van het Fransche Hof, op nieuw gevangen genomen, en in het Stadhuis gebragt, van daar vervolgens, over Rotterdam, Antwerpen en Ryssel, weder naar Parys, en in de Bastille, gevoerd: hebbende het Fransch Ministerie tweemaal honderd en zeventien duizend Livres besteed, om hem weder in handen te krygen.
Onder de verschrikkelyke elende, in die wreede gevangenis, ten zynen opzichte heerschende, hield hy zich nu verscheidene jaaren bezig met Rotten tam te maaken; gemeenzaam met dezelve, als ook met Spinnen, te verkeeren; en met het opstellen van eene Memorie, met zyn bloed geschreven; welke laatste, den 14den April 1758, aan den Koning werdt overgegeeven. Het tam maaken van Duiven, de wreedheden door zekeren dagoran, omtrent deeze vermaaken, betoond; de edelmoedige denk- en handelwyze van twee Zusters le brun, in de nabyheid der Bastille, alleen door gebaarden met den gevangenen verkeerende, en, den 18den April 1764, hem bekend maakende, dat zyne vyandin, de Marquise de pompadour, was overleden; het karakter en gedrag van den Heer de sartines, en verscheidene andere Magistraatspersoonen; eene nieuwe ontvluchting, op den 23 November 1765, dit alles levert zo veele Tafereelen van verbaazing, menschenliesde en grootheid, als van afkeerigheid en rampen, op.
Naa zes-en-twintig jaaren gevangen gezeten te hebben, kwam de Heer malesherbes aan het bewind, en onderzogt de gevangenissen. Hy vondt de latude in den beklaaglyksten toestand, en stelde hem op vrye voeten. Dit geschiedde den 27sten September 1775, doch de ongelukkige, zyn ontslag getekend hebbende, werdt naar Charenton, een Krankzinnigenhuis, gebragt; hier zyn ontslag eindelyk verkreegen hebbende, met bevel om zich naar Montagnac te vervoegen, werdt hy onder weg weder opgeligt, en naar Bicetre gebragt. Hier aangekomen zynde, hield hy zich voornamenlyk bezig, met het opstellen eener Memorie, ten einde te mogen weeten, om welke misdaad hy dus streng vervolgd, en telkens weder gevangen gehouden wierdt. Eene Burgervrouw, le gros, was hem, ondanks alle wederstreevingen en gevaaren, in deezen toestand van den grootsten dienst; bezorgende hem, met eenen voorbeeldeloozen yver, eenige vermogende Vrienden; voornamenlyk Mevrouw necker, welker vereenigde poogingen eindelyk zo veel uitwerkten, dat hy, op den 22 Maart 1784, als op nieuw geboren werdt, en in 't leven verscheen; naa een tyd van vyf-en-dertig jaaren in de boeijen geklonken te zyn geweest: en in welken hy zeker zoude gestorven zyn, indien de aanhoudende en sterke verzoeken van Mevrouw necker niet alles aangewend hadden, om hem daar uit te verlossen.
Dit Boek behelst dus de Levensbeschryving van eene der