Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving van de Doode Zee, en de omliggende landstreek.(Overgenomen uit mariti's Voyages dans l'Isle de Cypre & la Palestine, &c.)
De Gouverneur van Jerusalem is verpligt de kosten der Caravaanen goed te maaken, elk hoofd voor hoofd eene som geevende vóór hun vertrek. Hy schaamt zich egter niet van de Bedevaartgangeren, die merkwaardige plaatzen in deezen oord willen gaan bezigtigen, eene willekeurige som af te vraagen, naar de omstandigheden geschikt. Deeze dwinglandy is, buiten twyfel, versoeilyk; doch men heeft 'er geen redmiddel tegen. | |
[pagina 369]
| |
Wanneer men een land van slaaverny gaat bezoeken, moet men zich, in eenige omstandigheden, aan de Wetten van geweld en schraapzugt onderwerpen. Twee Europeaanen, my verzogt hebbende hun tot de oevers van de Doode Zee te vergezellen, troffen wy eene overeenkomst met den Gouverneur van Jerusalem, die ons een geleide van vier man gaf, om ons, geduurende onze reis, te beschermen. Naa drie mylen Zuidwaards opgereisd te hebben, kwamen wy by eene half vervallene Kerk, door de Godvrugt van vroegere dagen toegewyd aan st. jeronimus, ter gedagtenisse der dagen van boetedoening en eenzaamheid, welke hy te dier plaatze sleet. De Godsdienstplegtigheden werden 'er verrigt door Cenobiten, die, naar 't voorbeeld van hun Patroon, van Moeskruiden leeven, en den ganschen tyd besteeden in bespiegeling en Godsdienst-oefeningen. Het Monnikenklooster is egter zints lang onder de aarde bedolven. Het overgebleevene van de Kerk verdient naauwlyks de aandagt van den Reiziger. Mogen wy op hedendaagsche Schryvers afgaan, dan werden hier, in vroegeren tyde, zeer wel uitgevoerde Schilderyen gezien, verbeeldende alle de Godsdienstige bedryven van den h. jeronimus; als zyne afzondering van de Wereld; de overwinning, welke hy op het Vleesch behaalde; zyn vuurigen yver ter voortplanting van het Geloof; en de veelvuldige Stryden, waarin hy allen, die van hem in begrippen verschilden, overwon. Indien deeze Schilderyen, gelyk men wil, een beter lot verdienden, waarom heeft men dan geene poogingen aangewend om dezelve van onder deeze ruïnen te haalen, ten einde ze over te brengen in het Klooster der Vaderen van het Heilig Land? Dit zou gemaklyk hebben kunnen geschieden door Vader neau, een Jesuit, die, in den Jaare MDCLXXIV, den Heer de nointel, den Franschen Afgezant te Constantinopole, vergezelde. - Eén ding verwonderde dien Vader toen hy deeze Schilderyen zag, naamlyk, dat 'er geen Heiligen van de Latynsche Kerk in gevonden wierden, uitgenomen st. sylvester, den Paus, die zelfs naar de Grieksche wyze was gekleed. Maar, mogen wy Vader neau niet te gemoete voeren, dat in de Kerken van zyne Orde geene Heiligen voorkomen dan Jesuiten, en dat, zo in 't Oosten als in 't Westen, elke Orde den voorrang geeft aan haare Broe- | |
[pagina 370]
| |
deren. - Een Engelsch Reiziger, de Heer maundrell, die deeze streeken in den Jaare MDCXCVIII bezogt, spreekt ook met veel ophefs van die Schilderyen, een van welke het laatste Avondmaal verbeelddeGa naar voetnoot(*). Drie mylen verder gevorderd zynde, zonder de minste tekens van eenige wooning te vinden, hadden wy eene wyduitgestrekte vlakte voor ons, welke niets anders noodig hadt om een vrugtbaaren grond te worden, dan de hand des arbeiders. Dezelve wordt bewaterd door verscheide beekjes, waar van eenige met een zwaar gedruisch voortvloeijen, terwyl andere zagtkens over een effen grond gaan, en zich alle vereenigen in 't zelfde Kanaal, en dan den naam van de Doode Zee aanneemen. Deeze benaaming is van een laater dagtekening. De Onden noemden dezelve het Meir van Asphalites, de Zee van Sodom, de Zout Zee, het Meir van Sirbon, en heden ten dage noemen de Arabieren deeze Zee Bahheret-Lut, dat wil zeggen de Zee van Lot. Josephus, de Geschiedboeker, liet deeze Zee meeten, en bevond dat dezelve vyfhonderd en tachtig Stadien lang, en honderd en vyftig breed, was, welk eerste op twee-en-zeventig en een halve Italiaansche Mylen zal uitkomen, en 't laatste op achttien en drie vierde van die zelfde Mylen. Dezelve is honderd en tachtig Mylen in den omtrek. Het hooge Gebergte van het oude Land der Moabiten omringt de Doode Zee aan den Oostkant, en ontlast daar in de Wateren van den Arnon en de Zaret, die, met langzaam vloeiende watervallen, van de zyden afstroomen. Ten Westen en ten Zuiden, is die Zee desgelyks door hoog gebergten omgeeven: eenige deezer, zamengesteld uit zwarte rots, dienen tot afscheidzels van de groote Woestynen van Judéa, en de overige, met groenende bosschen bezet, maaken een gedeelte uit van Iduméas Aan den Westlyken oever valt ook de Beek Kedron in dit Meir. De Noordzyde is geheel open, en biedt de schoone vlakten van Avlona aan het oog, die de suelvlietende Wa- | |
