men gevoelen, of men bespeurt eene ongesteldheid; nimmer is men volmaakt gezond genoeg. - Altyd moet men klaagen, altyd steenen, tenzy eenige vrolyke omstandigheden ons beletten aan het kwaad te denken. - Nu heeft men te weinig, dan weer al te veel, bezigheden: - Nu komen de vermaaken alle te gelyk; eene opeenstapeling doet 'er de mensch den walg van steeken; - dan weer klaagt hy dat ze veel te spaarzaam komen. Men vind maar zeer weinige menschen standvastig genoeg, om in de minste tegenheden niet aanstonds te bezwyken; weinigen, die stand houden tegen de wisselvalligheden der Waereld. Intusschen weeten wy, dat elk mensch, hy zy dan wie hy zy, nu of dan, min of meer, deelen moet in 's Waerelds onbestendigheden: en dit zo zynde, hoe onbillyk is het dan, nimmer eenig deel te willen hebben in de wisselvalligheden van dit ondermaansche; maar altyd te willen bevryd blyven van zulke omstandigheden, waaraan de mensch, van de geboorte af, natuurlyk onderhevig is.
Indien elk mensch zyne daaden en handelingen bestendig inrigtte naar de heilzaame rogels van regt en bi lykheid, hoe veele daaden zouden 'er agter blyven, welke men nu ziet pleegen, en hoe veele daaden wierden 'er bedreeven, die nu agterwege blyven. - Hoe genoegelyk en gerust zoude het leven op aarde zyn. - Hoe vreedzaam, hoe broederlyk, zouden de menschen onder elkanderen verkeeren. - De een zou den anderen niet stooren, maar stil en gerust laaten in zyne bezittingen. - Men zou het verkeerde niet poogen te billyken, en dat regt is niet voor onregt tragten te doen doorgaan. - Waar zou men elkanderen vervolgen, haaten, en tragten uit zyne bezittingen uit te dryven. - Men zou elkanderen beschouwen als uit eenen bloede voortgesprooten, als kinderen van éénen Vader, als natuurgenooten onder elkander? Dan de mensch staat tegen den mensch op, men verdelgt elkanderen, - men woed tegens elkanderen, en bedryft de ongehoordste wreedheden! - Wat uitzinnigheid is dit, en dat van Weezens, die den naam van redelyke Weezens willen draagen.
C. v.d. G.