Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 445]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Keurig verslag van de Theosophisten en Rosacrusiaanen.(Ontleend uit The History of Philosophy from the earlist times, to the beginning of the present Century, drawn up from brucker's, Historia Critica Philosophiae. By william enfield, L.L.D.)
‘Men zou de kennis aan de Theosophisten en Rosacruciaanen veelligt onder de zeer wel ontbeerbaare kundigheden kunnen rangschikken, en deeze Dwaalgeesten van vroegere Eeuwe laaten, voor 't geen zy geweest zyn: dewyl wy, in onze dagen, te over hebben van Menschen, die even als zy met het gezond verstand overhoop leggen: dan het kan der weetgierigheid niet onverschillig weezen, hoe 'er, ook ten dien opzigte, niets nieuws is onder de Zonne, en dat de buitenspoorigste Voorwendzels, door Bedriegers van Grooten en Kleinen, in de meeste Landen van Europa, thans geen geringen opgang maakende, als de Illuminaten, de te werkstellers van het Dierlyk Magnetismus, enz. enz. in voorige dagen, even zo de rol speelden, Dit bewoog ons ter Vertaalinge van het Hoofdstuk, handelende over dit zeldzaam slag van Lieden, uit enfield's History of Philosophy; een Werk in den voorleden Jaare te Londen uitgekomen, waarin die Schryver zyn smaak en oordeel aan den dag legt, met eene verkorting te geeven van brucker's omslagtig Werk, over dit onderwerp; eene verkorting, die het niet tot een bloot geraamte maakt, gelyk brucker's eigen Kort Begrip; maar veel overtolligs voor de meeste Leezers wegneemt, en hun het weezenlyke laat behouden.’
* * * * *
De Theosophisten, niet te vrede met het Natuurlyk Licht der Rede, noch met de eenvoudige Leeringen der | |
[pagina 446]
| |
Schriftuure in eenen letterlyken zin verstaan, neemen de toevlugt tot een inwendig bovennatuurlyk Licht, verre boven alle andere verlichtingen verheeven, waar door zy voorgaven tot kennisse te komen van eene geheimzinnige en Godlyke Wysbegeerte, alleen geopenbaard aan de uitgekoozene Gunstelingen des Hemels. Zy pochen, dat zy, door middel van dit Hemelsch Licht, niet alleen toegelaaten worden, tot de innerlyke kennis van god en van alle Godlyke Waarheid; maar ook toegang krygen tot de diepste Geheimenissen der Natuure. - Zy schryven het aan de byzondere ontdekking der Godlyke Goedheid toe, dat zy in staat zyn om zulk een gebruik te maaken van de Hoofdstoffe des Vuurs in de Stookkunde, als hun de begaafdheid schenkt om de weezenlyke beginzels der dingen te ontdekken, en de verbaazende verborgenheden in de Natuurlyke Wereld te ontvouwen. - Zy wenden ook voor, kennis te hebben aan die Hemelsche Weezens, welke het middel van gemeenschap tusschen god en Menschen daar stellen, en spreeken van een vermogen, om van die Weezens, door behulp der Toverkunde, Starrewichelaary, en andere dergelyke Kunsten, veelvuldige onderrigting en bystand te bekomen. - Dit verzekeren zy was de oude verborgene Wysheid, eerst den Jooden geopenbaard onder den naam van de Cabala, en by overlevering tot de Naakomelingen overgebragt. Wysgeeren van deezen stempel hebben geen algemeen Stelzel; maar elk volgt de aandrift zyner eigene Inbeeldinge, en vervaardigt een Gebouw van Geestdryvery voor zichzelven. De éénige zaak, waar in zy zamenstemmen, bestaat daar in, dat zy de Menschlyke Rede verzaaken, en op Godlyke Verlichting roemen. - De Leezer begrypt gereedlyk, dat het eene moeilyke taak zou weezen de Stelzels van zulke Wysgeeren te ontcyferen; en hy zal zich niet te leur gesteld vinden, als wy onbekwaam zyn om dit Ryk van duisternis op te klaaren. Overeenkomstig met ons plan, zullen wy eenigen der voornaamste Theosophisten optellen, en het voornaamste, hun betreffende, aantekenen. Veelvuldige trekken van den geest der Theosophistery doen zich op, in de geheele Geschiedenis der Wysbegeerte, in welke niets gemeener is dan geestdryvende en geveinsde voorwendzels van eene Godlyke Openbaaring aan te treffen. | |
