Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 489]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Keurig verslag van de Theosophisten en Rosacrusiaanen.(Ontleend uit The History of Philosophy from the earlist times, to the beginning of the present Century, drawn up from brucker's, Historia Critica Philosophiae. By william enfield, L.L.D.)
(Vervolg en Slot van bl. 455.)
Een geleerder Theosophist, dan jacob böhm, ontmoeten wy in joannes baptista van helmont, een beroemd Geneesheer te Brussel, in den Jaare MDLXXVII, gebooren. Hy maakte vroegtydig zo groote vorderingen in de Studien, tot de Weetenschap, door hem omhelsd, behoorende, dat hy in zyn zeventiende Jaar, op de Leuvensche Hoogeschool, tot Lector in de Heelkunde benoemd wierd. Dan hy ontdekte welhaast, dat hy onbedagt deezen post op zich genomen, en zich onderstaan hadt, anderen te onderwyzen, in 't geen hy zelve niet verstondt. Hy bevondt, dat, schoon hy veele Boeken geleezen en veele uittrekzels gemaakt hadt, het hem aan wezenlyke kundigheden ontbrak; en klaagde, dat de ligtgeloovige en eenvoudige Jeugd zo dikwyls bedroogen werd, door vermetel voorgeeven van zich wys dunkende Hoogleeraaren. Met onvermoeiden vlyt, lag hy zich toe op de Wis- Stel- Redeneer- en Starrekunde. Maar, zelfs in deeze takken van Weetenschap, trof hy de verlangde voldoening niet aan. Steeds klagten over zyne onkunde uitstortende, weigerde hy den Eertytel van Meester der Kunsten, met betuiging, dat hy nog geene enkele Kunst, in de daad, maar alleen in schyn, geleerd hadt. Onder dit voorkomen van nederigheid, bedekte van helmont eene smaadende veragting van alle kundigheden, behalven van zyne eigene, en zelfs van alle Geleerdheid, welke dus lang in de Wereld geweest was, en maakte hy zich diets, dat hy van god verwekt was, | |
[pagina 490]
| |
om alle voorgaande Stelzels van Wysbegeerte om verre te werpen, en eene geheel nieuwe Wysbegeerte in te voeren. Opgewekt, gelyk hy schrift, door de Godvrugtige Schriften van thomas a kempis, om god te bidden, dat Hy hem wilde in staat stellen, om de waarheid te beminnen en te zoeken, werd hy in een Droom vermaand, om afstand te doen van alle Heidensche Wysbegeerte, en wel inzonderheid van de Stoïcynsche, tot welke hy overhelde, en op Godlyke Inlichtingen te wagten. Niet voldaan met de kennis van den aart en de kragten der Planten, welke hy ontleende uit de Schriften van matthiolus en dioscorides, en over de beginzelen der Geneeskunde, die hy vondt by galenus of avicenna, besloot hy, dat de kennis der Geneeskunde niet te verkrygen was uit menschlyke Schriften, noch door menschlyk vlytbetoon. Hy nam weder de toevlugt tot het Gebed, en werd op nieuw in eenen Droom vermaand, zich over te geeven aan het zoeken van Godlyke Wysheid. Omtrent deezen tyd, leerde hy, van eenen ongeleerden Chymist, de werkdaadige behandeling der Chymie, en gaf zich met onvermoeiden vlyt over aan die kunstbewerking; vol hoope, dat hy, in het Stookhuis, die kennis zou vinden, welke hy te vergeefsch in de Boeken gezogt hadt. De Geneeskundige Weetenschap, welke hy, door dit middel, opdeedt, besteedde hy geheel ten dienste der armen. Verscheide jaaren deelde hy Geneesmiddelen uit, zonder daar voor eenig geld te neemen, en verwierf groote agting, zo van wegen zyne Menschlievenheid, als uit hoofde van zyne bedreevenheid