De bestrafte en verbeterde Caliph.
Ten tyde van den Caliph hakkam, een der Moorsche Vorsten in Spanje, bezat eene arme Vrouwe een Stuk Lands, grenzende aan de Tuinen van den Caliph, die, daar een Lustprieel wenschende te bouwen, het wilde koopen; doch geen aanbod was groot genoeg, om haar te beweegen tot afstand eens gronds, welke zy van haare Voorouderen geërfd hadt. Of hakkam onderregt wierd van haare weigering, hangt in twyfel; dan 's Vorsten Staatsdienaars maakten 'er zich meester van, en het Gebouw werd vervaardigd.
De beledigde Vrouw vervoegde zich by den Cadi, of Regter, wiens naam was bechir, die, de regtmaatigheid haarer zaake inziende, haar beloofde uit al zyn vermogen te zullen helpen.
Wanneer, op zekeren dag, de Caliph zich verlustigde op deeze nieuw verkreegene plek gronds, kwam bechir tot hem; zittende op een Ezel met een ledigen zak in de hand. ‘Vader der Geloovigen,’ sprak hy, ‘ik nader u met het nederig verzoek, dat gy my wilt vergunnen, deezen zak te vullen met Aarde van den grond, op welken gy treedt?’ - Hakkam gaf hier toe vryheid, en de Cadi den zak gevuld hebbende, verzogt den Caliph, dat hy, om de maate zyner goedgunstigheid vol te meeten, hem de hand zou leenen om 'er den Ezel mede te belaaden. - De Vorst lachte om het vreemde verzoek, doch poogde, met gulhartigheid, daar aan te voldoen, en den zak op te ligten; doch welhaast liet hy dien vallen; klaagende over de verbaazende zwaarte. - ‘'t Is, nogthans,’ voerde de Cadi hem te gemoete, ‘slegts een klein gedeelte van dien Grond, welken gy van een uwer Onderdaanen hebt afgenomen; hoe zult gy dan de zwaarte des geheelen Gronds kunnen draagen, wanneer gy, met den last dier ongerechtigheid belaaden, voor den grooten Richter verschynt.’
Hakkam, getroffen door de kragt van dit vermaan, omhelsde den Cadi, bedankte deezen wegens de Bestraffing, en gaf het Stuk Lands niet alleen de Eigenaresse weder, maar ook het Gebouw daar gesticht, met alles wat 'er in was.