Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderrigtende aanmerkingen, medegedeeld aan de heeren natuurkundigen, die na de Zuidzee en de Zuidpool-gewesten op reis gaan, voorgeleezen in de Societeit der Natuurlyke Historie, te Parys, den 29 van July 1791. Door den Heer Deodat de Dolmieu.(Journal de Physique.)
De eerste Zeelieden, die langs de Kust van Africa zeilden, en de schriklyke Kaap der StormenGa naar voetnoot(*) omvoeren, om in de Landen te komen, welke Speceryen opleverden; de Gelukzoekers, die, na de ontdekking der Nieuwe Wereld, in het vaste Land van America zogten door te dringen, vonden zich daar toe opgewekt door zugt tot Rykdommen. Goud en Zilver waren de eenige voorwerpen hunner onderneemingen, en maakten den eenigen prys | |
[pagina 201]
| |
uit, welken zy op hunnen arbeid stelden. Zy doorzwierven, als wilde Dieren, de Landstreeken, welke het ongeluk hadden van een lokaas op te leveren aan hunnen onlesbaaren Gouddorst, zy bragten de Inwoonders om hals, om meester te worden van eenige cieraaden van kostbaare Metaalen vervaardigd, die van geene waardye waren voor die vreedzaame Menschen, en welker gezigt alleen de drift der begeerlykheid dier barbaarsche Europeaanen ontstak. Deeze woeste Overwinnaars voelden zich gedreeven door een Goudzugt zo sterk, dat dezelve geene voldoening zou erlangd hebben, indien zelfs de Bergen, die de aderen van een onmeetbaaren Rykdom in zich beslooten, geheel en al uit die geliefde Metaalen bestaan hadden. Wanneer de Weetenschappen eenige voordeelen getrokken hebben, van de naspeuringen door hun te werk gesteld, om de Mynen op te speuren en te bewerken, zyn zy des geenen dank aan hun verschuldigd, dewyl nimmer eenig oogmerk van onderrigting hun in den zin kwam. Veel edeler dryfveeren spoorden de Reizigers aan, die, in deeze eeuwe, de gevaarlykste Zeetochten ondernamen, en de moeilykste reizen deeden; de begeerte om de Natuur te kennen, de dorst na nieuwe Kundigheden, zo heftig als de Gouddorst, heeft hun alle gevaaren doen braveeren; en de roem, hun eenig doel, is ook hunne belooning geweest. De Weetenschappen hebben, uit handen van Natuurkundige Reizigeren, zulke keurige Waarneemingen, zo veelvuldige en verscheidenerlei voortbrengzels, ontvangen, dat de Rykdommen van het Dieren- en Plantenryk onuitputtelyk scheenen. Maar het Ryk der Delfstoffen schynt altoos aan de twee andere opgeofferd. Deeze beide hebben eene onmeetbaare uitgestrektheid gekreegen, terwyl het derde bykans geheel verwaarloosd is, 't zy de beoefening der leeven- en beweeglooze stoffe min aantrekkelykheids hadt, dan de beschouwing van de leevende en zich beweegende voorwerpen, 't zy om dat men, tot deezen laatsten tyd toe, de verrigtingen des Mynwerkkundigen bepaald heeft tot het opspeuren der Metaalen, en het van geen aanbelang rekende dezelve tot eenig ander voorwerp te wenden. Men wist niet dat 'er Waarneemingen te doen waren, veel belangryker dan die der verzamelplaatzen van kostbaare Metaalen; Waarneemingen, meer geschikt om 's menschen geest te voldoen. 't Is waar, een geruimen tyd geleden, hebben eenige | |
[pagina 202]
| |
Natuurkundigen begreepen, dat de oude Geschiedenis des Aardkloots beschreeven was in de eerste beddingen der Aarde; dan, het was bewaard gebleeven voor den Heer de buffon, om aan te toonen, dat de tegenwoordige gesteltenis onzes Aardbols eene naauwe betrekking heeft tot groote omwentelingen, op onderscheide tyden voorgevallen; het kwam hem toe, onze aandagt te vestigen op de verbaazend groote overblyfzels van eene oude Aarde, op de bezinkzelen door de Zee agtergelaaten, op de opgedolven Beenderen, onbetwistbaare gedenktekens van eene andere orde der dingen: en, indien die groote Schilder der Natuure, zich tot de hoogte der hemelen verheffende, zomtyds de baaken, welken zyn vlugt moesten regelen, uit het oog verlooren heeft; indien hy, om het kleed op te ligten, 't welk het oogenblik der Scheppinge bedekt, al te zeer de Waarneemingen verwaarloosd