[pagina 447]
| |
Onder de laateren, is de eerste, die zich, in deezen rang van Wysgeeren met onderscheiding voordoet, phil. aurelus theophrastus paracelsus, een Man van eene zonderlinge en wonderbaare Geestgesteltenisse. Hy kwam, in den Jaare MCCCCXCIII te Einsidlen, by Zurich, ter Wereld. Zyne Familie-naam, bombastus, veranderde hy naderhand, naar de gewoonte van die dagen, in dien van paracelsus. Zyn Vader, die de Geneeskunde beoefende, onderwees hem in de Taalen en in de Geneeskunde. Hy begeerde met zo veel drifts in de Geheimenissen der Natuure in te dringen, dat hy, de Boeken vaaren laatende, lange en gevaarlyke Reizen ondernam, door Duitschland, Italie, Spanje, Deenemarken, Hungaryen, Moscovien, en waarschynlyk door verscheide deelen van Asia en Africa. Niet alleen bezogt hy kundige en geleerde Mannen, maar ging in de werkplaatzen der Kunstenaaren, en daalde in de Mynen neder; geene plaats dagt hem te gering of te gevaarlyk, kon dezelve hem gelegenheid verschaffen om zyne kennis der Natuure te vermeerderen. Hy raadpleegde allen, die voorgaven eenige geheime kunst te bezitten, en bovenal die in de Delfstofkunde bedreeven waren. Langs deezen weg een Wysgeer en Geneesheer op zyn eigen hand geworden zynde, versmaadde hy de Geneeskundige Schriften der Ouden, en roemde dat de geheele omslag zyner Boekery geen zes Folianten zou beslaan. De langwylige wyze der Schoole van galenus verwerpende, nam hy de toevlugt tot heimlyke Geneesmiddelen, uit Metaalagtige Zelfstandigheden zamengesteld, door behulp der Stookkunde. Zyne stoute kwakzalvery hadt, in veele gevallen, een zo wonder gelukkigen uitslag, dat hy ten hoogsten toppunte van vermaardheid onder het Volk opklom, en zelfs in de Stad Bazel een Hoogleeraarsplaats in de Geneeskunde verwierf. Onder andere Nostrums, diende hy een Geneesmiddel toe, waar aan hy den naam gaf van Azoth, 't welk hy uitventte als de Steen der Philosophen, als een Panacea, en 't geen zyne Leerlingen ophemelen als de Balzem des Leevens, door de Godlyke gunste, in deeze laatste dagen, aan de Menschen geschonken. Zyn ongeregelde Geneeswyze, en de bitterheid, met welke hy op de onkunde en traagheid der andere Geneesheeren schrolde, verwekten hem eene menigte van vyanden. De belooningen, welke hy voor zyne Geneezingen ontving, beantwoordden in geenen deele | |
[pagina 448]
| |
aan de verwagtingen zyner trotsheid en eerzugt. Naa het ontmoeten van veele te leurstellingen en kwellingen, gebeurde 'er iets, 't welk hem deedt besluiten, Bazel te verlaaten. Een ryk Geestlyke van Lichfield, te Bazel krank wordende, boodt paracelsus honderd Florynen, als hy hem kon geneezen. Paracelsus bewerkte deeze geneezing schielyk met drie Pillen van zyn Laudanum, een zyner kragtigst werkende Geneesmiddelen. De Geestlyke, zo ras, en, gelyk het hem toescheen, door zo geringe middelen, hersteld, weigerde aan de gemaakte verbintenis te voldoen. Paracelsus bragt de zaak voor den Regter, die hem niet meer, dan het gewoone Visitegeld, toewees. Met de hevigste verontwaardiging vervuld over den smaad, door deeze uitspraak, zyner Kunste aangedaan, verliet hy, naa hevig tegen den Geestlyken, de Magistraat en de geheele Stad, uitgevaaren te hebben, Bazel, en trok na den Elsas, werwaards zyn roem in de Geneeskunde, en een gelukkige uitoefening derzelve, hem