| |
Waarneemingen over den invloed van de winden, en van den Oceaan, op de hette.
(Ontleend uit de Experiments upon Heat, by Major General Sir benjamin thompson, in de Philosophical Transactions. Part. I. for 1792.)
Hoewel de deeltjes van de Lugt afzonderlyk, of elk op zich zelve, in staat zyn om Hette te ontvangen en over te brengen, is nogthans de Lugt, in een staat van rust, of als eene Vloeistoffe, welker deelen ten opzigte van elkander in rust zyn, niet bekwaam om de Hette te geleiden, of daaraan een Doortocht te geeven; met één woord, Hette is onbekwaam om door een klomp van Lugt heen te trekken, gaande van het eene deeltje tot het andere, en hieraan moet derzelver niet overbrengend vermogen voornaamlyk worden toegeschreeven.
't Is ook aan deeze omstandigheid, in een groote maate, dat men hebbe te erkennen, dat derzelver niet overbrengend vermogen, of schynbaare Warmte, wanneer men eenig dekzel gebruikt om de Hette te bepaalen, zo merkbaar toeneemt, als ze vermengd wordt met eene kleine hoeveelheid van eene zeer dunne, ligte, vaste zelfstandigheid, als Zyde, Bont, Eiderdons en dergelyke; want, schoon deeze zelfstandigheden, in de kleine maate, waarin zy gebruikt werden, naauwlyks, op eene aanmerkenswaardige wyze, zouden hebben kunnen beletten, dat de Lugt de Hette geleidde, of daaraan een Doortocht geeve, was dezelve bekwaam geweest om 'er door te dringen, nogthans veel belemmerings konden geeven, in de werking van dezelve over te brengen.
Doch daar is eene andere omstandigheid, welke wy
| |
| |
noodzaaklyk in aanmerking moeten neemen, en deeze is de Aantrekking, welke plaats heeft tusschen de Lugt en de bovengemelde Lichaamen, en andere dergelyke zelfstandigheden, die een natuurlyk of kunstig dekzel uitmaaken. Want, schoon de onbekwaamheid der Lugt om Doortocht aan de Hette te geeven, op de wyze, als vaste Lichaamen, en niet veerkragtige Vloeistoffen, dezelve doorlaaten, ons in staat stelle om reden te geeven van derzelver Warmte, in zekere omstandigheden, schynt, egter, het enkel toestaan van dit beginzel niet genoegzaam om reden te geeven van de zeer buitengewoone graaden van Warmte, welke wy ontmoeten in Pelteryen en in Vederen, en verscheide andere Stoffen tot natuurlyke of kunstige kleeding dienende; noch zelfs van die, welke wy in Sneeuw vinden; want, indien wy veronderstellen, dat de Lugtdeeltjes de vryheid hebben om de Hette weg te voeren, welke men denkt, dat deeze Lichaamen bepaalen, zonder eenig ander beletzel of hinderpaal, dan die ontstaat uit derzelver vis inertiae, of de kragt, noodig om ze in beweeging te brengen, doet het zich als waarschynlyk op, dat de toevloed van versche deeltjes koude Lugt, en het daar uit volgend verlies van Hette, veel schielyker zou toegaan, dan wy het met de daad bevinden.
Dat 'er eene Aantrekking, en wel eene vry sterke Aantrekking, daadlyk plaats hebbe tusschen de Lugtdeeltjes en het fyne hair van Beesten-huiden, Vogel-vederen, Wol, enz. blykt door de verkleefdheid, met welke deeze zelfftandigheden de Lugt, daarin beslooten, vast houden, zelfs wanneer zy in 't water geworpen, of onder den ontvanger van eene Lugtpomp gebragt worden; en dat deeze Aantrekking weezenlyk tot de Warmte deezer Lichaamen behoort, denk ik dat gemaklyk te bewyzen valle.