[pagina 371]
| |
teren van de Jordaan als een cyns aan de Doode Zee betaalen. Voortyds was, gelyk verhaald wordt, deeze groote Waterkom bezet met Vrugtboomen, weelige Koornvelden, en stonden op den grond, thans onder het water bedolven, de trotsche Steden Sodom, Gomorrah, Adama, Seboim en Segor, onder het gebied van eenen Koning. Niets, derhalven, is op aarde beveiligd voor verandering en lotwissel. Eenige Reizigers hebben beweerd, dat de Overblyfzels deezer ongelukkige Steden nog te zien zyn by laag en helder water. Eenige zoggen zelfs dat zy brokken van Kolommen hebben ontdekt met derzelver Kapiteelen. Dan of hunne verbeelding moet hun misleid, of deeze Zee moet, naa dat zy dezelve bezogten, eenige nieuwe schokken ondergaan hebben. Ondanks alle myne naaspeuringen, kon ik niets van dien aart ontdekkenGa naar voetnoot(*). Een Vader Capucyn verbeeldde zich desgelyks, dat hy, op de oevers van dit Meir, de treffendste bewyzen vondt van den Godlyken vloek. Hier zag hy tekens van uitgedoofd vuur, daar asch, en overal het land droog en gescheurd. Zelfs dagt hy een sterke zwavelreuk te bespeuren. Wat my betreft, ik had geheel andere aandoeningen. De lugt is zuiver, de velden staan zeer groen, en myne oogen verlustigden zich in de helderheid van het water, 't geen van het gebergte nederstroomde. De onvrugtbaarheid, waartoe een gedeelte deezer vlakten, van de scheppinge af, verweezen is, maakt het vrugtbaar vertoon van Avlona, by tegenoverstelling, te verrukkender. Dan hoe komt het by, dat twee Reizigers zo zeer in hunne denkbeelden verschillen? 't Is om dat een Capucyn overal de vyf zinnen van het Geloof medeneemt, en ik met het eenige der Natuur bedeeld ben. Ik tragtte oplossing te geeven aan een verschynzel, 't welk de aandagt van andere, zo wel als de myne, getrokken heeft. Deeze groote Waterkom, die gestadig het water ontvangt van verscheide watervallen, beeken en stroomen, heeft geen zigtbaare ontlasting. Geraakt dezelve dan het water kwyt langs onderaardsche kanaalen, in de Middelandsche of in de Roode Zee, gelyk men voor- | |
[pagina 372]
| |
geeft; of moeten wy het gevoelen omhelzen der Arabische Wysgeeren, die, en niet zonder grond, besluiten, dat ze zich door uitdamping ontlasten? Het water van dit Meir is klaar en helder, doch bitter, en by uitstek zout. Geene soort van Visch teelt 'er in voort, en die 'er, zomtyds, door de sterkstroomende Jordaan ingevoerd worden, sterven op 't oogenblik. Men maakt elkander diets, dat het water der Doode Zee een wederomstootende kragt heeft, die Menschen en Dieren op de oppervlakte doet dryven. Josephus tekent eene Proeve op, in dit geval door Keizer vespasianus genomen: ‘Eenige Slaaven,’ schryft hy ‘aan handen en voeten hebbende laaten binden, beval hy, dat ze, in zyne tegenwoordigheid, in het diepste gedeelte der Zee zouden geworpen worden. Geen hunner zonk na den grond; en zy bleeven alle op het water dryven, tot het den Vorst behaagde last te geeven hun 'er weder uit te haalen.’ - Dit is een der Geschiedkundige leugens, die men zo vaak by josephus aantreft. 't Is waar, het water der Doode Zee is gunstig voor de Zwemmers, doch zy die deeze kunst niet verstaan, zullen hier zo wel als elders verdrinkenGa naar voetnoot(*). Geene Planten, hoe genaamd, groeijen in dit Meir. De bodem is zwart, modderig en vuil, de aarde daaromstreeks heeft dezelfde kleur, en is brandbaar als Kool. Takken van Boomen, die 'er invallen, versteenen in korten tyd, door de kragt van het zout dat 'er aankleeft, en doordringt tot de pit van het hout. Eenige van deeze versteende Takken, op welken de Liefhebbers gesteld zyn, kan men te Jerusalem koopen. Men heeft verteld, dat het naderen van den oever deezer Zee doodlyk was voor 't Gevogelte; nogthans wordt dezelve ryklyk bezogt door de gevederde Bende, inzonderheid door Zwaluwen, die op de oppervlakte van dit vermeende zo zeer geschuwde water speelen. Op zekere dagen van het Jaar is de Doode Zee bedekt | |
