Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 238]
| |
Onderrigtende aanmerkingen, medegedeeld aan de heeren natuurkundigen, die na oe Zuidzee en de Zuidpool-gewesten op reis gaan; voorgeleezen in de Societeit der Natuurlyke Historie, te Parys, den 29 van July 1791. Door den Heer Deodat de Dolmieu.(Journal de Physique.)
(Vervolg en Slot van bl. 209.)
Zie daar eenigermaate opgegeeven, waartoe de werkzaamheden van een Delfstofkundigen zich zouden kunnen bepaalen, als hy, slegts voor een zeer korten tyd, een onbewoonde Kust aandoet. Maar, indien hy de beschikking over den tyd in zyne magt heeft, indien geene hinderpaal hem belet om in het binnenste des lands door te dringen, moet hy, zonder een oogenblik te marren, zyne schreden zetten na de hoogste Bergen, welke zich aan hem opdoen, en onder den weg alle aanduidingen verzamelen, welke hy, wegens derzelver natuur, konne verkrygen. Wanneer de Landen bewoond zyn, hebben de Inwoonders Wapenen of huislyke Gereedschappen; men moet dezelve bezien, en uit hun verneemen, vanwaar zy de stoffen tot het vervaardigen van die werktuigen haalen, in gevalle zy zeldzaam genoeg zyn om zulks te onderzoeken; desgelyks hebbe men te letten op de bouwstoffen tot hunne Wooningen gebruikt, enz. Eindelyk, aan den voet van 't Gebergte gekomen, zal men daar veelligt brokken aantreffen die van de toppen afgerold, en stukken, die door de Watervallen afgespoeld, zyn. Wanneer men daar Kalksteenen vindt, zonder spoor van eenige Rotssteenen, kan men wel de moeite bespaaren om de hooge Bergen te beklimmen; 't is dan voldoende de ligging der beddingen op te neemen, en te onderzoeken, welke Delfstoffen 'er zich mogen bevinden. Dan ik verzoek te deezer gelegenheid, om eene soort van waarneeming te doen, die men tot nog verwaarloosd heeft, te weeten, het in opmerking neemen van de Stoffen die het midden beslaan der Valeien tusschen de Kalksteen-bergen. Het is van eene byzondere aangelegenheid, te onderzoeken, of die Valeien asbrokkelingen van diezelfde | |
[pagina 239]
| |
Bergen behelzen, of zelfstandigheden daarvan vreemd. De Heuvels van Potaarde, die men zeer dikwyls tusschen de Ketens van Kalksteen-bergen aantreft, leveren, by voorbeeld, een verschynzel op, weinig waargenomen, zeer gewigtig, en misschien het moeilykst te verklaaren van alle die tot de Natuurlyke Historie des Aardkloots behooren. Zy bevinden zich niet in derzelver geboorteplaats; zy zyn laater dan de opening deezer Valeien gekomen; naardemaal de beddingen der tegenoverstaande Bergen, die onderling aan elkander beantwoorden, uitwyzen, dat de ruimte, welke zy beslaan vóór dezelve uitgehoold zyn, harden Kalksteen bevatte. Vanwaar zyn die Potaardagtige Heuvels gekomen, die door de Zee schynen agtergelaaten? Zy bevatten doorgaans. 1. Overblyfzels van het groeiend Ryk, als Planten, Rietgewassen, bykans geheele Boomen, dikwyls dun, 't welk eene langduurige afslyting aanduidt. 2. Overblyfzels van groote Landdieren, meestal vreemd aan de Lugtstreeken, waar men ze aantreft. 