heeft, die het geweld van zyn vernuft moesten beteugeld hebben; indien de stof der ondervindinge hem niet altoos ondersteund heeft op dien donkeren weg; indien, eindelyk, zyne Beschouwing des Aardkloots van dag tot dag in waarschynlykheid verliest, levert zuiks geen reden op om zyn roem aan te tasten: want, het is altoos eenen grooten Bouwkunstenaar niet te wyten, als hy geene hem voegende bouwstoffen by de hand vindt, en dikwyls is hy bedroogen door zyn vertrouwen op de zodanigen, die ze hem verschaften. De dwaalingen van een zo groot Man doen ons de noodzaaklykheid bemerken tot het verdubbelen onzer poogingen, om nieuwe bewysstukken op te zamelen, om de verhaalen der Reizigeren te regt te brengen, en zo groot eene menigte van Waarneemingen byeen te voegen, als, ten eenigen tyde, een dergelyk Vernuft de middelen aan de hand kunnen geeven, om door den nagt der tyden heen te dringen, en daar gebeurtenissen te ontdekken, die zich in eene onbegrensde oudheid verliezen. Maar, terwyl wy ons Vasteland nagaan, terwyl wy Waarneemingen doen die binnen ons bereik vallen, en, in zekeren voege niets meer vorderen, dan de moeite om ze op te schryven, behooren onze aanmoedigingen den yver te ondersteunen der zodanigen, die een veel moeilyker loopbaan opslaan; onze erkentenis moet onëindig groot weezen voor Reizigers, die onderwys gaan haalen aan de verst afgelegene deelen des Aardkloots, die alle aangenaamheden des leevens, alle voordeelen der beschaafdheid, opofferen, om zich te vervoegen by wilde Volken, in onbe- | |
[pagina 203]
| |
woonde Landstreeken; ten einde daar bewyzen op te zamelen, Waarneemingen te doen, en Natuurkundige waarheden te ontdekken, die, by hunne wederkomst, ons zo wel als hun toebehooren, schoon wy niet deelen in een der gevaaren, in een der moeilykheden, aan hunne naspeuringen onafscheidelyk verbouden. Mynen dank, derhalven, betuigende aan de zodanigen, die zich dus toewyen, om den kring der menschlyke kundigheden uit te breiden, verzoek ik hun my te vergunnen, eenige voorwerpen aan te wyzen, op welke zy hunne aandagt moeten vestigen. De Mynkundige, die een schaars bezogte Kust bezoekt, die bykans onbewoonde Landen doorzwerft, moet niet hoopen daar stukken te zullen aantreffen, die ten cieraad der Kabinetten strekken: want de schoone Kristallisatien en de Mynstoffen, die eene zekere uitwendige schoonheid hebben, behooren tot de Metaal-aderen, en derzelver ontdekking vordert den zwaaren arbeid der Mynwerkeren. - Niet meer moeten zy zich streelen, met het denkbeeld van kostbaare Metaalen, of Edelgesteenten, te zullen inzamelen; deeze zelfstandigheden doen zich zeldzaam op aan 's Aardryks oppervlakte, en, zonder eene voorafgaande aanwyzing, zonder eene bykans volstrekte zekerheid van ze te zullen aantreffen, moet men den tyd niet verkwisten om ze op te zoeken; dit mag eerst gedaan worden, wanneer men ze ontdekt heeft in de cieraaden der Inboorelingen, of in de stukken huns huislyken gebruiks. In alle gevallen, is het alleen by een toevallig gelukkig aantreffen, dat men iets van dien aart konne aanvangen. De verzameling eens Delfstofkundigen kan nimmer die nieuwheid van voorwerpen, die verscheidenheid van voortbrengzelen, aanbieden, als die des Plantkundigen; maar deeze plaatst eenigermaate al zyne weetenschap in zyn Kruidboek, en trekt geene andere kundigheid van de ontdekking eener nieuwe Plant, dan die dat dezelve bestaat; 't is een Plant meer, welke hy in het ontelbaar Gezin der Gewassen plaats geeft. In de Deifstofkunde, behoort het bestaan van elken Steen tot de Geschiedenis des Aardkloots: indien die Steen, op zich zelven beschouwd, van zeer weinig belangs is, kan dezelve, door zyne betrekkingen, aanleiding geeven tot de ontdekking van de zeldzaamste verschynzelen, en zeer weinig verwagte waarheden ontvouwen. Geen der omstandigheden hebbe men onopgemerkt te laaten, dewyl zy alle in verband kunnen staan, met zaaken van de uiterste aangelegenheid. De gemeenste zelf- | |
[pagina 204]
