| |
Voordeelen der aandoenlykheid.
Eene Zedeleerende Geschiedenis.
(Uit het Engelsch.)
(Vervolg en Slot van bl. 45.)
Onze Droomen zyn, schoon niet altoos, zeker menigmaalen, de verwarde aanmerkingen over de denkbeelden, die ons waakende bezig houden; en, dewyl onze ziel, werkzaam zynde over alle mogelyke toevalligheden, verbonden met onzen tegenwoordigen toestand, zomtyds, met veel leevendigheids, verkeert omtrent uitzigten, die naderhand een daadlyk bestaan krygen, ontstaat het misschien daar uit, (op dat wy deeze aanmerking hier tusschen beiden laaten invloeien,) dat onze Droomen, door Bygeloovigen, aangezien worden als voorspellende, enkel dewyl zy ons uitkomsten schilderen, die onze gedagten, als wy waaken, in het wyde veld van gissing opvat.
Hoewel slaapen courland's oogmerk geheel niet was, toen hy te bedde ging, werd nogthans zyn geest, onophoudelyk denkende aan zyne verloorene maria, en de herinnering van
| |
| |
zyn ontworpen plan van goeddaadigheid, eindelyk door den slaap vermeesterd, en zyne ontroeringen eindigden in eene zagte sluimering.
De denkbeelden, die hem, wakker zynde, beroerd hadden, ontrustten zynen slaap; derzelver strengheid, 't is waar, werd verzagt door eene droefgeestige hoope; dan, derzelver invloed nam toe, door het verhoogend vermogen der schilderende verbeelding.
Hy verbeeldde zich, dat hy zweefde onder een graauw betrokken lugt, over wilde en ongeregelde rotzen, wier onbewoonde kanten bezet waren met doornen en braamstruiken, die de bloedende zyden verscheurden van half uitgehongerde lammeren, welke 'er vergeefsch na voedzel zogten; dit ruw gebergte werd doorsneeden van een schuimenden waterstroom, welke by verscheidenheid akeligheid mede bragt. - In de uitgebreide bedding van dit water, welke zich voor hem verspreidde, zag hy verscheide hulplooze Vrouwen, die worstelden tegen het woedend water, en, geen andere hulp voor handen ziende, hem smeekten om verlossing uit hun deerlyk lot.
Zyn hart smolt van medelyden, en hy stondt gereed om zich in het water te begeeven. De onzigtbaare horizont werd oogenbliklyk helder. Een witte straal, niet ongelyk aan dien de Morgenstar uitschiet, werd onmiddelyk gevolgd door een Morgengloed, helder als die onmiddelyk het opdaagen van de Zon voorgaat.
Terwyl hy met eene genoeglyke verwondering deeze verandering beschouwde, vertoonde zich aan zyn oog de schoone gedaante van maria, bekleed met een langen mantel, nederdaalende te midden van die heerlykheid; zy sprak hem met deeze woorden aan: ‘Denk niet, my noch dierbaare, noch beminde courland, dat ik verschyne om uwe drift te stuiten, in het volvoeren van uw edelaartig opzet; of u te belemmeren in de poogingen, om myne ongelukkige Zusters te redden uit den overstelpenden vloed der elende. - Neen: ik kom, om uwe Deugd te onderschraagen, en uwe werkzaame edelmoedigheid te ontvonken, door u te berigten, welke belooning uwen arbeid van berouwhebbende Aandoenlykheid zal bekroonen. Hier, in deeze gelukkige wooning, is de verblyfplaats van uwe maria; en de eenige weg, langs welken gy dezelve kunt bereiken, loopt door den waterstroom, die tusschen ons schuimt. Vaar, derhalven voort, om deeze ongelukkige Vrouwen te redden uit een onverdiend lot: zo zal uwe werkzaame goeddaadigheid u die vergiffenis bezorgen, welke ik verkreegen heb op myne berouwvolle traanen. - Haast u dan tot uwe maria, en wy zullen beide gelukkig weezen, in eene zuivere hemelsche verëeniging: waar trotsche Ouders onze vreugd niet meer zullen stooren, of onze zuivere wenschen dwarsboomen. Dan
| |
| |
zullen wy bekroond worden met nimmer dorrende zegekranssen, en in onvermengd geluk leeven.’
