Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 357]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Berigt wegens de wysgeeren, die de veelheid der werelden geloofd, en die dit gevoelen niet aangenomen hebben; met eenig verslag van hunne schriften, en bedenkingen over die strydige begrippen. Door den Heer Girard, Arts des Konings, Opzigter van de Mineraale Wateren van Bagnols en St. Laurent, Correspondent van de Philosophische Societeit der Weetenschappen en nutte Kunsten te Lyon. van de Koninglyke Societeit der Weetenschappen te Montpellier, en der Geneeskunde te Parys.(Journal des Sciences utiles.)
(Het Vervolg en Slot van bl. 320.)
Schoon het blyke, dat aristoteles het gevoelen van democritus, wegens de Veelheid der Werelden, omhelst hebbeGa naar voetnoot(*), beweerden egter de Peripatetische Wysgeeren, dat de Maan geen Aarde kon weezen; dewyl 'er geen Dieren waren, die 'er niet konden weezen, dan met voortteeling en verderf, en dat de Maan onverderflyk tot heden altoos dezelfde blyft, en men 'er, van den aanvang der Wereld af, geene verandering in bespeurtGa naar voetnoot(†). - Dan hevelius brengt hier op in 't midden, dat onze Aarde, hoe vol verderfs dezelve ons ook moge toeschynen, nogthans geduurd heeft zo lang als de Maan, waar in veranderingen hebben kunnen voorvallen, door ons nooit ontdekt; dewyl ze plaats greepen in de mindere gedeelten en enkel op de oppervlakte, gelyk | |
[pagina 358]
| |
die op de oppervlakte onzes Aardkloots voorvallen, welke wy niet zouden ontdekken, waren wy 'er zo verre van verwyderd als van de Maan. Hy voegt 'er andere bewysredenen nevens, bekragtigd door Waarneemingen, welke hy zegt gedaan te hebben met behulp eens Verrekykers van zyne uitvinding, die hem in de Maan deedt zien, dat de verlichtste en donkerste deelen, de groote en kleine, eene nette overeenkomst hebben met onze Zeeën, onze Rivieren, onze Meiren, onze Vlakten, onze Bergen en onze BosschenGa naar voetnoot(*). Plutarchus de Veelheid der Werelden, algemeen door de oude Grieksche Wysgeeren geleeraard, voorgesteld hebbende, verklaart, ‘dat hy wel verre was van hun te veroordeelen, en dat hy het zeer waarschynlyk vondt, dat 'er eene ontelbaare, schoon bepaalde, Veelheid der Werelden was, gelyk aan de onzeGa naar voetnoot(†).’ Het blykt uit zekere plaats by dien zelfden Geschiedschryver, dat men, ten zynen tyde, reeds geschil voerde of 'er in de Maan dampen of uitwaasemingen waren, die zich boven de oppervlakte verhieven, en daar regen en andere verhevelingen baarden. Plutarchus schynt over te hellen tot de zyde der geenen, die zulks lochenden; hy geloofde, dat de Maan dermaate verhit werd door gestadig bescheenen te worden van de Zonne, dat alle vogt daar uit gedampt moest weezen, en 'er niets overbleef om nieuwe dampen te verwekken; waaruit hy afleidt, dat 'er geen Wolken, geen Regenvlaagen, geen Winden waren, en, bygevolge, geene Planten of DierenGa naar voetnoot(‡). - Deeze reden is dezelfde als die aangevoerd wordt door de hedendaagschen, die zich aankanten tegen het gevoelen dat de Maan bewoond zou weezen: terwyl het eenige gevolg, 't welk men noodzaaklyk uit deeze zwaarigheden zou moeten trekken, zou zyn, dat de Weezens, die deeze Planeet bevolkten, moesten verschillen van die deeze Aarde bewoonen, en eene gesteltenisse omdraagen, geschikt naar den verschillenden aart der Planeet, hun ten verblyve toegeschikt. De Heer de la hire hadt, ingevolge zyner Waarneemingen, geoordeeld, dat de vlekken der Maane, die men | |
[pagina 359]
| |
voor Zeeën hieldt, niet anders waren dan groote vlakten land, welker grond natuurlyk veel zwarter is. Maar, indien 'er geen Zeeën in de Maan gevonden worden, is 'er geen Dampkring, althans geen merkbaare; en men tragt het licht, 't welk by Zonnetaaningen zich vertoont, uit te leggen, zonder een Dampkring te veronderstellen; welk schynzel, nogthans, het sterkste bewys oplevert voor den Dampkring der Maane, 't welk men kan bybrengen. Hier uit zou, naar 't denkbeeld van den Heer de la hire, volgen, dat 'er, geen dampen of regen in de Maan zynde, ook geen Planten, geen Menschen, zouden kunnen bestaan. De Man van de uitgebreidste