| |
standigheden, die in alle Landen gevonden worden, verschaffen, door derzelver algemeenheid, zelfs de oplossing van de keurigste vraagstukken. De Kalksteen, by voorbeeld, maakt meer dan een derde gedeelte uit van ons Vasteland: weinige Landen, weinige Bergen, zyn 'er, waar dezelve niet gevouden wordt; het is de overvloed van dien Steen, de bykans altoos horizontaale ligging van deszelfs beddingen, het zyn de Delfstoffen daarin begreepen, die ons het lang verblyf des Zeewaters over ons Vasteland leeren: zy hebben ons aangeweezen, dat deeze onderdompeling eeuwen lang geduurd heeft, en het gevolg niet was van eene geweldige oorzaak, maar een gewoone stand: dewyl de bezakzels zich geregeld, en agtereenvolgend, opeenhoopten tot het vormen van Bergen, meer dan duizend Roeden hoog; zy hebben ons aangeweezen, dat de Luchtstreeken alstoen dezelfde niet waren: want de Zee voedde Dieren, welker gelyken men nu niet meer vindt, dan in de Indische Zeeën. Veele andere groote waarheden zyn 'er, behalven deeze, verbonden aan de Waarneemingen, die men op die zelfde soort van Steenen kan doen. Het is van aangelegenheid volkomen onderrigt te worden, of de Kalksteen op de Zuidzee-Eilanden, en in de Landen digt by de Zuidpool, bestaat. Treft men denzelven daar aan, dan moet men voorts naspeuren de natuur, de ligging, dier Steenen, en derzelver overeenkomst met die in ons Vasteland; men moet opmerken of ze op Rotzen of Steenen van eene andere natuur rusten, of ze tegen hooge Bergen leggen, en de toppen daar van beslaan; men moet optekenen de grootste hoogte, waar men ze aantreft, en eindelyk nagaan, welke Delfstoffen zy bevatten. - In deezer voege, zal een klein stukje Kalksteen, met een Schulp daarin, opgeraapt in de Zuidpool-Landen, op een Berg duizend Roeden hoog, voldoen kunnen, om te bewyzen, of dat de Aardkloot, ten zelfden tyde, over deszelfs geheele oppervlakte met water bedekt was, en als dan zou het noodzaaklyk weezen, dat zich groote holen geopend hadden, om al dien voorraad van water te verzwelgen, die ons Vasteland onderzette, of dat de menigte des waters dikwyls van plaats veranderde: want de blykbaare voorraad van water, in de Zee, zou niet genoegzaam weezen, om, ten zelfden tyde, ons Vasteland, en de Landen, die zich aan het andere uiterste van 's Aardryks middellyn bevinden, te overstroomen. Indien de Delfstof | |
[pagina 205]
| |
in dien Steen begreepen, van eene soort was, die niet dan in eene Luchtstreek, gelyk aan die van Indie, kui leeven, zouden wy kunnen gelooven, dat de Lugtsgestertenisse des Aardkloots toen omtrent overal gelyk was, en dat alleen onze Lugtstreeken verkoeld zyn. Ingevalle men, in tegendeel, geen Kalksteen met schulpen bezet, op een der Eilanden van de Zuidzee aantrof, indien dezelve niet bestondt in Nieuw Holland, in Nieuw Zeeland, en in de Zuidpool-Landen, dan zou men mogen veronderstellen, dat deeze Landen nooit onder water gestaan hadden, dat de voorraad des waters alleen eene verplaatzing ondergaan heeft, dat dezelve opgehoopt is in het gedeelte, 't welk den Stillen Oceaan beslaat, wanneer het ons Vasteland bloot liet, en dat die verplaatzing eene verandering in het zwaartepunt des Aardbols noodzaaklyk gemaakt heeft. - Veele andere aanwyzingen kunnen 'er ontleend worden uit het aan- of afweezen deezes Steens, en deszelss ligging. Ik heb alleen dit voorbeeld bygebragt, om te doen zien het aanbelang van Waarneemingen, die de gemeenste en minst waardigste schynen; ik heb willen bewyzen, dat de Delfstofkundige genoeg zal gedaan hebben, als hy ons zyne onderrigtingen mededeelt, over de Natuurlyke Gesteldheid der Landen door hem bezogt, en zyne Verzameling zal die van de Dier- en Plantkundigen evenaaren, wanneer hy ons, uit deeze ver afgelegene Gewesten, zelfstandigheden medebrengt, die in ons Land de allergemeenste zyn. Op deeze langduurige Reizen, heeft men niet altoos den tyd tot zyne beschikking, en men treft, tot het doen van naspeuringen, die geryflykheden