volgde. Twee jaaren aldaar de Geneeskunde onder de aanzienlykste Familien beoefend te hebben, keerde hy, omtrent het jaar MDXXX, na Zwitzerland weder, waar hy met bullengarius, en andere Godgeleerden, verkeerde. Zints dien tyd schynt hy door verscheide deelen van Duitschland en Boheemen omgezworven te hebben; tot hy, in 't jaar MDXLI, zyne dagen, in het Hospitaal van St. Sebastiaan, te Saltsburg, eindigde. Verschillende, en zelfs tegenstrydige, oordeelvellingen hebben de Geleerden over paracelsus gestreeken. Zyne bewonderaars, en naavolgers, roemen hem als een volkomen Meester van alle Wysgeerige en Geneeskundige verborgenheden. Eenigen hebben hem, uit hoofde van de hervorming, welke hy in de Geneeskunde te wege bragt, den Geneeskundigen luther genoemd. Veelen hebben beweerd, en in de daad, hy zelve pochte, dat hy het geheim bezat om mindere Metaalen in Goud te hervormen. In tegendeel hebben anderen zyne geheele Geneeskunde voor het werk van onkunde, bedrog, en onbeschaamdheid, uitgekreeten. J. crato getuigt, in eenen Brieve aan zwinger, dat de Geneesmiddelen van paracelsus, in Boheemen, zelfs dan wanneer zy eene schynbaare geneezing te wege bragten, de Patienten in zulk eenen staat lieten, dat zy, kort daar op, aan beroerte of vallende Ziekte, overleedden. Erastus, die twee jaaren lang zyn Leerling was, schreef een geheel Boek om de be- | |
[pagina 449]
| |
driegeryen zyns Leermeesters te ontdekken. Men wil dat hy niet alleen onkundig was van de Grieksche Taal; maar in het Latyn zo onbedreeven, dat hy geen woord Latyn in tegenwoordigheid van Geleerden durfde spreeken. Zelfs beweert men, dat hy zyne Moedertaal zo slegt verstondt, dat hy zyne in 't Hoogduitsch geschreevene Opstellen door een ander moest laaten overzien. Zyne Vyanden leggen hem ook de wraakbaarste trotsheid, de laagste spotterny, de verregaandste onmaatigheid en verfoeilykste Godloosheid, ten laste. - De waarheid schynt te zyn, dat de verdienste van paracelsus, voornaamlyk, bestondt in het verbeteren van de Chymie, in het uitvinden of aan den dag brengen van verscheide Geneesmiddelen daar door vervaardigd, welke, tot deezen dag toe, hunne plaats in de Pharmacopoeas behouden. Zonder geleerdheid, of beschaafdheid, of zelfs voegelykheid van zeden, verwierf hy, louter door zyne Natuuren Scheidkunde, een grooten naam in de Geneeskunde, en, om invloed by de onkundige menigte te verkrygen, of staande te houden, wendde hy voor, gemeenschap met onzigtbaare Geesten te hebben, en Godlyke verlichtingen te ontvangen. Paracelsus schreef, of liever gaf aan zyn Handlanger op om ze te schryven, veele Verhandelingen; doch ze zyn zo geheel en al van fraaiheid ontbloot, zo zonder eenige orde, en duister, opgesteld, dat men veelligt geloof zou slaan aan het zeggen van opponius, die hem in de Stookkunde hielp, dat paracelsus de meeste zyner Werken in den nagt deedt schryven, als hy dronken was. Deeze Werken loopen over eene oneindige verscheidenheid van onderwerpen, Genees- Tover- en Natuurkundige. Zyne Philosophia Sagax of Schrandere Wysbegeerte is een allerduisterste, en verwardste, Verhandeling over de Starrewichelaary, Waarzeggery, Handkykery, Gelaatschouwkunde, en andere voorspellende Kunsten; tot geen ander einde ingerigt, dan om het Bygeloof des Gemeens voedzel te verschaffen. Verscheide zyner Stukken handelen over zogenaamde Wysgeerige Onderwerpen, als de voortbrenging en vrugt van de vier Elementen; de Geheimen der Natuure, derzelver Oorsprong, Character en Eigenschappen, en meer andere; doch ze bestaan uit zulk een dooreen gehaspelden mengelklomp van woorden, dat het een oneindige arbeid zou weezen 'er iets uit te | |