in de Geneeskunde. Eene koude, welke hy vatte, in by nagt een Lyder te bezoeken, maakte een einde aan zyn leeven, in het zeven-en-zestigste jaar zyns ouderdoms. Van helmont bezat weezenlyk Talenten, hadt veel geleezen, en, door het doen van Proeven, verbeteringen gemaakt in de Chymie en Geneeskunde; doch zyn waan vervoerde hem tot Kwakzalvery. Hy roemde op het bezit van een Vogt, 't welk hy Alcahest, of zuiver Zout, noemde, 't welk het eerste stoflyk beginzel in de Natuur was, in staat om in de lichaamen in te dringen, en eene geheele scheiding en verandering van derzelver bestanddeelen te wege te brengen. Doch dit wonderbaar Vogt werd nooit aan iemand vertoond, zelfs niet aan zyn Zoon, die mede de Chymie beoefende. De veragting diens Wysgeers van alle vroegere Wysgeerige Stelzels deedt hem een ei- | |
[pagina 491]
| |
gen Stelzel ontwerpen, bestaande uit een vreemd mengzel van Godgeleerde, Geneeskundige en Wysgeerige, Wonderspreuken; waar in de Theosophistische Mystikery zich paart met Scholastike zifteryen. Schoon hy voorgeeft, het gebouw zyns stelzels, op den grondslag van Proefneemingen, op te haalen, is 't zelve niets meer, dan een gevaarte van allen grondslag ontbloot; bestaande in droomen en verrukkingen van eene weelderige en verwilderde verbeelding. Op nieuwigheid gesteld, vormde van helmont afgetrokke denkbeelden, die geen bestaan hadden dan in zyne eigene beroerde harsenen, en, naa deeze ingebeelde weezens barbaarsche naamen gegeeven te hebben, roemde hy 'er op als op alle verwondering verdienende vindingen. Zyne Schriften, indien wy eenige weinige zaaken uitzonderen in de Chymie en oefenende Geneeskunde, zyn, in de daad, geheel ontbloot van die soort van onderrigting, die een redelyk onderzoeker der waarheid, of naauwkeurigen naavorscher der Natuure, kan voldoen. De voetstappen deezes Wysgeers werden zeer zorgvuldig gedrukt door zyn Zoon franciscijs van helmont, die den voorraad van Wysgeerige Verzinzelen, van zynen Vader geërfd, met zeer veel vlyts vermeerderde, door 'er de droomen van de Joodsche Cabbala by te voegen. De Dissertationes, van hem in 't licht gegeeven, behelzen eene zamenflanzing van Wysgeerige, Geneeskundige en Godgeleerde, Wonderspreuken, waarvan men zeer bezwaarlyk eene wedergade in de Lettergeschiedenis zal aantreffen. De keurigste en Wysgeerigste van alle Theosophisten was petrus poiret, in den Jaare MDCXLVI, te Metz, gebooren, en aan de Hoogeschool te Bazel opgevoed. Door ongezondheid belet om de Lessen by te woonen, besteedde hy langen tyd in het beoefenen der Carthesiaansche Wysbegeerte. In 't Jaar MDCLXVIII, gaf hy zich te Heidelberg over aan de Godgeleerdheid, om een Kerklyk beroep te aanvaarden; en verscheen als zodanig, in den Jaare MDCLXXII, te Tweebrugge. Hier schreef hy, naa eene langduurige ziekte, zyne Cogitationes Rationales de Deo, Anima, & Malo, of Redelyke Bedenkingen over God, de Ziel, en het Kwaad; waarin hy meest de beginzels van descartes volgde: een Werk, 't welk de aandagt der Wysgeeren sterk trok, en 't geen hy naderhand tegen de aanmerkingen van bayle verdeedigde. Staatsonlusten noodzaakten hem zyn Standplaats te | |
[pagina 492]
| |
