Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Berigt wegens de wysgeeren, die de veelheid der werelden geloofd, en die dit gevoelen niet aangenomen hebben; met eenig vers ag van hunne schriften, en bedenk ngen over die strydige begrippen. Door den Heer Girard, Arts des Konings, Opzigter van de Mineraale Wateren van Bagnols en St. Laurent, Correspondent van de Philosophische Societeit der Weetenschappen en nutte Kunsten te Lyon, van de Koninglyke Societeit der Weetenschappen te Montpellier, en der Geneeskunde te Parys.(Journal des Sciences utiles.)
Indien de veelheid der Werelden geen volstrekt beweezen Leerstelling der Wysbegeerte is, moet dit gevoelen nogthans hoogstwaarschynelyk weezen: naardemaal het, aan den eenen kant, ten grondslage heeft, dit beginzel eener eeuwige waarheid, dat de Natuur niets te vergeefsch doet; en, aan den anderen kant, rust op Starrekundige Waarneemingen, welker uitkomsten men niet kan betwisten. De Ouden, verstooken van het voordeel der Verrekykeren, hebben het gemis diens werktuigs eenigermaate vergoed door een buitengewoone doordringenheid van geest. Zy ontdekten met de oogen des vernufts, 't geen deeze Werktuigen aan onze oogen vertoonen. Zy kenden den weg, dien wy betraden om den grond te leggen tot de Leer der Werelden. Zy trokken uit het zelfde beginzel de gevolgen, die de hedendaagschen 'er uit afleiden. Men kan op geen verheevener wyze, op geene wyze waardiger aan de Grootheid van god, en diens oogmerken met het daarstellen der Planeeten, en van die menigte van Starren aan het Uitspanzel, denken. De Wyzen der Oudheid | |
[pagina 314]
| |
zagen ze aan als zo veele Zonnen, om welken de Planeeten, even als in ons Zonnestelzel, haaren omloop volbragten. Zy gingen een stap verder, en beweerden dat de Planeeten bewoond waren door Weezens, welker natuur zy niet bepaalden; doch die zy dagten, dat noch in schoonheid, noch in grootte, voor die van onze Aarde behoefden te wyken. Orpheus is de oudste wiens gevoelen over dit onderwerp ons bewaard gebleeven is. Proclus haalt drie verzen. van dien Dichter aan, waarin hy stellig beweert, ‘dat de Maan eene Aarde was, gelyk de onze, die haare Bergen en Valeien hadt.’ - Pythagoras, die orpheus in veele van zyne begrippen volgde, heeft desgelyks geleeraard, ‘dat de Maan eene Aarde was, gelyk aan de onze, bewoond door Dieren, welker natuur hy niet bepaalde,’ schoon hy geloofde, dat ze veel grooter en schooner waren dan die onzen Aardkloot bewoonen, en niet onderworpen aan dezelfde zwakhedenGa naar voetnoot(*). Het gevoelen van democritus, door stobeus voorgedraagen, om de natuur van de Maan en de oorzaak der Vlekken, die wy op de schyf van die Planeet zien, en welke hy geloofde, ‘niets anders te zyn, dan de schaduwen, gevormd door de verbaazende hoogte der Bergen, welke hy zich verbeeldde in de Maan te weezen,’ als ook het verschilstuk door plutarchus over 't zelfde Onderwerp, bekragtigen de Stelling door ons beweerd. Eindelyk aristoteles, epicurus, heraclitus hebben in de veelheid der Werelden geloofd, als mede thales, anaximenes, alicnous de Platonist, plotinetes, xenophanes, anaxagoras, xenophon, lucianus, enz. Origenes verklaart het gevoelen van democritus over het bestaan van een ontelbaar getal Werelden, waarvan eenige door Dieren bewoond waren, en andere noch Dieren, noch Planten, hadden. Deeze Leer gaf alexander reeds vroeg gelegenheid om zyne ongebreidelde Eerzugt te ontdekken. Elianus tekent op, dat | |
[pagina 315]
| |