[pagina 450]
| |
haalen, 't welk eenigzins in 't minste geleek naar een met zichzelven bestaanbaar wysgeerig Stelzel. De Chymistische of Paracelsische School bragt verscheide uitmuntende Mannen voort; doch wier Geschiedenis meer tot die der Geneeskunde dan der Wysbegeerte behoort. Veelen van deezen gaven zich oneindige moeite om de niets zamenhangende Leeringen huns Meesters tot een geregeld Zamenstel te brengen. Een kort begrip van zyne Leer treft men aan in de Voorreden voor de Basilica Chymica van crollius; doch dezelve is, met dat alles, niets meer dan wartaal, waar mede het noodloos is den Leezer op te houdenGa naar voetnoot(*). 't Geen paracelsus in de zestiende Eeuw was, poogde robert fludd, een Engelsch Geneesheer, in de zeventiende te worden. Hy was, in 't Jaar MDLXXIV, te Milgate in Kent gebooren, en kwam als Student op de | |
[pagina 451]
| |
Oxfordsche Hooge School, in 't Jaar MDXCI. Naa zyne Letteroefeningen volbragt te hebben, besteedde hy zes jaaren tot reizen, om waar te neemen en te verzamelen wat zeldzaam was in de Natuur, verborgen in de Kunsten, en diep in de Weetenschap. In Engeland wedergekeerd, werd hy toegelaaten in het Collegie der Geneesheeren te Londen, waar hy grootlyks bewonderd werd, uit hoofde van zyne byzondere Godsdienstigheid, en de diepte zyner Scheidkundige, Wysgeerige en Godgeleerde, kennis. Na een lange en uitgebreide Praktyk in de Geneeskunde, overleedt hy in 't jaar MDCXXXVII. Zo zeldzaam was de geaartheid deezes Wysgeers, dat oude of laatere tyden niets konden verschaffen met den naam van verborgene Wysheid bestempeld, of hy zamelde het greetig byeen in zyn pakhuis van Geleerdheid. Alle de onbegrypelyke droomen vol verborgenheden van Cabalisten, en Paracelsiaanen, bragt hy zamen om 'er een nieuwe hoop van ongerymdheden uit te vervaardigen. In verwagting van der Genees- en Scheidkunde voordeel toe te brengen, bedagt hy een nieuw Stelzel van Natuurkunde, overlaaden met de vreemdste veronderstellingen en geheimzinnigste verzinzelen. Hy stelde twee Algemeene Beginzels, het Noorder of het verdikkende, en het Zuider of verdunnende, Vermogen. Over deeze plaatste hy ontelbaare verstandige Weezens, en riep geheele benden van Geesten uit alle vier de Winden zamen, aan welke hy de zorg over de Ziekten aanbeval. Hy gebruikte deezen Thermometer, om de overeenkomst tusschen de Macrocosm en de Microcosm, of de Wereld der Natuure en van den Mensch te ontdekken; hy voerde veele wonderbaare bedekzelen in, in de Natuur en Geneeskunde. Hy poogde de Mozaische Wereldwording te verklaaren in een Werk, getyteld: Philosophia Mosaica; waarin hy spreekt van drie eerste Beginzels, Duisternis, als de eerste stoffe; Water als de tweede stoffe; en het Godlyk Licht, als het middenpuntigst Weezen, scheppende, vormende en het leeven geevende aan alle dingen; van tweede Beginzels, twee werkende, Koude en Hette, en twee lydende, Vogt en Droogte; en beschryft de geheele verborgenheid, van voortbrenging en bederf, van wedergeboorte en opstanding, met zulke verwilderde begrippen en duistere bewoordingen, dat hy het geheele Onderwerp in een ondoordringbaare donkerheid omwonden laat. - Eenige zyner denkbeelden, zo als zy dan ook zyn mogen, schynen | |
[pagina 452]
| |
