Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van eene zonderlinge gewoonte op Metelino, een eiland in den archipel, oudtyds Lesbos geheeten. Door James, Graaf van Charlemont, President van de Koninglyke Iersche Academie.Op het Eiland Metelino, eertyds Lesbos geheeten, schynen de Vrouwen zich het werk en de voorregten der Mannen aangemaatigd te hebben, - strydig met het gebruik in alle andere Landen, erft hier de oudste Dogter, en de Zoons worden, gelyk de Dogters elders, met kleine Maakingen afgezet, of, 't geen nog slimmer is, zonder iets, heen gezonden, om hun fortuin te zoeken. Indien een Man twee Dogters heeft, is de oudste, by haar Huwelyk, geregtigd tot alle de Bezittingen haarer Moeder, die verre het grootste gedeelte van de Familie-bezittingen uitmaaken: naardemaal de Moeder, haar voorregt handhaavenende, nooit afstaat van de magt welke zy heeft over de Goederen door haar aangebragt, tot zy 'er toe genoodzaakt wordt, door het Huwelyk van haare | |
[pagina 305]
| |
oudste Dogter, en de Vader desgelyks zich gedrongen vindt om zich zelven te ontblooten, door 'er aan toe te voegen wat hy door zyn vlytbetoon moge gewonnen hebben. De tweede Dogter erft niets, en is verweezen om nooit te trouwen; zy draagt den naam van een Calogná, welke eigenlyk eene Godsdienstige Vrouw, of Non, betekent. Zy is, in de daad, eene Afhangeling van haare Zuster, en wordt door deeze gebruikt tot allen werk, 't welk haar behaagt dezelve op te leggen. Niet zelden dient zy haar als Kamenier, als Keukenmeid, of nog laager. Zy draagt een gewaad hyzonder eigen aan haar staat, 't geen zy nooit kan veranderen, eene soort van Nonnenkleed, ruw van stoffe en donkerbruin van kleur. Eén voorregt, echter, geniet zy boven haare Zuster, dat, daar de oudste, vóór haar Huwelyk, nooit mag uitgaan, of eenig Man zien, uitgenomen haare naaste Bloedverwanten, de Calogná, ten dien opzigte, of zy moet in eenig huislyk werk bezig zyn, volkomene vryheid heeft. Maar, wanneer de Zuster getrouwd is, wordt de toestand van de Calogná in de daad allerelendigst, en nog vernederender uit hoofde van de ongelykheid tusschen haaren staat, en die van haare gelukkige Meesteresse. De getrouwde Zuster heeft alle vryheid, alle de Goederen der Familie zyn de haare, en zy besteedt ze naar welgevallen; haar Egtgenoot is haar dienstvaardige Dienaar, haar Vader en Moeder hangen van haar af. Zy kleedt zich op de kostbaarste wyze, allerwege bedekt, volgens de Mode des Eilands, met Paarlen en Stukken Gouds, doorgaans Sequinen; in deezer voege spreidt zy dagelyks de benydenswaardige tekens van overvloed en meerderheid ten toon, terwyl de arme Calogná haar volgt, als eene Dienstmaagd, gedoscht in het slegte bruine gewaad, en zonder eenige de minste hoope dat zy ooit van staat zal veranderen. Zulk eene ongelykheid moge ondraaglyk schynen; maar wat kan Gewoonte niet draagelyk maaken? Doch de Familie-jammeren zyn hier mede niet geëindigd. De Vader en Moeder doen, met het weinige hun overgebleeven, hun best om op nieuw eenig goed by een te krygen, en dit zyn ze, als zy eene derde Dogter hebben, gehouden haar ten Huwelyk te geeven, en de vierde, als die 'er is, wordt haar Calogná; en dit gaat dus beurtlings met alle Dogters. | |
[pagina 306]
| |