verlaaten, en hy vertrok na Holland, vervolgens na Hamburg, waar hy de beroemde Fransche Mystike Dame bourignon aantrof, en zo zeer ingenomen werd met haare denkbeelden, dat zy geen vol-yveriger Leerling hadt. Van een Carthesiaansch Wysgeer in een Mystiek Godgeleerde veranderd, besloot hy, voortaan, die verlichting, welke hy niet kon verkrygen door het te werkstellen van zyn redelyk vermogen, te verwerven door Godlyke bespiegeling en het gebed. Zints dien tyd, werd poiret een geslagen vyand van de Carthesiaansche Wysbegeerte, en wendde alle moeite aan, om 'er gebreken en dwaalingen in te vinden. Ten zelfden tyde verwierp hy, geheel ingenomen met de Mystike denkbeelden van Madame bourignon, het licht der Rede als nutloos en gevaarlyk, en voer heftig uit tegen alle Wysbegeerte, die het gevolg niet was van Godlyke Inlichtingen. - Poiret zette zich, in 't laatste zyns leevens, te Rhynsburg, in Holland, neder, en besteedde het overige zyner dagen in het schryven van Mystike Boeken. Hy overleedt in 't Jaar MDCCXIX. Zyne Verhandelingen: De Oeconomia Divina - over de Godlyke Huishouding, en De Eruditione Triplici - over de Drievoudige Geleerdheid, en de laatste Uitgave van zyne Cogitationes Rationales, schoon voor een groot gedeelte vry van die duisterheid, welke de Schriften der reeds gemelde Theosophisten kentekent, rangschikken hem zeker onder de Mystiken. Eenige zyner Mystike denkbeelden, zo als wy ze byeen verzameld vinden, in eene voorloopige Verhandeling voor zyne Werken, komen hier op neder. Het heeft god behaagd, om een leevend en genoeglyk genot te erlangen uit de beschouwing van zich zelven, buiten dat eenzaame, 't welk tot het Godlyk Weezen behoort, uitwendige Weezens te scheppen, waarin hy een Beeld van zich zelven kon voortbrengen. Het weezen van 's Menschen Ziel is de Gedagte, bekwaam en verlangende na licht en genoeglyk genot; eigenschappen, waarin dezelve eene gelykvormigheid heeft met het Godlyk Weezen. Niets is inwendiger of weezenlyker voor de Ziel, dan deeze begeerte, welke dezelve altoos tot het waare en onëindige goed opleidt. Om dit verlangen te voldoen, is de verlichting des Geloofs noodzaaklyk; waardoor de Ziel, bewust van haare zwakheid en onvermogen, alle verzinzelen der Menschelyke Rede verwerpt, en zich tot god wendt, met eene onuitspreek- | |
[pagina 493]
| |
lyk vuurige drift, tot zy, door de stille bespiegeling van Hem, vervuld worde met een geruststellend licht en genoeglyke voldoening; schoon zy, nog gedrukt door den last deezes sterflyken lichaams, zyn ongedekt aangezigt niet konne aanschouwen. Uit deeze Godlyke verlichting volgt de vreedzaamste Helderheid van Geest, de vuurigste Liefde tot God, en de innerlykste Vereeniging met Hem. Kan 'er eenige twyfel overblyven aan de gepastheid, om poiret te plaatzen by de Geestdryvers, onder de Schryvers, die het licht der Rede versmaaden, en alle Wysheid en Geluk zoeken in de Ziel met stilheid en bedaardheid te onderwerpen aan de indrukken der Godlyke verlichting? Tot de Theosophisten, heeft men doorgaans gebragt den geheelen Aanhang der Rosacrusiaanen, die, in den aanvang der Zeventiende Eeuwe, zo veel gerugts in de Kerklyke en geleerde Wereld maakte. De Geschiedenis deezes Aanhangs is met eenige duisterheid omgeeven; doch schynt hier op neder te komen. De oorsprong brengt men tot zekeren Duitscher, rosencreuz geheetenGa naar voetnoot(*), die, in de Veertiende Eeuwe, het Heilig Graf bezogt, en, door Asia en Africa reizende, zich verscheide Oostersche