In Vagten, by voorbeeld, de Aantrekking tusschen de Lugtdeeltjes, en de fyne hairtjes, in welke dezelve beslooten is, grooter zynde dan de vermeerderde veerkragt, of afstooting van deeze deeltjes, met betrekking tot elkander, ontstaande uit de Hette aan dezelve medegedeeld door het dierlyk Lichaam, wordt de Lugt in de Vagt, schoon verwarmd, niet ligt verplaatst; en dit dekzel van bepaalde Lugt is het daadlyk beschutzel, welke het dierlyk Lichaam voor de uitwendige koude beveiligt. Deeze Lugt kan de Hette des Diers niet wegvoeren, dewyl de- | |
| |
zelve bepaald is door de Aantrekking aan het Hair of de Vagt, en ze zeer bezwaarlyk, indien eenigzins, doorlaat.
Hieruit blykt, waarom Vagten, die fynst, langst en dikst zyn, desgelyks de warmste bevonden worden; en waarom de Bever- en Otterhuiden, en van andere dergelyke Dieren, die zich veel in 't water onthouden, alsmede de Vederen van Watervogelen, in staat zyn om de Hette van deeze Dieren in den Winter te besluiten, ondanks de verregaande Koude en het groot afleidend vermogen des waters, waarin zy zwemmen. De Aantrekking tusschen deeze zelfstandigheden en de Lugt, welke derzelver tusschenruimten vervult, is zo groot, dat die Lugt zelfs niet door de aanraaking van Water wordt uitgedreeven; doch, op haare plaats blyvende, het Lichaam van het Dier teffens bewaart voor nat en voor het beroofd worden van Hette, door de omringende koude Vloeistoffe. - En het is mogelyk, dat de drukking van deeze Vloeistoffe op het dekzel van Lugt, beslooten in de tusschenruimten van de Vagt, of van de Vederen, ten zelfden tyde de Warmte, of niet overbrengend vermogen, in zulker voege vermeerdert, dat het Dier, met de daad, niet meer Hette verliest in het Water dan in de Lugt; want het blykt, uit gedaane Proefneemingen, dat, in zekere omstandigheden, de Warmte van een dekzel vermeerdert, door de deelen, waaruit hetzelve bestaat, nader aan elkander te brengen, of door digtheid te doen toeneemen, ten koste van de dikte.
Beeren, Wolven, Vossen, Haazen, en andere dergelyke viervoetige Dieren, Bewoonders van koude Gewesten, die niet veelvuldig te water gaan, hebben de Vagt veel dikker op den rug dan aan den buik. De verwarmde Lugt, de tusschenruimten van de hairen des Diers vervullende, uit den aart genegen om opwaards te ryzen, ingevolge van de vermeerderde veerkragtigheid, zou veel gereeder uit de ruggen dan uit de buiken deezer viervoetige Dieren opklimmen, hadt de Voorzienigheid niet wyslyk tegen dit onheil zorge gedraagen, door de hinderpaalen in deeze deelen te vermeerderen; deeze houden de Lugt te rugge, en bepaalen dezelve tot het Lichaam van het Dier. - En dit, dunkt my, levert bykans een voldingend bewys op, voor de beginzels, aangenomen met betrekking tot de wyze waarop de Hette weggevoerd wordt door de Lugt, en de oorzaaken van het niet geleidend vermogen der Lugt, of derzelver schynbaare Warmte, wanneer zy,
| |
| |
met andere Lichaamen vereenigd zynde, als een dekzel werkt om de Hette te bepaalen.
De Sneeuw, die de oppervlakte des Aardryks; in den Winter, op hooge Breedten bedekt, is, ongetwyfeld, door den albehoedenden Schepper, bestemd als een dekzel om 't zelve te beschutten tegen de snydende Winden, uit de Poolgewesten, die geduurende het koude saisoen heerschen.
