wel geen groenende boomen meer rondom ons heen, en van het gevogelte is ons ook niets meer overgebleven, dan een volkje diefachtige huismusschen, die, wanneer de schuur van oom gesloten is, dan uit nood met de duiven en hoenders op de plaats vriendschaplyke party maken. Zy komen my in dit geval voor, als de schuimlopers in de Stad. Gy zult dus bezorgd zyn, hoe ik den tyd doorbreng, wyl ik al die schoone toneelen mis, welke gy in de vorige lente hier in zulk eene bekoorlyke menigte genoot? Wy gaan, ondanks den gevrozen grond, die vast en glinsterend is als een harnasch, veeltyds by eenen nabuurigen Vriend van oom, en kreunen 'er ons niet aan, of de wind ons tamelyk scherp langs den neus snerpt. Ik vind daar altyd gezelschap voor my; als 'er geen kinderen zyn, weet ik my zo te gedragen, dat de groote lieden my met hun gezelschap verwaardigen. Zomtyds gaan wy ook in ons dorpje, en bezoeken de goede boertjes. O zusje, gy kunt niet geloven, welke edelmoedigheid, en, in de daad, groote gevoelens ook in de hutten gevonden worden; en dezen zyn dan hunnen bezitteren zo natuurlyk, dat men wel kan merken, dat zy uit geen boeken ontleend zyn, en het geen men daar is, is men uit zig zelven. Ik zal u aanstonds met eene Anecdote gaan onderhouden, daar wy op onze wandelingen zelven getuigen van waren. In ons dorpje woont een Schoenmaker, dien men den ouden kaalen noemt. Men zegt in het algemeen, dat hy een zeer arm, en egter tevens zeer weldadig, man zy. Hem! beiden, dagten wy, gaat niet zeer wel zamen. Het maakte ons egter opmerkzaam op hem, en wy gingen hem bezoeken. Het was by hem vry zindelyk, en, zo oud hy was, zo vriendlyk was hy nogthans. Wy bragten het gesprek op de weldadigheid, en voegden 'er by, dat wy ook veel goeds van hem gehoord hadden. Hy glimlachte: lieve Hemel, zeide hy, het geen onzer één kan doen is zeer weinig. - Dat ik de armen hier en in de nabuurschap van schoenen voorzie, is alles, wat ik doen kan. Ik koop in de Stad de oude
schoenen op, lap en verstel ze. Maar, zeiden wy, daar behoort ook min of meer geld toe, en hoe maakt gy dit dan goed? ô, antwoordde hy, ronduit gezegd, ik maak de schoenen voor de ryken een weinig minder duurzaam; zy komen dan des te eerder weder. Zy zeggen 'er ook niet van, door dien zy het werk by een' ander nog niet zo goed bekomen. Van dit werk neem ik het geen ik voor myne armen nodig heb. Wel nu, zusje, wat zegt gy van zulk eenen grondregel? Heeft deze man met zyne weldadigheid niet eene grooter verdienste, dan hy, die veel opziens maakt, en de in stilheid zugtende armoede laat lyden?