| |
| |
| |
Bedenkingen over de Nieuwerwetse Leerwyze van Euangeliesche Waarheden, betreffende het Geloof in Christus, en de Verzoening der Wereld met God, door hem, benevens eenige aanmerkingen daaromtrent, in Gemeenzaame Brieven van A.V.aan zynen Vriend e.g.h. By verscheiden Boekverkoopers. In gr. 8vo. 114 bladz.
De Schryver deezer Brieven doet zich voor, als iemand, welken de aloude Rechtzinnige Leere onzer Nederlandsche Kerke zeer ter harte gaat, en die het gantsch niet eens is met ‘zommige hedendaagsche Schryvers en Redenaars in onze Kerk, die zich, als groote Lichten en Meesters, vertoonen, en de verbeelding hebben, dat zy een Nieuw Licht ontvangen hebben. Schryvende en spreekende, als of zy alleen de wetenschap der Heiligen bezaten, om in te zien in de Verborgenheden van het Koningryk der Hemelen, en dat met kleinachting van zo veele waardige mannen.’ Van hier dat hy van zich zelven geenzins kan verkrygen, om de hoedanigheid van Verlichtinge aan onze Eeuwe toe te schryven. Want zynen Vriend berigtende, hoe hy zich herïnnerde de uitdrukking van een beroemd Leeraar, in een der aanzienelykste Gemeentens van ons Vaderland, welke, in zekere Leerrede, gezegd hadt: ‘men noemd deeze Eeuw een verlichte Eeuw, maar 't nageslacht zal zeggen, het is een Eeuw van den Duivel en van onverschilligheid,’ geeft hy daar aan zynen byval, ‘wanneer dit gezegde, met opzicht op verscheide zaaken, onze Leer, en de beoefening der waarheid betreffende, betrekkelyk gemaakt wordt.’ Voor zo veel deeze en soortgelyke uitdrukkingen eenen yver aankondigen, voor 't geen de Schryver als rechtzinnige waarheid aanziet, kunnen wy niet nalaaten denzelven te pryzen. Doch, 't komt ons voor, dat het den Heer A.V. gaat, even als veele andere diergelyke Yveraaren. De Apostolische Les, de waarheid te betragten in liefde, wordt, dikmaals, niet genoeg in agt genomen. De Voorstanders van het, dus genaamde, nieuwe licht, dat zyn de zulken, welke in wyze van denken en voordraagen van hem verschillen, beschuldigt hy openlyk van Onverschilligheid; en, de woorden van Doctor owen de zyne maakende, klaagt hy, ‘dat de meeste
Voorgangers en
| |
| |
Leidslieden van de Gemeenten in Nederland, en elders, niet alleen minder gestreng, maar ook minder opregt, handelen met de geweetens van overtuigde Zondaaren, dan de Euangeliedienaars in vroegere dagen.’ Daar de Heer V.V. en alle andere eveneens denkenden hunnen vlyt aanwenden, tot het te recht brengen van veele, huns oordeels, verkeerde begrippen omtrent de Leere des Euangeliums, moeten zy, gewisselyk, deeze Leere aandagtig en naauwkeurig bestudeerd hebben. Doch dan zal hun ook niet ontglipt zyn, het Hoofdgebod van den grooten Opperleeraar, wegens de liefde tot den naasten, of de byzondere toepassing van dit Gebod, met eene zeer nadruklyke waarschuwing: Oordeel niet, opdat gy niet geoordeeld wordt. De Godgeleerden, 't zy Schryvers of Leeraars, wien dit aangaat, mogen ons deezen wenk ten goede houden: als mede eenen anderen, volgens welken zy, indien het hun om de voortplanting der waarheid te doen is, gantsch verkeerde middelen te baat neemen, naardien het middel van verwyt en verdenkinge meer afkeerigheid dan overtuiging zal uitwerken.
Wat de aangekondigde Brieven aangaat, wy hebben in dezelve niets nieuws gevonden, dan, misschien, eene meer stoutmoedige en meer meesteragtige bepaaling, omtrent de betwiste Onderwerpen, dan by verscheide andere Schryvers, die, voor 't overige, met den Heer A.V. in gevoelens overeenstemmen, en die dan nog, daarenboven, boven hem dit voordeel hebben, dat ze hunne stellingen bouwen op Schriftuurtexten; van hoedanig eene manier van bewyzen wy, in deeze Brieven, niet een eenig voorbeeld hebben aangetroffen; rustende 's Mans geheele Stelzel op gronden, zonder bewys aangenomen. Wy zullen, om tevens de manier van redekavelen te doen blyken, hier van een en ander voorbeeld aanhaalen.
‘Laat ik u (dus schryft hy in den Vyfden Brief,) myn begrip van te gelooven in den Zoone Gods, Jesus Christus, kortlyk melden! Het Geloov is by my die bovennatuurlyke gaav der genade, van den Heiligen Geest, als een vrugt van de voldoening des Zaligmakers, in de geheele Ziel ingeplant, die zich, door dat Geloov, hecht aan onzienelyke dingen, op het waarachtig getuigenis van den God der Waarheid; en dit geloov is het middel, door 't welk de mensch Christo ingelyvt en bekwaam gemaakt wordt, om Christus, met alle zyne weldaaden, aan te neemen, met toebetrouwing van zich zelven aan hem
| |
| |
ter verkryging van de zaligheid, zo dat hy, die in den Zoone Gods geloovt, een licht in 't verstand, en vermogen in de wil, ontvangen heeft, om, op eene rechte wyze, omtrent de voorwerpen des Geloovs, werkdaadig te zyn; werkdaadig wordt dan 't verstand, als het oog, ter beschouwing en onderscheiding; de wil, als de hand der ziele, ter verwerping en aanneeming, zich vervolgends betoonende in daaden en vrugten, zulk een ingeplante in Christus, door 't geloov, betaamende.’