3. Lichaamen van Zeeschepzels van verscheide soorten; de Delfstoffen zyn 'er geplaatst of in onderscheide laagen, in 't wilde op elkander gehoogd; of dezelfde laag bevat stukken van zeer verschillenden aart; zodanig zyn de Heuvels van Potaarde van Val d'Arno in Toscaane, en omstreeks de Seine, waar ik eene menigte van Boomen gevonden heb, die meest Eikenboomen waren; deeze versteend, andere eenigzins bitumineus, van kleur als Ebbenhout, en zo wel bewaard, dat zy nog tot het inleggen van schrynwerk kunnen dienen. Zy rusten op beddingen die Olyphantstanden bevatten van eene verbaazende grootte, deeze zyn begraaven onder andere beddingen van Zeeschulpen, doormengd met rietagtige Planten, overdekt met laagen van Potaarde ter dikte van meer dan honderd roeden. Het Vaderland der Olyphanten is de plaats niet waar de Eik kan groeijen; en indien deeze Boom tot den Toscaanschen grond behoorde, zouden egter de Overblyfzels van die groote Beesten van veel verder moeten komen. Te vergeefsch heeft men uit derzelver veelvuldigheid, en de beenderen, die Dieren van verschillenden ouderdom aanduiden, willen besluiten dat zy onze Landen bewoond hebben, en daar langen tyd voortteelden. Het kan ondertusschen zeer wel weezen, dat zy in onze Lugtstreek zyn aangeland door de uitwerking van een geweldigen Zeevloed, die, zich van het Zuiden na het Noorden beweegende, de oppervlakte des Lands, door deeze Dieren | |
[pagina 240]
| |
bewoond, medevoerde, en dezelve op een hoopte in 't Noorden van Siberie en van America, ten eigensten tyde dat deeze ze in Toscaane begroef. Dewyl men ze aantreft te midden van Overblyfzelen der Zee, mag ik veronderstellen, dat zy langen tyd op de oppervlakte hebben kunnen dryven, en dus na ver gelegene Landen gevoerd worden; als dan is 'er niets zeldzaams in, dat men ze van allerleien ouderdom aantreft; van eerstgeboorrenen af, tot Dieren van dubbel de grootte der geenen die men hedendaagsch aantrest; en alle de gissingen wegens de verandering der Lugtgesteltenisse, gegrond op het bestaan deezer Dieren in Europa, vervallen van zelve. De Valeien der Kalkagtige Bergen kunnen ook gevuld weezen met Zanden, met gladgesleeten Steenen, met Gyps, met Turf en Leemaarde, met Steenkoolen, enz. Dit zyn desgelyks stukken die opgemerkt moeten worden, en welker vermelding van weezenlyk gewigt is. Indien de Bergen zyn zamengesteld uit Potaardagtigen Leisteen, hebbe men met aandagt de klompen Quartz, die in de watervallen gevonden worden, te onderzoeken; ze zyn zeker van aderen afgescheurd, en kunnen ter aanduiding van Metaalen dienen, tot welker opspeuring men zich vervolgens kan zetten, als de tyd zulks toelaat. De Potaardagtige Steenen in dikke klompen, zyn ook de Bergplaatzen van Mineraalen; men zal wel doen met de aderen naa te gaan, welke zy kunnen behelzen; maar het is van veel meer belangs de ligging der beddingen te onderkennen, de rigting der spleeten, die ze verdeelen, als mede de toevallige gedaanten, welke zy vertoonen. Daarenboven maaken deeze Steenen op zich zelve zelden groote Bergen uit. Zy kunnen doormengd zyn met Kalkagtige laagen, en men moet derzelver onderlinge ligging naagaan. Het gebeurt zeer dikwyls dat de Metaaläderen liggen tusschen de Kalksteenige en Potaardagtige beddingen. Te meermaalen zyn deeze Potaardagtige Bergen de eerste sporten van oorspronglyke Bergen; als dan moet men ze overklimmen om vervolgens te komen tot de Rotzen daar agter gelegen. De Natuurkundige zal, derhalven, voortgaan, tot hy hooger punten ziet, en veel scherper en afgebrokener kanten; en zonder zich op te houden met het waarneemen van byzonderheden, die hem zouden kunnen | |
[pagina 241]
| |