Deeze Winden behouden, niettegenstaande de groote streeken lands, over welke zy heenen waaijen, derzelver scherpsnydenheid, zo lang de grond, waar over zy gaan, met Sneeuw bedekt is: en het is niet vóór dat zy, den Oceaan ontmoetende, door de aanraaking van deszelfs Wateren, de Hette verkrygen, welke de Sneeuw belet aan te neemen van de Aarde, dat derzelver snydende Koude afneemt, allengskens vermindert, en eindelyk geheel verdwynt.
Altoos worden de Winden veel kouder bevonden, wanneer de Grond met Sneeuw bedekt, dan wanneer dezelve daar van ontbloot, is. In 't algemeen veronderstelt men, dat deeze Koude door de Sneeuw aan de Lugt wordt medegedeeld; doch dit is eene dwaaling; want deeze Winden zyn doorgaans veel kouder dan de Sneeuw zelve. - De Winden behouden derzelver Koude, dewyl de Sneeuw belet dat ze verwarmd worden, ten koste des Aardryks; en dit levert een treffend bewys op van de nuttigheid der Sneeuw, om de Hette der Aarde, geduurende den Winter, in koude Gewesten, te bewaaren.
Het is opmerkenswaardig, dat deeze Winden zeldzaam van de Poolen rechtstreeks na den Equator, maar van het Land na Zee, waaijen. Aan de Oostkust van Noord-Amerisa komen de koude Winden uit het Noordwesten, doch op de Westkust van Europa blaazen zy op uit het Noordoosten.
Dat die Winden blaazen na deeze gedeelten, waar zy de Hette, welke zy zoeken, gereedst kunnen vinden, heeft niets zeldzaams in zich; en dat zy allengskens afneemen en ophouden, verwarmd zynde door de aanraaking der Wateren van den Oceaan, is desgelyks overeenkomstig met de natuur en oorzaaken van derzelver beweeging; en, indien ik de vryheid mag gebruiken om eene gissing in 't midden te brengen, ten aanzien van den voornaamen dienst die de Zeeën toebrengen, of reden te geeven waarom de evenredigheid van Water, met de
| |
| |
uitgestrektheid van het Land op onzen Aard- en Waterkloot zo groot is, zou dezelve hier op neder komen, dat zulks dient om eene meerdere gelykmaatigheid in de onderscheidene Lugtstreeken te onderhouden, door de Winden, die, op zekere tydperken, van de groote Vastelanden waaijen, te verwarmen, of te verkoelen.
Dat koude Winden veel zagter worden door over Zee te waaijen, en dat heete Winden verfrischt worden door de aanraaking des Waters, gaat zeer vast; en het gaat even zeker, dat de Winden van den Oceaan, onder alle Lugtstreeken, veel zagter zyn dan de Landwinden.
'Er valt geen twyfel aan, of de groote zagtheid der Lugtsgesteltenisse, in de Eilanden van Groot-Brittanje en Ierland, moet geheel en al toegeschreeven worden aan derzelver afzondering van het nabuurig Vasteland door zo wyd eene Zee: en in alle gelyke liggingen, in alle deelen des Aardkloots, ontdekt men, dat soortgelyke oorzaaken soortgelyke uitwerkzels te wege brengen.
De koude Noordweste Winden, die, geduurende den Winter, op de Kust van Noord-America heerschen, waaijen zelden op meer dan honderd Mylen van 't Strand, en men vindt dezelve altoos min geweldig, en min snydend, als zy verder van het Land af zyn.