deeze jonge Vorst, gehoord hebbende, dat democritus van eene veelheid der Werelden sprak, schreide, om dat hy 'er maar een te overwinnen vondtGa naar voetnoot(*). De grootheid en vrugtbaarheid der Natuur blinkt uit in alle haare voortbrengzelen. De hand des Almagtigen, die de grondslagen des Heelals vestigde, en aan het Uitspanzel des Hemels duizenden van lichtgeevende klooten hing, die 'er de eerste beweeging aan gaf, en Planeeten vormde, gelyk aan die wy bewoonen, zou die hinderpaalen gevonden hebben, om ze, gelyk de onze, te bevolken? Wy hebben veel meer reden dan de Ouden, om de Maan bewoond te agten. Alle Waarneemingen der laatere Starrekundigen strekken om ons te verzekeren, dat die Planeet een Dampkring heeft, dat 'er hooger en laager, meer en min verlichte, deelen in zyn; ook deelen die minder lichts terugkaatzen, en eene effene oppervlakte aanduiden, welke men voor groote Waterverzamelingen houdt; waaruit men, met grond, beslooten heeft, dat 'er Bergen in de Maan gevonden worden, en men zelfs het middel gevonden heeft om derzelver hoogte te meeten. De beroemde galileus bepaalde, dat de hoogste van die oneffenheden veel hooger was dan eenige Bergen op Aarde. Men heeft in de Maan Valeien gezien, 'er Peelen en Rivieren in ontdekt. De volkomene Zonsverduisteringen, het behulp der Verrekykeren, de verzekeringen der beroemdste Starrekundigen, bovenal van den Heer cassini, die, naar 't zeggen van fontenelle, van alle Menschen den Hemel best kende, alles strekt om ons te doen gelooven, dat, naardemaal 'er, even als om onze Aarde, om de Maan een Dampkring is, en 'er Bergen, Valeien, Diepten, en Rivieren op zyn, men daar uit moet afleiden, dat 'er Regen, Sneeuw, en andere Verhevelingen, gevolgen dier veronderstellingen, plaats hebben. Waar uit, volgens onze begrippen van de Godlyke Wysheid, even zeer volgt, dat god 'er Schepzelen geplaatst hebbe, hoedanig dezelve ook mogen weezen, die deeze Planeet kunnen bewoonen; ten einde alle die dingen, al die toestel van verschynzelen, niet te vergeefsch zouden zyn: want men kan zich niet diets maaken, dat de Na- | |
[pagina 316]
| |
tuur, of de groote Werkmeester der Natuure, iets te vergeefsch geschaapen heeft. Onder de hedendaagschen, die in de Maan heuvelen en valeien, bosschen, zeeën, stelden, en dezelve bewoond of bewoonbaar rekenden, steeken uit Vader marsine, gilbert, henri le roi, francois patrice, gassendi, enz. Kepler twyfelde niet of de Maan was bewoond. Hevelius heeft, in zyne vernuftige beschryving van die Planeet (Selenographia), dezelve in Landen verdeeld. Men bewondert, in die soort van Kaart eener onbekende Wereld, de naauwkeurigheid des Werks, en de schranderheid des Uitgeevers. Bekend is 'Histoire comique des Etate & Empires de la Lune & du Soleil, van cyrano de bergerac. Het blykt uit den boertigen, gekjaagenden en zonderlingen, styl, dat de geest des Schryvers veele reizen deedt na de Landen door hem beschreeven, Staaten en Ryken der Maan en Zon. Men ziet nogthans, door alle de vreemdigheden heen, dat hy wel doordrongen was van de beginzelen van descartes, en dat hy, was hem een ryper ouderdom te beurt gevallen, in staat zou geweest zyn om iets beters te voorschyn te brengen. Het Bygeloof en de Geestdryvery, die zich in alles mengen, kunnen geen nadeel toebrengen aan de Waarheden met welke men ze durft paaren. Vader kircherus heeft zich een denkpeeld van alle Planeeten gevormd, en ons eene beschryving van derzelver Inwoonderen gegeeven, volgens zyne hoogvliegende verbeeldingskragt. Dus vindt men, by voorbeeld, in Saturnus, droefgeestige Gryzaarts, met een schildpadden-tred voortgaande, gekleed in treurig gewaad; rookende toortzen zwaayende, met een bleek gelaad vol strenge weezenstrekken. In Venus, daarentegen, treft men jeugdige lieden aan van eene verrukkende gestalte en schoonheid, waar onder deezen, op 't geluid van speeltuigen, dansen, terwyl anderen welriekende bloemen met volle handen strooijen. De Schryver geeft reden van dit onderscheid tusschen de Bewoonderen dier beide Planeeten; doch ze zyn zo bondig als zyne droomen. 