geheimen eigen maakte; en, naa zyne t'huiskomst, eene kleine Broederschap oprigtte, aan welke hy de Verborgenheden door hem ontdekt, onder een Eed van onschendbaare geheimhouding, mededeelde. Deeze Broederschap bleef onbekend, tot het begin der Zeventiende Eeuwe, wanneer 'er twee Boeken uitkwamen; het eene getyteld: Fama Fraternitatis laudabilis Ordinis Rosacrucis, of de Roem van de Loflyke Broederschap der Rosacrusiaanen; het andere Confessio Fraternitatis, of Belydenis der Broederschappe. In deeze Boeken werd de Wereld onderrigt, dat deeze Broederschap, door Godlyke Openbaaring, in staat gesteld was, om de gewigtigste Geheimenissen van Natuur en Genade uit te leggen; dat zy bestemd waren om de dwaalingen der geleerde wereld te regt te brengen, bovenal in de | |
[pagina 494]
| |
Wysbegeerte en de Geneeskunde: dat zy den Philosophischen Steen bezaten, en de kunst verstonden om de Metaalen te veranderen, en het Menschlyk leeven te verlengen, en dus, door dit behulp, de Gouden Eeuw, onder de Kinderen der Menschen, zou wederkeeren. Zo ras deeze groote Geheimenissen openbaar werden, vervoegde zich de geheele bende van Paracelsisten, Theosophisten, en Chymisten, onder den standaard der Rosacrusiaanen, en alle nieuwe en ongehoorde verborgenheid werd tot deeze Broederschap gebragt. 't Is onmogelyk te vermelden, hoe veel gerugts deeze wonderbaare Ontdekking maakte, of welke onderscheidene gevoelens men deswegen vormde. En, met dit alles, schoon de Wetten en Inrigtingen der Broederschappe aan 't licht gebragt waren, kon niemand zeggen waar men de Broederschap zelve vondt, of wie 'er met de daad toe behoorden. Eenige schrandere Waarneemers verbeeldden zich, dat 'er eene gewigtige betekenis verborgen lag, onder de Geschiedenis der Broederen van het Roozenkruis, hoewel zy in 't geheel niet konden zeggen, welke dezelve was. Zommigen gisten, dat 'er een Chymische verborgenheid school agter de Zinnebeeldige voorstelling; anderen veronderstelden, dat dezelve eene groote Omwenteling in de Kerk voorspelde. Eindelyk hadt michaël breler, in het Jaar MDCXX, moeds genoeg om openlyk te verklaaren, met volkomene zekerheid te weeten, dat de geheele Geschiedenis verzonnen was door schrandere koppen, die zich met de ligtgeloovigheid des Gemeens wilden vermaaken. Deeze verklaaring veroorzaakte een algemeen verdenken van de geheele Geschiedenis; en, daar niemand het zich onderwond dezelve te wederspreeken, verdween deeze wondere Aanhang allengskens, en de gerugten, deswegen wyd en zyd verspreid, hielden op. Het geheel bestondt, waarschynlyk, in een vond, om de Voorwenders van heimlyke Wysheid en Wonder-vermogen, bovenal de Chymisten, die stoften dat zy den Steen der Philosophen bezaten, in een belachlyk licht te zetten. Men heeft gegist, dat de schertzende toon in zyne Schriften, en verscheide bepaalde plaatzen in zyne Werken, de gissing begunstigen, dat dit spel uitgevonden, en voor een gedeelte ten minsten volvoerd was, door joannes valentinus andrea, een Godgeleerde van Wurtenberg. Het bygebragte is genoegzaam, om te toonen in welk | |
[pagina 495]
| |