Wanneer de Dogter huwbaar is, kan zy, volgens het gebruik, haar Vader dwingen om haar een Egtgenoot te bezorgen, en de Moeder, zo sterk is de overheerschende kragt der Gewoonte, heeft de dwaasheid om zich met de Dogter te vereenigen in het aandringen op een onmiddelyke bewilliging, schoon deeze in de gevolgen voor beiden even verderflyk moet zyn. Vanhier is 'er niets gemeener op dit Eiland dan den ouden Vader en de Moeder in den staat der uiterste behoefte gebragt te zien, en zelfs op de straaten bedelende, terwyl de ontaarte Dogters in overvloed leeven. Men heeft ons te meermaalen de oudste Dogter aangeweezen, met alle pragt door de Stad gaande, en haare Moeder en Zuster, haar als dienstbaar volgende, en een treurig gedeelte van den trein uitmaakende. De Zoonen, zo ras zy de jaaren bereikt hebben, dat zy de kost kunnen winnen, worden ten huize uitgezet, zomtyds met een klein geschenk; doch meest zonder iets tot hun bestaan: in diervoege van de Familie afgesneeden, poogen zy het leevensonderhoud door handen arbeid te zoeken, of, 't geen algemeener het geval is, zy gaan aan boord van Koopvaardyschepen als Matroozen, of in eenige andere bediening, en zwerven tot dat zy eenig geld vergaderd hebben, wanneer zy weder t'huis komen om te trouwen, en door de Hen gepikt te worden. Eenige weinigen zyn 'er, die, zich bedienende van de Turksche Wet, deeze grillige gewoonte vaaren laaten, die hunne Calognás uithuwelyken, en voor zichzelven een voegelyk deel goeds bewaaren; doch men houdt deezen voor lieden van een zonderling begrip, en zelfs van een misdaadigen aart; zy worden gehaat en veragt als die zich naar de Turksche zeden voegen, en verlaaters der voorvaderlyke gebruiken; weshalven men mag veronderstellen, dat 'er, in de daad, weinigen zyn, die kloekmoedigheid genoeg bezitten om van de Landszeden af te wyken, en die hunner verfoeide meesteren aan te neemen, om de veragting, de bespotting, en de haat, hunner Mede-Eilanderen, te braveeren. Van alle deeze zeldzaame byzonderheden kreeg ik berigt door den Franschen Consul, een Man van verstand en ontwyfelbaare waarheidsliefde, die verscheide jaaren op dit Eiland gewoond hadt, en my verzekerde van de waar- en egtheid zyns berigts. Eigen waarneeming bevestigde het ons ten vollen: het zonderling voorkomen en | |
[pagina 307]
| |
gedrag der Vrouwen liet geen plaats voor twyfel over aan 't geen onze Vriend verhaald hadt. - Door de Stad wandelende, is het zeer gereed te ontdekken, uit het grillig voorkomen der vrouwlyke voorbygangeren, dat de Vrouwen, om hier deeze gemeene spreekwyze te gebruiken, den broek aan hebben. Zy hielden ons menigmaal, op straat, staande, bezagen onze kleeding, vroegen ons op een stoutmoedigen toon, en lachten om onze vreemde kleeding; met één woord, zy toonden zo weinig agt te geeven op die voeglyke zedigheid, welke de echte charactertrek is der Sexe, of althans behoort te weezen, dat 'er alle reden is om te veronderstellen, dat zy, ondanks haar hoogmoed en trotsheid, de inschiklykste Vrouwen op den aardbodem zouden weezen, indien zy niet naauwlettend bewaakt wierden door de Turken, die hier zeer talryk zyn, en gereedlyk alle overtreeding van hunne geenzins galante wetten, met willekeurige geldboeten zouden straffen. Maar Natuur en Zeden des Geboortelands verydelen zomtyds de poogingen der dwinglandy zelve. In alle haare gewoonten schynen deeze manlyke Vrouwen haare Sexe met die der Mannen verwisseld te hebben. De Vrouwen zitten schrylings te paard, de Mannen zydelings. Men heeft my verzekerd, dat des Mans onderscheidende naam de Familienaam zyner Vrouwe is: de Vrouwen hebben Huizen in de Stad en op het Land, met welker beheering de Mannen zich nooit durven