In den VIII Brief, spreekende van Gods besluiten, met de gevolgen daar van, laat hy zich dus uit: ‘God heeft bepaald, in de Waereld zyns Aardryks, die hy goedvind, voort te brengen, ook menschen te scheppen, van welken, Adam, de eerste, zyn zal de Stamvader en 't hoofd, aan wien hy beloovd, op Conditie van volkomen gehoorzaamheid aan zyn gebod, het eeuwig leeven, stellende dien Adam tot een Verbonds-hoofd van alle zyne natuurlyke Nakomelingen, in hem als Vader, beslooten, die met hem deelen in de belofre des levens, en het dreigement des doods, zo dat alle die Nakomelingen, indien 't Verbonds-hoofd gehoorzaamd, de Zaligheid ontvangen zullen, doch, overtreedende 't gebod Gods, alle schuldig zyn, vermits zy in hem, naar de vrymagtige bepaaling van Gods Wil, gerekend zyn.
Adam, dit Verbonds-hoofd, word hervoort gebragt met Gods beeld, als zyn gelykenis, en dus bekwaam, om de Conditie van 't Verbond te volbrengen; doch de Vrymagtige bepaalt en vindt goed, tot luistervolle ontdekking zyner heerlykheid en hoogheid, Adam valbaar te scheppen, en hem zyn beeld te laaten verliezen; niet, dat hy hem zyn kracht ontneemen zal, en daar van berooven, maar, dat hy hem geen nieuwe kracht byvoegen zal, om staande te konnen blyven, en in den loop zyner Verbondsgehoorzaamheid te volharden; God dan besluit, Adam zal vallen, 't geen noodzaaklyk, als onfeilbaar zeker, gebeuren zal, en alzo moet, de gansche Waereld, zo als die in Adam, als 't Hoofd, begreepen is, voor God verdoemelyk zyn.
Zullen nu alle menschen voor God verdoemelyk zyn, zo wil hy zyn Vrymagt en Wysheid, Genade en Gerechtigheid, aan dat gevalle menschdom, bewyzen, en hy bepaald, eenige van het menschelyke geslacht, als zynde zyn leem, en volstrekt eigendom, te stellen tot vaten zyner barmhartigheid, doch anderen, tot vaten zynes
| |
| |
toorns, welke bepaling van zyn Wil genoemd word, de verkiezing en verwerping.
Indien vervolgens de voorwerpen van Gods verkiezende Wil het einde van dezelve verkrygen, en de zaligheid ontvangen zullen, zo moet dit geschieden, langs een weg van betamelykheid, maar die is, in al 't geschapene, niet te vinden, daar ontbreekt alles, om aan den eisch, en bedreiging van Gods gerechtigheid te voldoen, derhalven vordert de Goddelyke Wysheid een Goddelyk perzoon, en die is de eeuwige Zoon van God, welke, als een andere en tweede Adam, als een hoofd, voldoen zal, 't geen hy op zich neemd, en hy bewilligt aan de hem voorgestelde Conditie van de Uitverkoornen, die aan nem van den Vader gegeeven, en in hem gerekend en verkooren zyn.
In hem, zeg ik, verkooren niet alleen, op dat zy, in den tyd, een dadelyk inzyn in hem verkrygen zouden, maar zo als zy in hem, als hun borg, wortel en hoofd, tot de zaligheid verordineert zyn, want de Zoon van God is van eeuwigheid borg van de Uitverkoornen, en die zyn in hem gerekend, zynde in het oordeel Gods, toen reeds, voor de tyden der eeuwen, vrygehouden, want de Zoone Gods nam hun schuld over, en zy wierden in hem ontslaagen.’
Dus willekeurig, zonder het aanvoeren van bewys of redenen, gaat de Briefschryver te werk in het ontvouwen van zyn Zamenstelzel; waaraan hy, ten besluite, nog hegt eene naaspooring van de bronnen der dwaalingen en wangevoelens, aangaande gewigtige waarheden; van welke, volgens den Heer A.V. de voornaamste is, ‘dat de mensch, door den Duivel verleid, van den God der waarheid afkeerig is, en in hoogmoed leevd, en waant, dat hy magtig is, om de waarheid te zien, en zich, in zyne denkbeelden daar van, wel te leiden.’ Niet alleen in 's menschen verdorvenheid en blindheid, maar ook in zyne boosheid, hoogmoed en eigenzinnigheid, moet dus de reden en oorzaak gezogt worden, waarom veelen in dwaalingen steeken; dat wil zeggen, hun Godgeleerd Zamenstelzel niet op denzelfden leest schoeien, als de zodanigen, die, op grond van overeenstemminge met de uitslaande menschelyke formulieren, met den naam van regtzinnigen bestempeld worden.
Wy moeten hier eene voorgaande Aanmerking herhaa- | |
| |
len. Het stryken van zulk een liefdeloos vonnis over zyne medemenschen, wier hart en inzigten niet voor ons openleggen, kunnen wy op geenerhande wyze overeenbrengen, om nu te zwygen van menschelyke bescheidenheid, met de zeer nadruklyke lessen des Christlyken Godsdiensts, gebiedende, zo lang wy voor het tegendeel geene spreekende bewyzen hebben, het gedrag van anderen altoos in het gunstigst licht te beschouwen. Aan den Heere A.V., en die met hem eveneens denken, spreeken en schryven, beveelen wy de aandagtige leezing van het dertiende Hoofdstuk des eersten Briefs aan de Korinters. |
|