Aangemoedigd door deeze streelende beloften, wierp hy zich in den stroom, en haastte zich na eene schoone Maagd, die allermeest zyn bystand scheen te behoeven; waarop hy, tegen den stroom aanworstelende, ontwaakte met eene hem moeilyk vallende overtuiging van de bedrieglykheid zyns Drooms. Hy rees, nogthans, op, door de sluimering versrist, en, met eene ziel, eenigzins bedaard door de zedelyke vertroosting, welke hy by herdenking uit dien Droom trok; hy nam een kort ontbyt, en ging zoeken na een voorwerp zyner goeddaadigheid.
Terwyl courland vol van dit plan, tot verlossinge der elendigen voortwandelde, schoot hem te binnen, dat in die jammerlyke verblyfplaatzen, die de Wysheid onzer wetten opgerigt heeft, niet alleen ter straffe der laaghartigen en snooden; maar ook voor de armen en ongelukkigen, misschien meenig eene Vrouw kwynde, die, liever een Gevangenis kiezende, dan een losbandig Leeven, zich genoodzaakt vindt de ongezonde lugt in te ademen, welke zy door geene eerlyke middelen kon ontgaan. Hy vervoegde zich derhalven na the Fleet.
Derwaards gaande, werd hy aangesprooken door eene jonge Vrouw, die hy, op 't eerste aanzien, niet herkende; doch die, by een nader beschouwen, bleek dezelfde te zyn, aan welke hy op den morgen, na het ontdekken van de trouwloosheid zyner Egtgenoote, zulk eene ruime gaave geschonken hadt.
De bloozende anna wenschte zich zelve geluk over de gevallige ontmoeting, en onderrigtte den Heer courland, wegens het zorgvuldig onderzoek, 't geen zy na hem gedaan hadt, en de reden waarom; ten slot zeggende, dat zy, overeenkomstig met de bekendmaaking, zich aanboodt om hem onmiddelyk te brengen ter plaatze, waar het Geld, ten zynen gebruike, was weggelegd.
Courland stondt versteld over de eenvoudigheid deezer aanspraake, en, verrnkt wegens een zo zeldzaam voorbeeld van naauwgezette eerlykheid, vergat hy het welvoeglyke op den openbaaren weg; hy vatte haare beevende hand, met drift, tusschen de zyne, bragt die aan zyn boezem, en betuigde met niet weinig vuurs, dat hy niet alleen zich volkomen herinnerde, haar Banknooten te hebben gegeeven; maar ook het beloop daarvan ten vollen wist; maar, dat zy hem nu overtuigd hadt, dat het door hem verrigtte verre beneden haare verdiensten was; en dat, indien zy nog eenige behoeften hadt, tot welker voldoening de som niet kon toereiken, hy zich gelukkig zou rekenen, in het aantreffen deezer gelegenheid, om kragtdaadiger te zorgen voor haar welweezen.
‘Helaas! myn Heer!’ sprak de verwonderde anna, door dankbaarheid geheel vermeesterd, en, door een traanenvloed
| |
| |
zich lugt geevende: ‘konden wy met voeglykheid een zo groot geschenk aanvaarden: 't geen gy gedaan hebt, is meer dan genoeg, om myne arme Moeder en my, voor altoos gelukkig te maaken.’
‘Gaa dan heenen, lieve Dogter!’ voer hy voort: ‘gaa dan heenen tot de gelukkige Moeder, die de genegenheid kan verdienen van eene zo gevoelige en onschuldige Schoonheid; en mogt gy beiden, voor altoos, gelukkig weezen! Goede Hemel! kan misdryf en schuld eene schuilplaats zoeken in wanhoop en zelfmoord, wanneer zich zulke wegen aanbieden tot verzoening en verligting.’!