niet aan, welke men in beschaafde Landen vindt. Men moet, eenigzins in haast, de Waarneemingen, welke men wil doen, verrigten, en het is van weezenlyk aanbelang, geen oogenblik te verliezen om eenvoudige aanduidingen op te zamelen, wanneer de omstandigheden niet gehengen zich over te geeven aan gezette naspooringen. - De Natuurkundige moet, daarom, zyn plan vooraf opmaaken, en het voornaam oogmerk zyner Waarneemingen bepaalen; ten einde 't zelve nooit uit het ooge te verliezen, of zich te laaten aftrekken door bykomende voorwerpen; hy moet zich verzekerd houden, dat alle agtloosheid, welke hy zich veroorlofde, hem zou kunnen berooven van de vrugt zyner tochten; hy moet weeten, dat hy, schielyk heen trekkende langs Kusten, vol hindernissen en gevaaren, nooit tot morgen behoort uit te stellen eenige Waarneem ngen, welke hy dien | |
[pagina 206]
| |
eigen dag met gemak kan doen. Wanneer men den voet zet op eene zo moeilyke loopbaan, is 'er yver en moed noodig, doch bovenal standvastigheid: vóór dat men het onderitaat, behoort men zyne kragten te beproeven; maar het werk aangevangen hebbende, moet men geene andere gedagten koesteren, dan om het voorgestelde oogmerk te bereiken. Eene Kust naderende, die onbekend of weinig bezogt is, heest, men agt te geeven, hoe dezelve zich opdoet. Indien de oever niets aanbiedt, dan eene uitgestrekte vlakte, en men, verder op, niet dan in een grooten afstand Bergen ontdekt, heeft de Delfstofkundige weinig hoope, daar voorwerpen, die voor hem belangryk zyn kunnen, te zullen aantreffen. Ondertusschen moet hy niet verzuimen de aanwyzingen, welke hy kan vinden in het gruis en zand op den oever, en hy kan uit derzelver aart een vermoeden vormen over de voornaamste zelfstandigheden, welke de Bergen uitmaaken, tot welke het hem niet geoorlofd is te naderen. Die zanden zyn fyner, naar gelang zy van een grooter afstand komen. Maar het zyn de harder zelfstandigheden, die op de wryving meer wederstands bieden, die de grover brokken behelzen, en welke hy daar kan verzamelen. Daarenboven kunnen 'er toevallige oorzaaken ontstaan, die groote Steenen op een verren afstand verplaatzen, zonder derzelver grootte te verminderen, en, zonder dezelve eene ronde gedaante te doen aanneemen, die de Steenen, lang in 't water gewenteld, verkrygen. Ik zal hiervan eene Waarneeming bybrengen, door my in den Jaare 1789 gedaan, en die van eenig nut kan weezen. De wyduitgestrekte vlakte van Lombardie, welke in de Adriatische Zee eindigt, is zamengesteld uit brokken van het Alpische en Appenynsche Gebergte: elke dag strekt zich dezelve verder uit, en neemt van het water weg ten koste van 't Gebergte; de rivieren en watervallen voeren steeds na Zee de voortbrengzels dier afneeminge; doch zy komen daar zo veel meer verkleind als de afstand grooter is, en worden eindelyk in een staat van allerfynst zand gebragt. Ondertusschen was de oever, in den Winter des Jaars 1789, oedekt met groote hoekige steenen, komende van dezelfde Bergen. De Rivieren waren, 't geen by menschen geheugen niet gebeurd was, bevroozen geraakt, en de Ysschotzen voerden steenen van allerlei soort zeewaards: deeze met dezelve van den grond der Rivieren mede genomen, geene op het Ys gevallen, bleeven daar tot den tyd van | |
[pagina 207]
| |
den ysgang; toen werden ze na Zee gevoerd, waar de golven ze op den oever smeeten. Over 't algemeen is het naspeuren der Zanden, aan alle Kusten, waar men komt, eene Waarneeming, niet zo beuzelagtig, als dezelve, in den eersten opslage, moge schynen. De wenteling en schuuring, door de Zeebaaren veroorzaakt, brengen dikwyls op de Kusten kostbaare stukken, afgerukt van steenen, in welke men ze naauwlyks vermoed zou hebben. Indien de Zanden enkel bestaan uit Kalksteen en Quartz, zou het noodloos weezen 'er iets van te bewaaren; maar behelzen ze brokken van eene andere natuur, dan moet men 'er iets van mede neemen, om het aan boord nader te ouderzoekenGa naar voetnoot(*). Indien een Kust hoog is, of, indien de oever weinig van denzelven verwyderde Bergen heeft, meet men terstond een Waterval of Rivier opzoeken, die zich welhaast opdoet; en als dan in derzelver bedding de aanduidingen opzamelen, welke de plaats moeten bekleeden van de Waarneemingen, die men op de Bergen zelve niet kan doen, en die, in allen gevalle, dezelve behooren voor te gaan. Men zal 'er de voornaamste omstandigheden vinden, die de Bergen zamenstellen, en waarneemen, dat de groote met de hardheid in eene evenredigheid staan met den afstand van de banken, | |