misleiden, en den kostlyken tyd doen verliezen, moet hy de hoogste toppen bestygen, en, naa dat by, zo veel hem mogelyk zal weezen, de hoogte bepaald heeft tot welke hy opgeklommen is, zal hy daaruit de betrekkelyke hoogte afleiden van de voornaamste Bergtoppen, die hem omringen, en derzelver onderlinge ligging; hy moet, onderzoeken de rigting der Bergketenen, de betrekkelyke ligging der Bergen en der groepen van Bergen, derzelver gedaante, de wyze hoe ze tot elkander staan, en de gesteldheid der scherpe hoogten. 't Zyn deeze hoogten, die bovenal zyne aandagt moeten trekken, en het is van het uiterste aanbelang te bepaalen, of zy het agterste gedeelte der Bergen uitmaaken, die, in derzelver andere opzigten, de zagtste afhellingen zouden hebben, of dat ze even zeer den ganschen omkring bevatten, of de scherpe en steile hoogten van onderscheide Bergen tegen elkander zyn overgesteld, of dat zy zich alle van denzelfden kant opdoen, of eindelyk blyken tot één middelpunt te behooren. Vervolgens zal hy de stoffe, waaruit ze bestaan, naspeuren, en waarneemen of derzelver ligging in beddingen, in laagen, of in groote ongeschikte klompen, is. Hy moet 'er op letten, dat de laagen, die naby aan de verticaale rigting komen, en niets dan derzelver zyden laaten zien, het voorkomen kunnen hebben van groote ongeschikte klompen van geregelde klooven doorsneeden, terwyl, van de doorsneede zyde bezien, die zelfde laagen zich als kantzuilagtige Kolommen opdoen. Verscheide andere bekwaame Natuurkundigen zyn door die valsche vertooningen misleid, en hunne misslagen hebben my getoond, dat men, zo veel mogelyk, een Berg van alle kanten moet beschouwen, eer men eene bepaalde uitspraak over deszelfs bestaan doet. De gewigtigste naaspeuring, vervolgens, op deeze eerste Bergen in 't werk te stellen, is het opzoeken van Kalksteen; men hebbe, derhalven, niets te verzuimen om te ontdekken eenige stukken van dezelve, die eertyds deeze Bergen zouden kunnen overdekt hebben, en bovenal onderscheid maaken tusschen oorspronglyken Kalksteen, en die geörganiseerde Lichaamen in zich bevat. Dit laatste is het allerge wigtigste, en men moet eene naauwkeurige aantekening houden van de onderscheide Hoogten, waar men dezelve kan vinden, en daar naauwlettend zoeken op de indrukken of voetstappen van Zeelichaamen. De ligging ook van oorspronglyke Kalksteen is van veel aan- | |
[pagina 242]
| |
gelegenheids, en kan op zich zelve het onderwerp weezen van ontelbaare keurige naaspeuringen. Ik moet hier, by wyze van voorbehoeding, aanmerken, dat 'er veele kalkaartige Steenen bestaan, die met Zuuren niet opbruischen, of eenigen tyd aan die soort van beproeving wederstand bieden, eer zy tekens van opbruisching geeven; en het zou dus kunnen weezen, dat men, te veel verhaastte proeven te werk stellende, den Kalksteen niet overal zou kennen, waar dezelve met de daad aanweezig is. Ik hou het voor zeer mogelyk, dat men geen Kalksteen van den tweeden rang of met schulpen bezet zal vinden op de Eilanden der Zuidzee, tusschen de 130 en 280 Graaden Lengte, als mede op Landen digt aan de Zuidpool; en dat voorts dezelve zo veel minder hoog zal gevonden worden, naar gelange men nader is aan die aangeweezene bepaalingenGa naar voetnoot(*). Het wederkeeren van een reis na de oorspronglyke Bergen moet besteed worden in het verzamelen van Rotsbrokken van onderscheide soorten; de verscheidenheden kunnen hier verbaazend weezen, zo door de vereenigingen van veele