Een blos van dankbaarheid verspreidde zich op de wangen van anna, en met eene drift, welke alle haare bekoorlykheden te sterker deedt spreeken, boezemde zy de erkentenissen uit, welke het geweld der aandoeningen tot nog wederhouden hadt, en wegens welker uitstellen zy zich begon te beschuldigen, met eene dankbaare angstvalligheid.
De edelmoedige Weldoener zou haar zeker belet hebben, om die snaar te roeren. was zyne aandagt niet zo zeer ingenomen geweest, door de beschouwing van haare Persoon, dat hy als doof werd voor een zo aangelegen onderwerp.
Haare gedaante was teder en fraai; schoon afgepynd door gebrek en droefenisse, was 'er een leevendigheid, eene eenstemmigheid en zagtheid in haare weezenstrekken, zo gelykvormig aan alle, die, ten eenigen tyde, zyne ziel verrukt hadden in de ongelukkige maria, dat niemand, die ooit voelde, welke belangneeming ons wordt ingeboezemd, door de gelykvormigheid van een dierbaar afweezende Persoon, zich zal verwonderen over de tederheid, welke in courland's boezem opwelde.
In de daad, onafhangelyk hiervan, was het onmogelyk eene zo bevallige, waarin alles wat eene jeugdige Schoonheid van achttien Jaaren, gepaard met alle aanduiding van eene verhevene Ziel, en opgeluisterd door de leevendigste uitdrukkingen van dankbaarheid en blydschap, zamenliep, te zien, zonder eene deelneeming te voelen, die mogelyk schoonheid, uit jammer gered, alleen kan inboezemen.
Courland voer voort met de zuiverste tederheid haar aan te zien, tot dat de blykbaare verlegenheid op 't gelaad van de onschuldige anna hem waarschuwde van de onvoegelykheid zyns gedrags. Hy verweet zichzelven, dat hy, onvoorbedagt, de gevoeligheid van onbeschermde kieschheid gewond hadt; maar hy verheugde zich, dat hy, te midden van zyne aanvegtingen, het vermogen behieldt, en den wil, om zulk eene Vrouw van de deerlyke uitersten, wanhoop of schande, te rug te houden.
Men mag vry veronderstellen dat het hart van onzen Held thans in geen staat was, om nieuwe indrukken van Liefde te ontvangen. Neen, het beeld van zyne beledigde maria hieldt zyne geheele ziel bezig; en zyn leed deswegen liet geene plaats
| |
| |
open voor eenig ander voorwerp. Maar hy gevoelde voor de heminnelyke anna al de tederheid, welke, (behalven die de Liefde inboezemt,) in een gevoelig hart, kan opgewekt worden.
Hy besloot de Geschiedenis van haare ongelukken uit te vorschen, en den bystand van zyne Vriendschap uit te breiden, tot dat hy haar in een staat gesteld hadt, welke (vergeleeken met de verwagtingen, die zy uit hoofde haarer opvoeding mogt wagten,) haar geen reden van klaagen zou overlaaten over de lotwisselingen des leevens.
Maar bemerkende, welk eene verlegenheid hy haar veroorzaakt hadt, door haar zo lang op te houden, liet hy na, haare gevoeligheid diepere wonden door zyn vraagen te wege te brengen, en een zeger over haar uitspreekende, zeide hy haar vaarwel.
Het schynbaar heenen gaan van courland was, nogthans, alleen een edelmoedig bedrog: want hy volgde de beminnelyke anna op eenigen afstand, en zag haar de poort der Gevangenisse in the Fleet intreeden. Zo ras zy binnen de deur was, vloog zy met een hart vol vreugde na haare kwynende Moeder, die, uitgenomen den dag van courlands edelmoedige gifte, in langen tyd geen gelaad gezien hadt met een lach, of eene stemme gehoord, die geen smert aanduidde.