ontleend van de Cabalisten en Alexandrynsche Platonisten. De Leezer zal gereedlyk kunnen oordeelen, welk soort van Licht hy te wagten hebbe uit de Schriften van robert fludd, als hy weet dat deeze Wysgeer de kragt des Zeilsteens toeschryft aan de Bestraaling der Engelen. Zyne Wysgeerige Werken voeren ten tytel: Utriusque Cosmi Historia; Veritatis Proscenium; Monochordium Mundi Symphoniacum; Clavis Philosophioe & Alchymia; Meteorologia Cosmica, enz. Verscheide Schryvers stelden zyne buitenspoorigheden ten toon, inzonderheid kepler en mersennus. Ter beantwoording vervaardigde fludd een zinnebeeldig Stukje, genaamd: De Twist van Wysheid met Dwaasheid. Mersennus, het geschil niet langer willende voortzetten, haalde gassendi over om hem door te stryken in zyn Examen Philosophioe Fluddianoe. Een Werk, dat geleezen moet worden van allen, die zich een naauwkeuriger begrip verlangen te vormen van fludd en andere Theosophisten, of Roozenkruis-Broederen. Een der zeldzaamste Starren in het Starrebeeld der Theosophisten was jacob boehmen, of böhm, een berugt Wysgeer in Duitschland, gebooren by Gorlitz in den Opper-Lausnitz, in 't Jaar MDLXXV, van handwerk een Schoenmaaker; op zyn twintigste jaar trouwde hy eene. Vleeschhouwers Dogter, met welke hy dertig jaaren gelukkig leefde. Schoon hy nimmer het gemelde handwerk geheel liet vaaren, voerde hem zyne zonderlinge geestgesteltenis ultra crepidam, ‘buiten zyn leest.’ De Godgeleerde Geschillen, welke zich, ten dien dage, door Duitschland verspreidden, vonden ingang by lieden van den laagsten burgerstand, en böhm, zeer ontrust in zyn gemoed over veele Geloofsstukken, smeekte ernstig om Godlyke verlichting. Het gevolg was, volgens zyn eigen verhaal, dat hy, zeven dagen agter den anderen buiten zichzelven geraakt, eene heilige Sabbatische stilte genoot, en toegelaaten wierd tot een aanschouwelyk gezigt van God. Kort daarop hadt hy eene tweede verrukking, waar in hy, gelyk hy berigt, terwyl hy de straalen waarnam, die afkwamen van een glad tinnen vat, zich op 't onverwagtst omringd vondt door hemelsche bestraalingen; zyn geest werd in 't binnenste van de Wereld der Natuure overgevoerd, en in staat gesteld, om, van de uitwendige gedaante, trekken, en kleuren der lichaamen, door te dringen in het binnenste van derzelver weezen. In eene derde verrukking van denzelfden | |
[pagina 453]
| |
aart, werden andere, nog veel verheevener, Verborgenheden aan hem geopenbaard, wegens den oorsprong der Natuure en de formeering aller dingen, en zelfs betreffende de Godlyke Beginzels en verstandige Natuuren. Deeze wonderbaare ontdekkingen stelde böhm, in 't jaar MDCXII in geschrifte, en zyne eerste Verhandeling, Aurora getyteld, verscheen in het licht; dan de beginzels, de denkbeelden, en woorden, zyn zo nieuw en geheimzinnig, dat wy het geheel ondoenlyk vinden, 'er een uittrekzel van te geeven. In de daad, de Schryver zelve verklaart, dat deeze Verborgenheden onbegryplyk zyn voor vleesch en bloed; en zegt, dat, schoon de woorden geleezen worden, derzelver meening bedekt zal blyven, tot dat de Leezer door gebeden verlichting ontvangen hebbe van dien hemelschen Geest, die in God is, en in de geheele Natuure, en van welken alle dingen voortkomen. De Aurora van böhm in handen komende van een Leeraar te Gorlitz, streek deeze den Schryver lustig door van den Kansel; hy wist van den Stads-Raad een bevel te verkrygen om het Werk te verbieden, en böhm werd tevens aangezegd, dat hy niet verder hadt voort te vaaren met de Wereld door zyn schryven te verlichten. Böhm gehoorzaamde zo onderwerplyk aan dit bevel, 't geen zo oordeelloos als onderdrukkend was, dat hy zeven jaaren lang het schryven staakte. Zyn ontworpen Werk werd egter, in den jaare MDCXIX, te Amsterdam gedrukt. Dit moedigde den Schryver aan om de pen weder op te vatten, en leverde dezelve vervolgens verscheide Geschriften. Men verhaalt, doch het steunt op geen voldingend bewys, dat böhm gedaagd wierd voor het hooge Kerkelyke Geregtshof