't Is in het Werk van dien beroemden Jesuit, getyteld Iter Extaticum, dat lieden, die tyd over, en geen vrees hebben om zich gek te leezen, de beschryving der Bewoonderen van de andere Planeeten kunnen vinden. Vreemd is het, dat dit Werkje zo veel vermaardheids gekreegen hebbe, en 't | |
[pagina 317]
| |
zelve herhaalde keeren gedrukt is; noch vreemder, dat men den Schryver niet streng berispt heeft over de buitenspoorige vraagen: ‘Of de Wyn, dien men in Jupiter maakte, zou kunnen gebruikt worden in de Offerande der Misse? en of het Water, 't geen men in de Maan aantrof, geschikt was om een Onderwyzeling te doopen?’ Naa 't geen wy gezegd hebben, blykt dat fontenelle de eerste niet geweest is, die beweerde, dat elke Planeet van Saturnus af tot de Maan toe, eene Wereld was, bewoond gelyk onze Aarde. Met hem die eere te geeven, hebben de Opstellers van een beroemd Werk, de Verzamelplaats van alle Menschlyke kundigheden en dwaasheden, zich bedroogen. Maar 't is waarheid, dat deeze vernuftige Academist in zyne Zamenspraaken over de Veelheid der Werelden, op eene belangryke wyze, eene Leer, in de wieg der Natuurkunde gekweekt, ontvouwd, en dat zyn penseel, door de bevalligheden bestuurd, ontelbaare fraaiheden verspreid heeft over eene stoffe, zo moeilyk, en die daarvoor zo weinig vatbaar scheen. Zy, die beweerd hebben, dat de Cosmotheoros van huigens de grondstoffe voor het Werk van fontenelle zou opgeleverd hebben, dwaalen niet minder: dat van fontenelle zag het licht in 't jaar MDCLXXXVI, en dat van huigens in 't jaar MDCXCVIII, en dus twaalf jaaren laaterGa naar voetnoot(*). Wat hier van zyn moge, de algemeene reden die fontenelle bybrengt tot verdeediging van zyn gevoelen, reeds zo vast bevestigd door andere Waarneemers zints pythagoras, komt hier op neder, dat de Planeeten Lichaamen zyn gelyk aan onze Aarde, dat onze Aarde zelve een Planeet is, en dat, daar deeze laatstgemelde Planeet bewoond wordt, de andere Planeeten ook moeten bewoond zyn. ‘Laaten wy eens veronderstellen,’ zo drukt deeze Secretaris der Academie zich uit, om het door eene | |
[pagina 318]
| |
gelykenis op te helderen, ‘dat 'er nooit eenige gemeenschap geweest was tusschen Parys en St. Denis, en dat een Burger van Parys, die nimmer te dier Stad uittoog, op een Kerktooren klom, en St. Denis van verre zag. Men vroeg hem daar op, of hy geloofde dat St. Denis bewoond was als Parys? Hy zal stoutmoedig antwoorden, neen; voor reden geevende: Ik zie de Inwoonders van Parys wel; maar die van St. Denis niet, en heb 'er nooit van hooren spreeken. Iemand voert hem te gemoet, dat men, op den tooren van Notre Dame zynde, de Inwoonders van St. Denis in waarheid niet zag; doch dat de afstand zulks veroorzaakte, dat alles, wat men van St. Denis zag, zeer op Parys geleek, dat men 'er klokken, huizen en muuren hadt, en dat het zeer wel ook naar Parys daar in kon gelyken, dat het bewoond was. - Dit zal op myn Burgerman niets vermogen, hy zal blyven staande houden dat St. Denis niet bewoond is; dewyl hy 'er geen Mensch ziet. Onze St. Denis is de Maan, en elk onzer de Parysche Burger die nooit uit de Stad ging.’ Dit Werk is het beroemdste van alle de Werken van fontenelle, en een dat het ook meest verdient. Men vindt 'er den Schryver geheel in, hy komt 'er in voor volkomen zo als hy was, een klaar en diepdenkend Wysgeer, een fraai vernuft, geestig, aartig, enz. Dit Boek, zegt de Schryver du Siècle de Louis XIV, gaf het eerste voorbeeld van de moeilyke kunst om de bevalligheden met de Wysbegeerte te vereenigen; doch een gevaarlyk voorbeeld; naardemaal de weezenlyke optooy der Wysbegeerte niets anders is dan orde, klaarheid, en bovenal waarheid; en men, naa de uitgave van dit geestig Werkje, niet dan te dikwyls onderstaan heeft om geestige slagen, aartigheden, valsche cieraaden, 'er by te voegen. 't Geen tot eene verhindering zal strekken voor de Naakomelingschap, om dit Werkje van fontenelle onder onze Classike Schryveren te plaatzen, bestaat hierin, dat het deels gegrond is op de Draaikringen van descartes, van welken Wysgeer onze Academist een groot Bewonderaar was; tot zyn dood toe de dwaalingen verdeedigende, door welken hy zich van zyne vroege jeugd hadt laaten voorinneemen. Onder hun, die de droomeryen van Vader kircherus hoogst gewraakt hebben, munt uit de groote Starrekun- | |
[pagina 319]
| |
dige huigens. Deeze Geleerde geloofde egter, dat de Planeeten bewoond waren, en zie hier waarop hy dit zyn begrip grondde. Het Water het beginzel aller zaaken zynde, moet het ook in de Planeeten gevonden worden; en is het daar, dan moet het, door medewerking der warmte van de Zonnestraalen, Planten en Boomen doen groeijen. Doch deeze voortbrengzels zouden te vergeefsch en nutloos weezen, waren 'er geene Menschen op de Planeeten. Deeze moeten, derhalven, bewoond zyn: en hier uit leidt hy af, dat de bewoonders der Planeeten gelyksoortig moeten weezen met die der Aarde. Ingevolge hiervan bevolkt hy ze met dwaazen en verstandigen, slegten en braaven; onder welken ook Wetten en Regters gevonden worden. Huigens verdeedigt dus dezelfde stelling als fontenelle, met dit onderscheid, dat hy beweert, dat de andere Planeetbewoonders, de grootste overeenkomst met ons hebbende, ook dezelfde Kunsten en Kundigheden bezittenGa naar voetnoot(*). Niet alleen heeft wolf zich een voorstander verklaard van de veelheid der Werelden; maar hy geloofde ook grond te hebben om de grootte van de Bewoonders der Planeeten te bepaalen. Die van Jupiter moeten, volgens deezen Wysgeer, ruim dertien voeten haalen, omtrent de hoogte van og, Koning van BazanGa naar voetnoot(†). - Benjamin martin behoort onder die, welke geloosd hebben, de veronderstelling, door fontenelle gevormd, te moeten aanneemenGa naar voetnoot(‡). - De Heer saverien stelde de Planeeten bewoonbaar; doch, voegt hy 'er nevens: enkele gissingen, hoe vernuftig ookuitgedagt, brengen weinig toe aan de kennis van de natuur der zaaken; de Natuurkundigen vorderen, voor het minste, waarschynlykheden, als 'er zekere bewyzen ontbreeken; het is door elke Planeet, in 't byzonder, waar te neemen dat men deeze verzamelt. - Naa de uitvinding en volmaaking der Verrekykeren, heeft men deeze gissing versterktGa naar voetnoot(§). - De Heer dutems vindt dee- | |
[pagina 320]
| |
ze Leer zo waarschynlyk, dat, zyns oordeels, geen mensch van verstand dezelve kan verwerpenGa naar voetnoot(*). My is nog overig te spreeken van Geleerden, die de veelheid der Werelden niet toegestaan hebben, en de voornaamste zwaarigheden, daar tegen ingebragt, op te lossen.
(Het Vervolg en Slot in het eerstkomend Stukje.) |
|