kundigheden in Europa, in alle menschlyke Weetenschappen door en door bedreeven, de voortreflyke leibnitz, viert zyner boerterye bot als hy spreekt over het onderwerp, 't geen wy thans behandelen: en laat zich, wegens de Planeetbewoonders, in deezer voege hooren: ‘indien de weg van gemeenschap met de Planeetbewoonders, volgens den Heer huigens, vry gelyk aan die op onze Planeet zich bevinden, open stondt, zou 'er eene Algemeene Kerkvergadering dienen aangelegd te worden, om te onderzoeken of men verpligt ware de Voortplanting des Geloofs buiten onzen Aardkloot uit te strekken. Veelen zouden ongetwyfeld beweeren, dat de redelyke Weezens diens Lands, niet van adam afstammende, geen deel aan de Verlossing door jesus christus hebben: anderen zouden misschien zeggen, dat wy niet genoeg weeten waar adam altoos geweest is, nog wat 'er wierd van zyne geheele naakomelingschap; dewyl men zelfs Godgeleerden gevonden heeft, die de Maan voor de plaats van het Paradys hielden; en misschien zou men by de meerderheid, als het veiligste, besluiten, deeze twyfelagtige Menschen te doopen, onder voorwaarde dat zy 'er vatbaar voor waren; doch ik twyfel of men hun ooit Priesters in de Roomsche Kerk zou maaken; dewyl hunne Corporatien altoos twyfelagtig zouden weezen, en men het Volk blootstellen aan een daadlyke Afgodery, volgens de onderstelling dier Kerke. Gelukkig ontslaat de natuur der zaake ons van deeze verlegenheidGa naar voetnoot(*).’ Op eene andere plaats van huigens en fontenelle ge- | |
[pagina 360]
| |
sproken hebbende, schryst hy, ‘men zou zeggen dat het, in het Ryk der Maane van Arlequin, alles gaat gelyk hier. 't Is waar, dat men geheel anders oordeelt over de Maanen, (die alleen Satelliten zyn), dan over de Hoofdplaneeten. Kepler heeft een klein Boekje nagelaaten, waarin men eene geestige versiering van den staat der Maane aantreft, en een vernuftig Engelschman laat een Spanjaard van zyne vinding, door de Trekvogelen na de Maan voeren, zonder te spreeken van cyranoGa naar voetnoot(*), die naderhand deezen Spanjaard ging opzoeken. - Eenige Mannen van vernuft, een heerlyk tafereel willende geeven van het toekomend leeven, laaten de Zielen der Gelukzaligen van Wereld tot Wereld gaan; en onze verbeelding vindt daar ligt een gedeelte der uitsteekende bezigheden, welke men aan geesten kan geeven. Maar welk eene pooging zy ook doen, twyfel ik of dit kan aangaan ter oorzaake van den grooten tusschenstand tusschen ons en die geesten, en de groote verscheidenheid welke men daar aantreft. En, tot den tyd toe dat zy de Verrekykers zullen uitgevonden hebben, op hoedanige descartes ons deedt hoopen, waar mede wy gedeelten der Maane niet veel grooter dan onze Huizen kunnen ontdekken, kunnen wy niet bepaalen hoe het is op een Kloot van de onze verschillendeGa naar voetnoot(†).’ De Abbé paulian houdt de Veelheid der Werelden voor een loutere harssenschim, en het Werk van fontenelle voor een Roman, aan welke hy voorts, in zekeren zin, regt doet. Hy haalt de plaats aan van den Burger te Parys op den tooren van Notre Dame na St. Denis ziende, door ons hier boven vermeld, en zegt, dat fontenelle op deezen grondslag zyne redenen bouwt om ons te overtuigen dat de Maan bewoond is: ‘Het schynt my toe,’ voegt hy 'er nevens, ‘dat dit het bewyzen is van een voorstel omtrent op eenen trant van iemand, die niet begeert geloofd te worden.’ Maar fontenelle wist zeer wel, dat gelykenissen geen bewys opleveren, en het is niet op dien grondslag dat hy zyn gebouw ophaalde; maar wel op de overeenkomsten en gelykvormigheden van de Maan, met de Planeet, welke | |
[pagina 361]
| |