een licht de Aanhang der Theosophisten moet beschouwd worden. Schoon de buitenspoorigheden van dien Aanhang te veelvuldig zyn, om ze tot een geregeld Stelzel te brengen, kunnen zy alle t'huis gebragt worden tot één algemeenen oorsprong; de verzaaking van de menschlyke Rede of het Gezond Verstand. Deeze Wysgeeren laaten het geheel aankomen op inwendige Verlichting, waarin zy, terwyl het Verstand in rust, en lydlyk, blyft, in heilige stilte en bedaardheid van Ziel, op Godlyke Inlichtingen wachten; en wat, geduurende deeze diepe mymeringen, door eene verhitte verbeeldingskragt, zich aan hunnen geest opdoet, ontvangen zy als een Godlyk Onderwys. - Openlyk verwerpen zy het gezag van de Schriften der Godlyke Openbaaring niet; maar zy verwerpen derzelver natuurlyke betekenis, en weeten, door behulp der kinderagtigste verbloemde betekenissen, de woorden der Heilige Schrift eenen zin te geeven, welke hun goeddunkt. Met geen anderen gids, in het zoeken der waarheid, dan hunne eigene ontstelde verbeeldingskragt, omhelzen zy de verwilderdste droomen als heilige waarheden, en dringen ze der wereld op met eene ondraaglyke trotsheid, als onwederleglyke Godspraaken. Deeze Geestdryvers schynen overeen te komen in te erkennen, dat alle dingen uit god voortvloeijen, en tot hem zullen wederkeeren; bovenal dat dit het geval is van 's Menschen Ziel, die haare hoogste gelukzaligheid moet ontleenen uit de Bespiegeling van god; en dat men Godlyke Verlichting alleen kan verwagten in dien onderwerplyken staat der Ziele, wanneer zy, van alle werkzaamheid ontbloot, in stilte ontvangbaar blyft voor Godlyke indrukzelen. - Zy hebben zich daarenboven diets gemaakt, dat god niet alleen zyn Beeld den Mensch, maar ook alle zigtbaare voorwerpen, ingedrukt hebbe; en dat dit Beeld van god, door zekere tekenen ontdekt zynde, de verborgene natuur der dingen, de invloed der boven- op deeze beneden-Wereld, kan verstaan, en hier door wonderbaare uitwerkzels veroorzaakt worden. - Zy hebben zich verbeeld, door behulp der Starrewichelaary en Chymie, de Verborgenheden der Natuure zo verre te kunnen verklaaren, dat men een algemeen Geneesmiddel tegen alle Kwaalen, de wyze van mindere Metaalen in Goud te veranderen, of den Philosophischen Steen, kon ontdekken. Niet veel arbeids is 'er noodig, om te bewyzen, dat het Stelzel der Theosophisten op bedrog gegrond is, en | |
[pagina 496]
| |
nadeel aan Wysbegeerte en Godsdienst toebrengt. Die vermeende Verlichtingen zyn, of aan Geestdryvery, of aan Bedrog, toe te schryven. De smaadlyke veragting, waar mede deeze Voorwenders van Godlyke Wysheid de zodanigen behandeld hebben, die zich te vrede houden met de eenvoudige Voorschriften des Gezonden Verstands, en de Leer der Schriftuure te volgen, heeft ongewyfeld veel toegebragt om het ligtgeloovige Gemeen te bedriegen, en eene onverschilligheid omtrent redelyk onderzoek te wege gebragt, zo zeer hinderlyk aan den voortgang van waare Kennisse. Hun voorbeeld heeft anderen aangezet, om de Wysbegeerte en de Godgeleerdheid in 't algemeen te versmaaden, door dezelve af te maalen als op geen beter gronden steunende, dan Geestdryvery en Ongerymdheid. 't Is, naar den aart der liefde, te denken, dat deeze bedroogene Geestdryvers zelve niet bedagt hebben, welk een nadeel zy toebragten aan de belangen van Weetenschap en Godsdienst. Niet te min is het hoogst te bejammeren, om hun eigen wil, en om den wil der groote menigte, door hun misleid, dat, terwyl zy zich verbeelden een helder en bestendig licht te volgen, zy steeds door dwaallichten van den weg zyn afgebragt. |
|