Deeze op zyn tyd wederkeerende Winden van de Vastelanden van Europa, en Noord-America, hebben meest plaats omtrent het einde van February, en in de maand Maart. En ik begryp, dat ze, met de daad, zeer veel toebrengen, om eene vroege Lente en een vrugtbaaren Zomer aan te voeren, bovenal, wanneer zy zeer sterk zyn in Maart, en indien op dien tyd de grond wel met Sneeuw bedekt is. De geheele Dampkring van de Poolgewesten, door deeze Winden, als 't ware, na den Oceaan gebragt zynde, wordt daar verwarmd, en met Water vervuld; en, eene groote opeenhooping van Lugt boven de Zee het noodwendig gevolg zynde van de lange aanhoudenheid deezer koele Winden van het Strand, beginnen de warmer Zeewinden, by derzelver ophouden, noodzaaklyk te worden, en, zich verre en wyd over het Land verspreidende, bieden zy der wederkomende Zonne hulpe in de Aarde te ontdoen van de overblyfzelen haarer Winterkleeding, en leeven te schenken aan de menigvuldige schoonheden van het herbooren jaar.
Die verwarmde Lugt, welke uit Zee komt, haare warmte gekreegen hebbende door de gemeenschap met den
| |
| |
Oceaan, is, ingevolge daarvan, verzadigd met Water; vanhier de zagte Regenvlaagen in April en May, zo noodig tot een vrugtbaar saisoen.
Met regt mag de Oceaan aangemerkt worden als de groote verzamelplaats en gelykmaaker der Hette. De heilzaame invloeden daarvan, tot het bewaaren van eene gepaste gelykmaatigheid in den Dampkring, werken in alle Jaargetyden, en in alle Lugtstreeken.
De verschroeiende Landwinden onder de verzengde Lugtstreek worden verkoeld door de aanraaking des Waters van den Oceaan, en, by beurtwisseling, brengen de Zeewinden, die, op zekere uuren van den dag, in meest alle heete Landen, op Strand komen, verfrissing mede, en schenken, als 't ware, een nieuw leeven aan de Dierlyke en Groeiende Schepping, kwynende en dorrende door de hette der brandende Zonne.
Welk eene groote uitgestrektheid Lands, thans het vrugtbaarste op den Aardbodem, zou volstrekt dor en onbewoonbaar weezen, ter oorzaake van de ondraaglyke Hette, moest dezelve die verfrissende Zeewinden derven? En is het niet meer dan waarschynlyk, dat de uitersten van Hette en Koude in de onderscheide Saisoenen, onder de gemaatigde en koude Lugtstreeken, volstrekt onverdraagelyk zouden weezen, indien de invloed van den Oceaan geene gelykmaatigheid van Lugtsgesteltenisse onderhieldt?
Tot deeze zo heilzaame einden is de Oceaan wonder geschikt, niet alleen uit hoofde van het groot vermogen des Waters om de Hette op te slurpen, en de groote diepte en uitgestrektheid van de onderscheide Zeeën (die zodanig zyn, dat één Zomer of etn Winter bezwaarlyk ondersteld kan worden, eenig merkbaar uitwerkzel te hebben in het verwarmen of verkoelen van deeze verbaazende hoeveelheid van Water); maar ook ter oorzaake van den aanhoudenden omloop, welke in den Oceaan zelve plaats heeft, door middel van de Stroomen. De Wateren onder de verzengde Lugrstreek, door deeze Stroomen na de Poolgewesten gevoerd zynde, worden daar verkoeld door de aanraaking der koude Winden, en, dus derzelver Hette medegedeeld hebbende aan deeze ongastvrye Oorden, keeren zy na den Equator weder; de verfrissing voor die verschroeide Landen medebrengende.
De Wysheid en Goedheid der Voorzienigheid heeft men menigmaal in twyfel getrokken, ten opzigte van de
| |
| |
verdeeling des Lands en Waters op de oppervlakte onzes Aardkloots; men hieldt de groote uitgestrektheid van den Oceaan voor een bewys van de weinige zorge voor den Mensch in die verdeeling. Maar hoe veel meer lichts wy krygen, wegens de weezenlyke geschapenheid der dingen, en de veelvuldige nuttigheden van de onderscheide deelen der zigtbaare Scheppinge, des te minder zullen wy overhellen om ons zelven toe te geeven in het maaken van zulke beuzelagtige vitteryen. |
|