[pagina 373]
| |
met een dikken en donkeren Nevel, die zich niet verder dan de oevers uitstrekt; doch als de Zon kragt krygt, verdwynt de Nevel welhaast. De Doode Zee brengt eene soort van Lym voort, Joodenlym geheeten; men ziet dezelve in groote klompen op 't water dryven, die, door de winden aan de Oostlyke en Westlyke oevers gedreeven, aan dezelve kleeven. Dit Lym wordt dan verzameld door de Arabieren, en verdeeld tusschen hun en den Bassa van Damascus, die dit aandeel van hun koopt voor eenige stukken gelds, of zulke stoffe als zy tot kleeding gebruiken. - Dit Joodenlym is eene zwavelagtige zelfstandigheid, gemengd met zout, allengskens door de hette der Zonne verhard. Het is breekbaar als zwarte pek, waar op het zeer gelykt. Het is brandbaar, en geeft onder het branden een sterken en doordringenden reuk van zich. - De oude Arabieren gebruikten dit Lym om de bodems hunner Schepen mede te besmeeren, en de Egyptenaaren om de Lyken mede te balzemen, als het geschiktste middel om dezelve voor verderf te bewaaren. - Het heeft ook de kragt om de Boomen te behoeden tegen de vernieling der Insecten; doch ten dien einde moet het in Olie ontbonden worden om 'er de stammen en takken mede te bestryken. De Inboorelingen noemen dit Lym Lamar. Op eenige schreden afstands van den oever, zyn verscheide wellen of liever putten, die mede Joodenlym bevatten, doch van eenen olieagtigen aart. Om het stevigheid te doen krygen, moet het met zout gemengd en eenige dagen aan de Zon blootgesteld worden. Dewyl deeze Lymputten naby het Meir zyn, en omgroeid met gras en onkruid, zou het gevaarlyk weezen dezelve te naderen, indien pyramiden, op den kant geplaatst, den Reiziger niet voor dit gevaar waarschuwden. - In denzelfden oord vindt men verscheide Warmwater-bronnen, gelyk die van Ammans. - Aan den Westlyken oever zyn eenige natuurlyke Zoutputten, die zeer wit Zout opleveren, door de Arabieren en de Inwoonders van Jerusalem gebruikt tot het bereiden hunner spyzen. Digt by deeze ryst een Zoutberg op, die de hard- en vastheid heeft van steen; doch welks Zout, wel gezuiverd en gestooten, voor het andere niet behoeft te wyken. Men vertoonde my een zeer misvormden Steenklomp, welke men zeide de Zoutpylaar te weezen, in welke de al te nieuwsgierige Huisvrouw van lot veranderd werd. | |
[pagina 374]
| |
Dezelve hadt geene de minste gelykheid met een Vrouwenbeeld; maar ik kreeg ten bescheide, dat zy, om, van wegen haare ongehoorzaamheid, te zwaarder gestraft te worden, in deeze gedaanteverandering alle trekken van een menschlyk beeld verloor. Ik kan my van lachen naauwlyks onthouden, als ik denk om dit vermeende Standbeeld in de geleerde naaspeuringen tot welke het gelegenheid gegeeven heeft. Niemand kon my, in deezen geheelen omtrek, die soort van Vrugten aanwyzen, zo algemeen onder den naam van Appelen van Sodom bekend, die een allerschoonst voorkomen zouden bebben; doch aangeraakt terstond in stof vervallenGa naar voetnoot(*). De Bergen, naby dit Meir, brengen eene soort van zwarten Steen voort zo zagt als Albast, en die, gepolyst, een schoonen glans krygt. Men gebruikt denzelven om Kerken, Moskeen, en andere voornaame Gebouwen, mede te vloeren. Eer dezelve uitgehouwen wordt, krygen de vingers, op het aanraaken, een stinkenden en onaangenaamen reuk, doch deeze verdwynt na het polysten. - Te Bethlehem vervaardigt men van dien steen Armringen, die de Oppassers van zieken om de armen draagen; voorgeevende, dat de reuk van deezen steen een zeker behoedmiddel is tegen besmetlyke Ziekten. Deeze steen is brandbaar, en kan als Koolen gebruikt worden. De Arabieren noemen denzelven Mussa. De Mahomethaanen hebben, naby deeze plaats eene kleine Kapel aan moses toegewyd, Mosada geheeten; zy gelooven dat de Joodsche Wetgeever daar begraaven werd. Plinius gewaagt van eene Sterkte, desgelyks Mosada geheeten, gelegen op een Berg naby de Doode Zee. Het geheele Land aan beide de kanten van het Meir is bewoond door Bedouin-Arabieren, die bykans altoos in oorlog leeven. |
|