bemoeien. Lustplaatzen, Dienstboden, alles komt aan de Vrouwen toe; de Man blykt, uit alle omstandigheid van zyn gedrag, niets meer te weezen dan de eerste Huisbediende zyner Egtgenoote, steeds tot haaren dienst verbonden, en een slaaf van haare grilligheden. Vanhier loopt 'er op Lesbos eene vertelling, dat dit Eiland in vroegeren tyde bewoond wierd door Amazoonen; eene overlevering, echter, zo verre ik weet, niet gegrond op de oude Geschiedenis. Sappho de meest beroemde Vrouw, welke dit Eiland ooit voortbragt, wordt gezegd manlyke neigingen gehad te hebben, waarin zy, gelyk lucianus ons berigt, niets anders deedt dan zich schikken naar de zonderlinge Zeden der Vrouwen op haar Eiland; maar ik vind niet dat de wyze waar op zy verkoos deeze haare neigingen te ontdekken, thans door de Vrouwen van Metelino gevolgd wordt, die ten vollen te vrede schynen met het dierbaar voorregt van volstrekte | |
[pagina 308]
| |
Heerschappy over de Mannen, zonder in eenige andere byzonderheid te tragten om den loop der natuure te verkragten; nogthans zal deeze byzonderheid altoos dienen om te toonen, dat de Vrouwen van Lesbos altoos iets zonderlings en manägtigs in haare neigingen en zeden gehad hebben. Wat hier van ook zyn moge, dit gaat vast, dat geen Land, hoe genaamd, een volkomener denkbeeld kan opleveren van een Gemeenebest van Amazoonen, of dienen om de oude verhaalen, welke onze Zeden ons ongelooflyk doen keuren, waarschynlyk te maaken, dan dit Eiland Metelino. Deeze manlyke Vrouwen zyn, voor het grootste gedeelte, vry schoon, ondanks haare kleeding, die zonderling, en tot het doen afsteeken der schoonheid niet gunstig, is. Tot aan den gordel toe, die, gelyk de oude Grieksche kleeding medebrengt, veel hooger komt dan 't geen wy den middel heeten, draagen zy niets dan een hembd van dun doorschynend gaas, rood, groen, of bruin, waar door heen men alles kan zien, de borsten alleen uitgezonderd, welke zy met eene soort van halsdoek bedekkenGa naar voetnoot(*), en deeze, zo als men ons berigt heeft, hebben de Turken haar gedwongen te draagen, 't geen zy aanzien als een last, en geen gering gedeelte van der Turken dwinglandy. Lange Mouwen van dezelfde dunne stoffe laaten de armen tot den schouder zien. Haare voornaamste Cieraaden zyn ketens Paarlen, aan welke zy kleine gouden stukjes hegten. Zy hebben groote schoone oogen, de neus is doorgaans die de Schilders de Grieksche noemen, en algemeen by de Vrouwen op de nabuurige Eilanden. Natuurlyk hebben zy een zeer schoone kleur; doch bederven dezelve door blanketzel, 't geen zy veelvuldig gebruiken, en zy misvormen haare bekoorelyke aangezigten door het agterste gedeelte van den wenkbrauw af te scheeren, en 'er een rechte strook hair in stede te stellen, met eene soort van gom gekleefd; hier door loopt de wenkbrauw met een smalle streep tot aan het | |
[pagina 309]
| |
hair te wederzyden van het aangezigt. Zy zyn welgemaakt, middelbaar van grootte, doch meestal wat dik; maar niets onderscheidt de Vrouwen op Lesbos meer van alle andere Vrouwen zo algemeen, als de trotse en versmaadende houding met welke zy op alle Menschen nederzien als Schepzels van eene mindere natuure, tot haaren dienst geschapen, en gedoemd om haare Slaaven te weezen; en werkt deeze byzonderheid in haare houding niets in 't minste tot vermindering van haare natuurlyke Schoonheid; doch veeleer zet dezelve daar aan by, die soort van betoverende aantreklykheid, welke de Franschen den naam geeven van piquant. |
|