Alles, wat bestaan ontvangen heeft, is van den Almagtigen, en 'er is niets, noch in den Hemel boven, noch op de Aarde beneden, dat niet van Hem is voortgebragt, wiens Almagt is oneindig, wiens Wysheid is ondoorgrondelyk, en wiens Goedertierenheid duurt tot in alle Eeuwigheid. - Wat is 'er dethalven billyker, dan dat alles Hem loove, dat alles zynen naam grootmake en verheerlyke. - Dan oneindig is elk redelyk wezen hier toe verpligt, om dat die begaafd is met zulk een vermogen, om iets van de oneindige Grootheid, hoewel in eenen verren afstand, van zynen Maker te bevatten.
‘Ken u zelven’, is een groote zaak, een onbedenkelyk voorregt. - Hy die zich zelven heeft leeren kennen, weet welke zyne bestemming zy. - God heeft den mensch geschapen, op dat hy gelukkig zou zyn - maar zal iemand gelukkig zyn, hy moet een Vriend van God worden; - dit kan hy niet worden zonder zich zelven te kennen. Dan, daarenboven moet hy ook weeten langs welk een weg, en door welke middelen, hy tot zulk een onschatbaar geluk komen kan: - en dit leert hem het Euangelie. - Indien een mensch al wist, dat hy met God moest verzoend worden, en hy was onkundig op welk eene wyze, dan was hy waarlyk het ongelukkigst aller schepzelen. - Dan de oneindig goedertieren God heeft zorg gedragen, dat een mensch dit weeten kan. - Hy heeft hem door het Euangelie zynen wil geöpenbaard, en wat hem te doen staat, om in zyne gunste te deelen. Hoe onverantwoordelyk is het dan niet, deze bewyzen van Liefde te verönagtzamen. - God heeft ons in zyn woord geöpenbaard, langs welk eenen weg wy den toegang tot Hem geöpend vinden kunnen. - Laten wy ons dan benaarstigen, om vlytig die Openbaring te doorzoeken, in welke wy weeten, dat God zynen wil aan ons geöpenbaard heeft.
Een mensch, die zich overhaast in 't neemen van zyne besluiten, moet dikwils berouw hebben over zyne daden. Hy is gelyk aan hem, die onbedagtzaam op eenen weg, met verhaaste schreden, voortgaat, op welken weg verborgen kuilen zyn, waarin hy onbedagtzaam nederstort. - Maar hy, die geene besluiten neemt, dan voor hy alles wel overdagt en gewogen heeft, is gelyk aan eenen Wandelaar, welke een gevaarlyken weg betreed; doch die, langzaam voortwandelende, alle de gevaren overweegt, en dezelve dus kan vermyden.
C. v.d. G.