Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBetoog voor de Eeuwigheid der Straffen in een toekomstig leeven, door Jonathan Edwards,S.S. Theol. Doctor en Predikant te Newhaven. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1792. Behalven de Voorrede van den Vertaaler, 352 bladz., in gr. 8vo.Dit Boek is ingerigt tegen het Leerstelzel, door Doctor chauncy, in zyne Verhandelingen over de eindelyke gelukzaligheid aller menschen, (waar van ook eene Hollandsche Vertaaling, door den Heer van hemert bezorgd, in het licht verschenen is), en in andere werken, voorgesteld. Het bestaat uit acht Hoofdstukken. In het eerste worden de gronden van het Stelzel van Dr. chauncy, betreffende de Straffen in een ander leven, opgegeven, en onderling vergeleken, en de Schryver heeft, by deze vergelyking, ten doel, aan te toonen, dat de Doctor grondbegrippen heeft aangenomen, die met elkanderen in een bestendigen tweestryd moeten staan. - In het tweede Hoofdstuk onderzoekt hy, of de gedoemden eenige andere straf verdienen, dan die, welke tot hun eigen welzyn verstrekken moet? - In het derde, of de gedoemden, in de daad, eenige andere Straffe zullen ondergaan, dan die, welke geschikt is, om hun eigen geluk uit te werken? - Het vierde Hoofdstuk bevat eene beschouwing der bewyzen, waar mede Doctor chauncy tracht aan te toonen, dat de eindelooze Straffen onbestaanbaar zyn met Gods regtvaardigheid. - Het voornaame stuk, het welk Doctor chauncy bewyzen wilde, was dit, dat alle menschen in het einde zullen zalig worden: doch, zo hy hier in mogt mistasten, nam hy tot de vernietiging, als het allerlaatste | |
[pagina 10]
| |
plegtänker, zyn toevlucht. Dit dierhalven gaf den Heer edwards aanleiding, om in het vyfde Hoofdstuk te onderzoeken, of de vernietiging de straffe der gedoemden is: - en om vervolgens in het zesde zyne poogingen aan te wenden, ten betooge, dat de straffe der gedoemden in eene eindelooze rampzaligheid besta. - In het zevende beschouwt hy de rechtvaardigheid der eindelooze straffen uit een ander oogpunt, waar uit dit geschil wel niet door Doctor chauncy, maar echter door zommige anderen, die zyne leer omhelzen, beschouwd was: hy poogt namelyk hier deze sluitreden te wederleggen: ‘Alles, het geen door het heil van het Heel-al gevorderd wordt, is rechtvaardig; en al, wat niet tot heil van het Heel-al medewerkt, is onrechtvaardig. Dan daar de eindelooze straf der boozen niet medewerkt tot het heil van het gansche Heel-al, maar hetzelve verstoort, is dezelve onrechtvaardig.’ - Eindelyk in het achtste Hoofddeel tracht hy de bestaanbaarheid der eindelooze straffen met Gods goedheid te verdedigen. Zie daar het geraamte van dit boek! Over de bondigheid der bewyzen van den Schryver denken wy ons niet uit te laaten, daar wy in dit geschil liever verkiezen bloote Referenten dan Rigters te zyn. Dit alleen zeggen wy, dat Doctor chauncy, door het niet zamenhangende van zyn systema, en door de gronden, waarop hy hetzelve verkozen heeft te bouwen, aan zynen Tegenschryver veelvuldige gelegenheid gegeven heeft, om hem met vrucht aan te vallen; maar dat de redenen van den Heer edwards misschien minder voldoende zouden zyn, ter wederlegging van die geenen, die, de zaak uit andere gezichtspuncten beschouwende, de leere der eindelooze stellige straffen op andere gronden lochenen. Wy moeten, intusschen, by het gezegde nog eene plaats uit de Voorrede van den Vertaaler voegen, en daar op eenige aanmerkingen aan onze Lezers mededeelen: ‘Van hoe veel gewigt (zegt hy) het niet alleen voor ieder enkel redemagtig wezen in het byzonder, maar ook voor elke Maatschappy, elk Land, elk Koningryk, en elk Gemeenebest, zy; ja van hoe veel gewigt het voor den ganschen Aardbol, dien wy bewoonen, moet gerekend worden, dat ieder sterveling de duidelykste bewustheid drage, dat niet alleen zyne openlyke wanbedryven en euveldaaden eene gerechte straffe van den wereldschen Rechter zullen erlangen; maar dat zelfs, wanneer zyne | |