wy bewoonen. De Schryver van de Dictionaire de Physique zou, zo 't my voorkomt, met meer voordeels, het Stelzel van dien geleerden Wysgeer aangetast hebben, als hy de onbestaanbaarheid van deszelfs veronderstellinge getoond hadt met de bewyzen, welke hy aanvoert over het niet bestaan eens Dampkrings van de Maan. Maar het verwondert my ten hoogsten, dat deeze Exjesuit, die met den grootsten ophef spreekt van zyn Broeder kircherus, dien hy een zeldzaam vernuft noemt, welken alle Geleerden hebben aangemerkt als een dier Mannen, die de Natuur schaars aan de Wereld vertoont, om dezelve verbaasd te doen staan: 't verwondert my ten hoogsten, zeg ik, dat de Heer paulian niet gewraakt hebbe 't geen 'er weezenlyk belachlyk, enz. buitenspoorig en laakbaar is in de Iter Extaticum, of Reis in Zielsverrukking, van dien Vader. Zo waar is het dat de geest der Broederschappen dikwyls invloed heeft op de oordeelvellingenGa naar voetnoot(*). De zwaarigheden, welke men aangevoerd heeft tegen het gevoelen van het bestaan der Planeetbewoonderen, komen voornaamlyk hier op neder. - Vooreerst. Men twyselt of veele Planeeten, onder andere de Maan, een Dampkring hebben, en op de veronderstelling dat zy dien derven, begrypt men niet hoe 'er leevende Weezens zouden kunnen ademhaalen en leeven. - Ten tweeden. Ontdekt men in eenige Planeeten, als Jupiter, enz. groote veranderingen van gedaante op de oppervlakte, en het schynt dat een bewoonde Planeet veel meer in rust moet weezen. - Ten derden. De Comeeten, zyn zeker Planeeten, en het valt ondertusschen bezwaarlyk te gelooven, dat de Comeeten bewoond zouden weezen, uit hoofde van het verbaazend verschil, 't welk derzelver Bewoonders zouden moeten ondervinden in de hitte der Zonne, die hun nu zou verschroeijen, terwyl zy op andere tyden weinig of geen warmte genooten. De Comeet, by voorbeeld, van den Jaare MDCLXXX, is bykans over de Zon heen gegaan en vervolgens van dezelve zo verre afgeweeken, dat zy in meer dan 575 Jaaren 'er niet weder by zal komen. Welke leevende Lichaamen zouden in staat weezen, om, aan den eenen kant, | |
[pagina 362]
| |
die brandende Hitte, en dien trap van koude uit te harden? En dit zelfde geldt in evenredigheid omtrent de andere Comeeten. Ten vierden, brengt men Tegenwerpingen by, uit de Godgeleerdheid ontleend. Men heeft op deeze zwaarigheden, in 't algemeen, geantwoord. Vooreerst. Dat de Dampkring der Planeeten beweezen is door een groot aantal Starrekundige Waarneemingen; volgens welke ook de vlekken en banden, op Jupiter waargenomen, aangemerkt worden als groote Waterkanaalen, of van eenige andere vloeistoffe, en dat de duistere plekken van die Planeet genoegzaam zyn om te doen gelooven, dat de oppervlakte omringd is met aarde en water, gelyk die van onzen Aardbol. - Ten tweeden. De verschillende standen der Planeeten, in deeze zeer veel lichts en warmte, in andere veel duisterheids en koude, veroorzaakende, sluiten geene onmogelykheid in, dat deeze Starren zo veele bewoonde Werelden zyn; dewyl de lichaamen en de byzondere zintuigen der onderscheidene bewoonders, buiten allen twyfel, gevormd en gewyzigd zullen weezen naar de verschillende gesteltenissen der Planeeten, door den oneindig wyzen Maaker, die onze lichaamen en zintuigen gepast gemaakt heeft naar den staat der Planeet, welke hy ons ter woonplaatze toeschikte. Ten derden. Fontenelle heeft zich gedekt tegen de Tegenwerpingen der Godgeleerden, verzekerende dat hy geen Menschen op de andere Planeeten plaatste; maar Bewoonders van de Menschen onderscheiden. En met dit alles, waarom zou het denkbeeld, door huigens beweerd, met het Geloof stryden? De Heilige Schrift leert ons, buiten tegenspraak, dat alle Menschen van adam afstammen; maar dezelve spreekt alleen van de Menschen die deezen Aardkloot bewoonen; andere Menschen kunnen op andere Planeeten huisvesten, en een anderen Stamvader hebben dan adam. Hoe! het Infect, 't welk met trotsheid kruipt op een hoekje van deeze Aarde, zou het zich vermeeten grenzen aan de geheele Natuur voor te schryven! - Eindelyk de Leer van de Veelheid der Werelden, gegrond op Starrekundige Waarneemingen, en daar uit afgeleide bondige redenkavelingen, verschaft ons het verhevenste denkbeeld, 't welk wy kunnen vormen van de Godheid, en strekt om haare Heerlykheid het schoonst aan den dag te leggen. 't Is, derhalven, met reden, dat veele Wysgeeren tegenwoordig zo veel Zonnestelzels, meer of min gelyk aan 't onze, erkennen | |
[pagina 363]
| |
als 'er vaste Starren zyn. Min wysgeerige Verstanden beginnen zelfs gemeenzaam te worden met dit denkbeeld van millioenen Werelden, door het leezen van het fraaije meermaals gemelde Werkje van fontenelleGa naar voetnoot(*). |
|