[pagina 208]
| |
waarvan ze afgeschuurd zyn: want, ondanks de schynbaare waaorde, waarin die steenen opeengehoopt zyn, kan men, uit derzelver gedaante, meer of min aan het klootsche grenzende, de zodanige die van den versten afstand komen, onderkennen; als mede de zodanige, die behooren tot het middenpunt van een groep, of van een keten, Bergen, en ze onderscheiden van die een minderen weg hebben afgelegd. Het is, derhalven, van aanbelang, de foort van steenen, die in zulk een bedding veelvuldigst zyn, op te merken, aantekening te houden van derzelver grootte, en tot de min daar gemeene af te daalen; onder de brokken van dezelfde foort, moet men zich aan de grootsle houden, en dezelve breeken: 't is alleen in derzelver midden, dat men kan verzekerd weezen, de zelfstaneigheid in den natuurlyken staat te zien; de oppervlakten zyn bykans altoos met iets anders omzet, en deeze verandering, die uitwerking kan hebben op de kleur, den korrel, de hardheid en zwaarte, kan, ter diepte van verscheide voeten, in de Steenklompen doordringen. De hardste Steenen zyn voor deeze verandering niet beveiligd, de Graniten en de Porphyrsteenen zyn 'er meer, dan eenige andere, aan onderworpen. - Zo veel mogelyk is, moet men aan Scheepsboord alle brokken doen brengen, die eenige byzondere aandagt schynen te verdienen, en ze zo groot neemen als voegelyk kan geschieden. Men kan ze dan meer op zyn gemak naagaan, gereeder verbreeken, de stukken, die men verkiest te bewaaren, beter die gedaante geeven, welke men begeert, en ze ongeschonden houden, door ze tegen alle schuuring te beveiligen. Niet te veel oplettenheids kan men toebrengen, om de breuken 'er in gemaakt, die veele kenmerken opleveren, om een geslacht en soort te bepaalen, onveranderd te bewaaren. Desgelyks moet men, zo veel immer kan geschieden, twee stukken van dezelfde foort medevoeren, waarvan het eene geschikt is om gepolyst te worden: want de luister, die een Steen daar door verkrygt, doet Deelen, door alle andere middelen niet zigtbaar te maaken, te voorschyn komen. De uitsteekende Rotzen, welker voet door de Zee bespoeld wordt, de Bergen die op een kleinen afstand van de Zee verwyderd zyn, bieden den Delfstofkundigen de gelukkigste omstandigheden aan: dewyl hy, na de zelfstandigheden, die deeze hoogten zamenstellen, opgemerkt te hebben, daar derzelver onderlinge ligging kan nagaan, als mede de rigting der banken en laagen, en de vreemde | |
[pagina 209]
| |
lichaamen in dezelve opgeslooten. Die soort van uitvreeting, welke niet alleen de Rotzen ondergaan, blootgesteld aan het geklets der Zeegolven; maar alle die de Zeelugt moeten verduuren, doet alle deelen die harder zyn dan de grondstof, waarin zy zich bevinden, en waarmede zy slegts eene zwakke verbintenis houden, uitkomen. Dus vertoonde zich, te Alexandrie, de Kolom, die de Kolom van pompejus genaamd wordt, uit het hardste Granit gemaakt, van de lugt doorknaagd aan die zyde, welke na de Zee gekeerd stondt; de Granit was 'er uitgehoold, de greinen zuiver Quartz, de hardste Cristallen van Feld-spath waren, als op zich zelven staande, en hingen weinig verbonden aan den Steen zelven. Men kan, derhalven, op dergelyke steilten, de Cristallen en Delfstoffen van eene aanmerkelyke grootte vinden, die wederstand geboden hebben aan ontaarting, en welke men, door geen middel, geheel uit derzelver Moederstof zoude kunnen haalen.
('t Vervolg en Siot by de naaste gelegenheid.) |
|