[pagina 11]
| |
verborgene overtredingen hier al somtyds het oog en de waakzaamheid der wreekende rechtvaardigheid, ontslippen mogen; als geene geschikte voorwerpen van onderzoek en kennisneming beschouwd worden; of de boosdoener, door zyne magt, zyn vermogen, zynen invloed, zyn aanzien, of zyne middelen, zich boven dezelve weet te verheffen, haar zwaard te ontduiken, of zich daar aan te onttrekken; - deze echter geenzins door den beheerscher van hemel en aarde, met eene koele onverschilligheid, zullen beschouwd worden, of slechts eene geringe en ligte tuchtiginge zullen moeten ondergaan: - Neen, dat zy wel verre van dus, door de verwachting van eene genoegzaame straffeloosheid, zich verder tot het plegen van wandaaden aangemoedigd te zien; in tegendeel eene allerverschrikkelykste, eene regtvaardige straffe, ten vollen geëvenredigd aan hunne gepleegde boosheden, eene straffe, welke nimmer, nimmer eindigt, maar van eeuwigheid tot eeuwigheid onafgebroken voortduurt, zullen moeten lyden: - van hoe veel gewigt het is, - herzegge ik, - dat ieder sterveling hier van de volste bewustheid drage; behoeft men dit wel nader te betogen! Waar toch, waar zal men voordaan eene volkomen veiligheid van persoon en goederen, waar zal men goede orde, waar zal men eer, waar zal men eene onkreukbaare trouw, waar zal men den vereischten eerbied, de zoo zeer noodzaaklyke indrukken by het afleggen van eenen plechtigen eed, waar zal men de behoorlyke ondergeschiktheid in den Staat, ja alles wat deugd en plicht - op dat ik hier niet eens van de schuldplichtige vereering en liefde, ten aanzien van den algoeden Vader van al het geschapene, spreke; - waar zal men dit alles toch langer aantreffen, zo dra men zyn geweten genoegzaam te vrede stelt, of door drogredenen in staat is, hetzelve in slaap te sussen; terwyl men zich tracht te overreden, dat niets dan eene enkele, eene bloote, tuchtiging van weinig jaaren slechts aan geene zyde des grafs het loon van duizenden van gruwelstukken wezen kan? - Geen beul, geen schandschavot, geen zwaard of houtmyt, zyn dan in staat den druischenden stroom der yzelykheden, welke welligt een aantal van verblinden, of door de gewoonte van het misdryf verhard geworden booswigten en euveldaders over geheel het menschdom zouden kunnen brengen, een enkel oogenblik nog in zyn woeste vaart te stuiten. - De hoop, dat | |
[pagina 12]
| |
hunne gruwelen welligt bedekt zullen blyven, en het verkeerde denkbeeld, dat hen slechts eene geringe en korte straf in de eeuwigheid te duchten staat, stelt dus eene ruime poort voor de woede van iederen aterling ten vollen open. - En waar blyft dan op aarde nog eenig vooruitzigt, de minste verwachting van geluk, en eene vreedzaame genietinge van duizend zaligheden, voor elken braaven en vreedzaamen, of weereloozen waereldbewooner overig? - Ai my!...Ik yze, ik tziddere, wanneer ik zulk eene zamenleving slechts met een vluchtig oog, en in het ryk der mogelykheid, op eenen verren afstand van my geplaatst, beschouwe!... - Neen zeker - elk die den mensch, den invloed der verderflyke voorbeelden, en het geweld van woedende hartstochten, genoegzaam kent, zal my gereedelyk toestemmen, dat niets - niets, dan alleen de vrees voor eene ontzachlyke eeuwigheid, van duizenden van misdryven en gruwelen hun meestal kan te rugge houden; en dat deze, ja deze alleen, de éénige teugel voor zyne onstuimige driften en redenlooze begeerten zy.’ Deze gantsche redenering voorzeker is geenszins geschikt om eenen behendigen bestryder van de Leere der eindelooze stellige straffen te overtuigen. Hy zou 'er toch gewis de volgende aanmerkingen op maaken: 1o. Myne leer brengt geenszins mede, dat onze deugd en ondeugd, op ons lot in het toekomstig leven, van weinig of geenen invloed wezen zal; integendeel, ik beweer, dat de gevolgen van alle onze zedelyke daaden, goede en kwaade, tot in aller eeuwen eeuwigheid voort zullen duuren: ik beschouw het toekomstig leven als eene voortzetting van het tegenwoordige, en als één geheel met hetzelve uitmaakende: de natuurlyke gevolgen van iedere daad niet alleen, maar van iedere nalaatigheid, duuren eeuwig: die hier eene groote hebbelykheid van zonde verwierf, heeft in de eeuwigheid meer en langer te stryden, eer hy eene hebbelykheid van deugd verwerft; die hier geene goede daaden verrigt, mist in alle eeuwigheid het zalig herdenken aan al dat goede, dat hy hier hadt kunnen verrigten; die hier zyne verstandelyke vermogens niet beschaaft, staat, by zyne overgang in de eeuwigheid, nog op den laagsten trap, en hoe veel heeft hy nodig, eer hy dat toppunt bereikt, dat die geene, die hier het verst in waare wysheid vorderde, reeds terstond by zyne intrede in de andere waereld deelachtig wordt; de wyze | |
[pagina 13]
| |
stygt intusschen ook daar nog altyd van trap tot trap hooger, terwyl hy, die in zyne dwaasheid gestorven is, hem altyd zeer verre achter blyft, en dus eeuwig de gevolgen van zyn wangedrag, zelfs zonder tusschenkomst van eenige stellige straf, ondervindt: enz. 2o. Het is waar, zulke redeneringen hebben op het gros des menschdoms maar al te weinig vermogen; maar is het wel bewezen, dat de gewoone denkbeelden van de eeuwigheid der helsche straffen op de menigte zulken heilzaamen invloed hebben, als men zich gemeenlyk verbeeldt? Is het niet eene characteristieke eigenschap van onbeschaafde menschen, zich aan het tegenwoordige te hechten, en minder door een goed of kwaad getroffen te worden, in evenredigheid van deszelfs afstand? Heeft het gemeen in onze Maatschappyën niet maar al te veel overeenkomst met den Wilden, die des morgens zyn bed verkoopt, en 'er niet aan denkt dat hy des avonds het weder nodig zal hebben? Zyn nadeelige gevolgen van hunne daaden, reeds in dit leven, zo dra zy maar eenigszins ver af zyn, wel geschikt, om onverlichte menschen van de ondeugd af te houden; - en zal de bedreiging van eeuwige straf dan die heilzaame uitwerking hebben? - Maar 3o. indien ook deze leer van nut is, om de orde in de Maatschappy te bewaaren, is zy dan even daarom wáár? Hoe veele begrippen hadt de Staatkunde der oude Heidenen aan het gemeen weten smaakelyk te maaken, die zomtyds aan de bewaaring of herstelling van veiligheid en orde, in den burgerstaat, zeer veel nut aanbragten; maar waren dan deze begrippen daarom wáár? In een tyd, dat de Romeinsche legioenen in Germanje in opstand waren, viel 'er by geval eene maansverduistering voor; naar de Godgeleerde begrippen van het Romeinsch gemeen, was dit een bewys, dat de Goden den opstand afkeurden; en de Eclips hadt dierhalven de nuttige uitwerking, van den Soldaat weder tot gehoorzaamheid te brengenGa naar voetnoot(*): - maar waren nu daarom deze begrippen wáár, om dat zy nut deden? Zie! op zulk eene wyze zou tegen de redenering van den Vertaaler geredenkaveld kunnen worden; en men bemerkt dus gemakkelyk, hoe weinig zulke bewyzen ab utili voor de waarheid van een leerstuk afdoen. - Een billyk Lezer zal gemakkelyk zien, dat wy 'er verre af | |
[pagina 14]
| |
zyn, van, door het aanvoeren dezer aanmerkingen, eenige krenking aan het meergemelde leerstuk te willen toebrengen; maar wy zien het altyd zeer noode, wanneer men waarheden, die door verstandige Schryvers bestreden zyn, met zwakke bewyzen wil staven. |
|