zelfstandigheden, in onderscheide getallen en onderscheide evenredigheden byeen vergaderd, als door de verscheidenheid van kleuren, van hardheid, van synheid, enz. enz. Deeze soort van Bergen leveren het schoonste veld op voor den arbeid en de naaspeuringen van den Natuurkenner, die de aangelegenheid kent der Steenkunde, en hoe lang hy zich onthoude in de nabuurschap van zulke Bergen, kan hy altoos zyn tyd op eene nuttige wyze voor de Weetenschappen, en op eene aangenaame voor zich zelve, besteeden. Wy weeten dat de meeste Eilanden der Zuidzee Vulcanische zyn; het is mogelyk in dier voege gesteld met de Zuidpool Landen; Nieuw Holland en Nieuw Zeeland hebben brandende Bergen, en die reeds uitgebluscht zyn. De daadlyke of nieuwlingsche ontbranding is te gemak- | |
[pagina 243]
| |
lyk te ontdekken, dan dat het noodig zou weezen de kentekens aan te wyzen, die dezelve aanduiden. Ik zal alleen zeggen, dat men zich voornaamlyk moet houden aan vastgeslootene Lavas, en aan stoffen, die de Vulcaanen hebben kunnen uitwerpen zonder verandering; alle andere voortbrengzels zyn niets meer dan wyzigingen van die eerste grondstoffen. Ondertusschen is het goed daarvan eene verzameling te maaken, en om dit meer gemaks by te zetten, durf ik aanpryzen het systematiek Tafereel, 't welk ik vervaardigd heb, waarin ik bragt alle zelfstandigheden, die vereenigd kunnen weezen in een Vuurbraakenden Berg. Wat de uitgebluschte Vulcaanen aanbelangt, en boven al die van zeer vroegen tyd zyn, 't valt veel bezwaarlyker dezelve waar te neemen, de voortbrengzels daarvan naa te gaan, en zelfs het bestaan daarvan te bewyzen. De vastgewordene Lavas hebben geene kenmerken, die blykbaar de werking des vuurs aanwyzen; derzelver kleur, korl, hardheid, zwaarte en gedaante, verandert in 't oneindige, en 'er is geen dier uitwendige kenmerken, welke zy niet gemeen hebben met voortbrengzels door 't water veroorzaakt. De vereeniging van alle die plaatslyke omstandigheden is noodzaaklyk om de natuur te bepaalen van de werkende oorzaak, welke deeze Steenen bearbeid en gewyzigd heeft. Ik neem de vryheid te verzoeken, dat men agt geeve op 't geen ik, dit onderwerp betreffende, gezegt heb in een Brief over den Oorsprong der Basalten. De Natuurkundige, die uitgebluschte Vulcaanen gevonden heeft, zal voornaamlyk onderzoeken, of zy onder de Zee gelegen hebben, of derzelver voortbrengzels bedekt of vermengd zyn met laagen Kalksteen, of 'er overblyfzels gevonden worden van Zeelichaamen, of van andere dierlyke Weezens, of eenige andere soort van versteening in de poreuse Lavas, in de Scorien, enz. enz. Ik zal deeze Onderrigtende Aanmerkingen niet breeder uitwerken, ze zouden tot een Boekdeel aangroeijen als ik 'er alles in wilde brengen, wat van belang is door u opgemerkt te worden. De kunde en de yver der Heeren Mynwerkkundigen, die zich tot deeze naaspenringen gewyd hebben, verzekeren ons dat zy geene Waarneemingen, die binnen hun bereik zyn, zullen verwaarloozen; ik bezit den belachlyken waan niet om hun een naauwkeurigen weg af te baakenen: beter dan ik, kennen zy het aanbelang hunner Zendinge, en zy gevoelen vóóraf | |
[pagina 244]
| |
welk een licht zy over de Weetenschappen zullen kunnen verspreiden: ik verlangde alleen hun eenige gewigtige stukken te binnen te brengen, die byzondere betrekking hebben op de oude Natuurlyke Historie van onzen Aardkloot. |
|