te Dresden, en daar het onderzoek eener Vergadering van Godgeleerden doorstondt, waar hy zyne zaak zo gelukkig bepleitte, dat hy 'er zonder Kerklyke straffe afkwam. Böhm stierf in de Luthersche Kerkgemeenschap, in den jaare MDCXXIV. Men ziet duidelyk uit de opgetekende byzonderheden, dat, in jacob böhm, eene verhitte verbeeldingskragt, gepaard met eene droefgeestige gesteltenisse, en niet bestuurd door gezond oordeel, die soort van geestdryvery te wege bragt, welke, in haare vervoeringen, de natuurlyke verstands bekwaamheden in de war helpt, en eene onnatuurlyke beweeging in het Zenuwgestel veroorzaakt; geduurende welke ongesteldheid de Ziel vervuld wordt | |
[pagina 454]
| |
met verwilderde en wonderbaare bevattingen, die dan voor Gezigten en Openbaaringen doorgaan. Elke bladzyde van zyne Schriften, en zelfs de beeldspraakige Figuuren geplaatst voor zyne Werken, duiden een verwilderde verbeeldingskragt aan, en het is de ydelheid zelve zyne Theosophistery uit eenige andere oorzaak te willen afleiden; of men moest genegen zyn om geloof te slaan aan het berigt, 't welk hy van zichzelven geeft, wanneer hy, roemende, dat hy niets verschuldigd was aan Menschlyke Geleerdheid, noch gerekend moest worden onder de gemeene Wysgeeren, zegt, dat hy schreef: Niet volgens eene uitwendige beschouwing der Natuure; maar volgens de inboezeming van den Geest; en dat het geen hy vermelde wegens de Natuur der dingen, en over de Werken en de Schepzelen van God, door God zelve opengelegd was aan zyne Ziele. De begrippen van deezen Geestdryver, in zich zelve waarlyk duister genoeg, worden dikwyls nog duisterder gemaakt doordien hy dezelve omkleedt met verbloemde voorstellingen uit de Chymie ontleend. Naardemaal hy menigwerf dezelfde uitdrukkingen als paracelsus bezigt, is het hoogstwaarschynlyk dat hy niet onbedreeven was in de Schriften deezes Voorgangers; maar zeker volgde hy geenen anderen gids dan zyn eigen buiten 't spoor hollend vernuft en geestdryvende verbeeldingskragt, en welke poogingen 'er ook aangewend zyn door zyne Naavolgers, om zyn Stelzel te verklaaren en op te helderen, het heeft alleen gediend om een nieuw Ignis Fatuus te ontsteeken; strekkende om den verdwaalden Reiziger nog verder van 't spoor te brengen. Wy moeten, in alle opregtheid, bekennen geheel buiten staat te weezen, om eenig kort begrip van böhm's Stelzel op te geeven. Deeze Mystiek maakt god tot het Weezen der Weezens, en veronderstelt, dat een lange reeks van Geestlyke Natuuren, en ook de Stoffe zelve, voortgevloeid is uit de fontein der Godlyke Natuure. Zyne taal, over deeze onderwerpen, heeft veel overeenkomsts met die van de Joodsche Cabala. De geheele Godlyke Drieëenheid, zegt hy, lichaamlyke Gedaanten voortbrengende, levert een beeld van zichzelve op, velut Deum quendam parvum, of als een God in 't klein. Indien iemand de Hemelen, de Aarde, of de Starren, de Elementen, en wat beneden of boven de Hemelen is, noemt, noemt hy daarin de geheele Godheid, die door | |
[pagina 455]
| |
eene kragt van zichzelve uitgaande, dus haar eigen weezen lichaamlyk maakt. De Beginzels van böhm's Theosophie kan men vinden in zyne Aurora, en in zyne Verhandeling de tribus divina essentioe Principiis, of over de drie Beginzels des Godlyken Weezens. Dat jacob böhm veele Naavolgers gehad hebbe, behoeft niemand te verwonderen, die immer opgemerkt heeft de algemeene geneigdheid van zwakke en bekrompene Geesten, om genoegen te scheppen in alles wat geheimzinnig en wonderbaar is, bovenal wanneer hy het bekleed vindt in eene duistere en zinnebeeldige taalGa naar voetnoot(*).
(Het Vervolg en Slot hier na.) |
|