dom; en deelde zo diep in de hoogagting van den Huwlyks-God, dat hymen nooit, of zelden, zynen zegen gaf over de Egtverbintenis van eenig Paar, 't welk door deezen Tempeldienaar niet was ingeleid. Als hy zich by de menigte vervoegde, onder welke ik bevond dat hy een volkomen vreemdeling was, ontstondt 'er eene algemeene te onvredenheid en gemor; veelen ontweeken zorgvuldig alle gemeenschap met hem. Doch het was opmerkenswaardig, dat allen, die zich dus van hem hadden afgewend, als zy uit den Tempel gingen, door een der jammerzalige Gezellen van den wellust, wanlust en berouw, weggeleid wierden.
Hymen tradt te voorschyn, met staatlyke schreden wandelende. De eerste in zyn stoet was liefde, in de gedaante van een Cupido; steeds duizend kleine trekken speelende, en bevalligheden aan den dag liggende om een gunstigen opslag te verwerven van den Huwlyks-God; en de tedere oogslag, waar mede hy dit Kind bejegende, wees duidelyk aan, dat het zyn grootste gunsteling was.
Hymen zelve hieldt in zyne hand een Fakkel, die, hoe langer dezelve brandde, te helderder vlam gaf. Hy werd ondersteund door deugd, eene Vrouw van de inneemendste bevalligheid, gekleed in een wit schitterend gewaad, om haar hoofd schitterde een glansryke heerlykheid.
Op de deugd volgde schoonheid, gedoscht in het zwierigste gewaad, en tot verrukking toe met zichzelve ingenomen. Zy werd opgeleid door een Jongeling, vrolyk huppelende, met bloemen bekransd, en vleugelen aan de schouderen.
Vervolgens deedt zich de geldzugt op, in de gedaante van een flegt gekleed Oud Man. Zyne oogen waren die van een Havik, en de nagelen zyner vingeren stonden gekromd als de klaauwen van een Roosvogel. Hy maakte veel gerugts; onbeschaamdheid en vermetelheid was op zyn aangezigt te leezen.
De stoet werd opgeleid door verbeelding, eene Vrouwe altoos veranderende in weezenstrekken en kleeding; en, 't geen my verbaazend voorkwam, zy behaagde onder welk eene gedaante zy zich ook vertoonde.
Onmiddelyk na dat de Huwlyks-God den Tempel was ingetreeden, beklom hy den Throon, en leunde met zyn hoofd zagtlyk op den boezem der deugd; liefde en schoonheid vervoegden zich aan zyne regterhand; aan de slinkerhand werden geldzugt en verbeelding geplaatst.
Terstond ging hymen voort met de voltrekking der Huwlyksplegtigheden; doch 'er was zulk een verward geluid van lachen en zugten, dat ik de noodige aandagt niet kon besteeden om berigt te geeven van alles wat 'er voorviel. Ik tekende alleen op, dat veele van de Huwlyken zeer ongelyk waren,