Courland deedt eenige navraag by den Deurwagter wegens de ingetreede jonge Dogter; doch kreeg alleen tot bescheid, dat zy kwam om haare Moeder te bezoeken, die wegens schuld gevangen zat. - Dit was hem onvoldoende. Doch gezien hebbende, dat, by haar binnen treeden, een Jongeling byzonder kennis van haar nam, ging hy in de Gevangenis, in hoope dat deeze hem eenig nader bescheid zou geeven. ‘Myn Heer!’sprak de Jongeling, vry driftig, en hem met een ergdenkend oog aanziende, ‘indien gy een van die geenen zyt, die loeren op, van vrienden ontbloote, Schoonheid, in het gewaad der behoefte gekleed, om die ten prooi te maaken van beginzellooze drift, moogt gy wel vertrekken, uw tyd en moeite spaaren; de beminnelyke anna, schoon ongelukkig, is deugdzaam, en zal geene ontheffing van verdriet koopen ten koste van haare onschuld!’
‘Jongeling!’ hervatte de edelmoedige courland, ‘ik bewonder uwe drift. Dezelve strekt ten blyke van de goedheid van uw eigen hart; terwyl ze teffens my te meer deels doet neemen in den toestand van haar, die gy zo zeer pryst. Maar wees verzekerd, omtrent my tast gy deerlyk mis. Ik wilde de Beschermer weezen der ongelukkige, geenzins de Bederver der deugdzaame. Ik ben niet laag genoeg van ziel, om de laagste belediging aan te doen, onder het masker van edelmoeheid, of de elenden van myne Medeschepzelen tot de ongewillige onderpanden van snoode drift te maaken.’
| |
| |
‘Verschoon my, myn Heer,’ sprak de Jongeling, ‘maar de Verdervers der onschuld zyn zo veelen in getal, en de Betooners van Edelmoedigheid zo weinig, dat gy u niet moet verwonderen, dat de drift, in uwe naspeuring doorstraalende, agterdogt verwekte.’
Courland verzekerde hem, dat hy zich in 't minst niet beledigd rekende, en beloofde hem dat hy van de waarheid zyner betuiging zou overtuigd worden, en herhaalde daarop zyn verzoek, om hem alle de onderrigting, welke hy kon, te geeven wegens het voorwerp zyner naavraage.
Waarop de Jongeling de Geschiedenis van anna in deezer voege voordroeg. - ‘Die beminnelyke jonge Dogter is het éénig Kind van eene Vrouwe, zo beminnens- en agtenswaardig. als zy zelve. - De Wereld, gelyk gy weet, myn Heer, is berispziek, en ik heb gehoord, dat de Moeder nooit getronwd geweest is. Dit zy zo 't wil. Zy is het voorwerp van de Liefde en 't medelyden van elk in 't huis; en, indien het geen men zegt, waar is, levert zy een spreekend bewys op, dat de Mannen laag kunnen weezen jegens de zodanige, die niets dan Liefde en Bewondering verdienen.’
‘Dit is waarheid, dit is waarheid,’ viel courland hem met een zugt in de reden, ‘ik weet dat zulks mogelyk is. Doch vaar voort.’
‘Omtrent twee maanden geleden werd de Moeder door een medogenloozen Schuldeischer hier geplaatst. Zy en haare Dogter hadden lang met moeite de kost gewonnen met de naald. Door de schaarsheid van dit inkomen, en eene langduurige ziekte der Moeder geraakte zy buiten staat, om haar huishuur te betaalen, en werd om die kleinigheid in deeze Gevangenis gezet. In deezen deerlyken toestand wilde de tederhartige anna niet afgescheiden leeven van de Beschermster haarer tedere jeugd. Zy nam haare verblysplaats by haare Moeder, en, uit werken gaande, bragt zy bestendig het verdiende schraale loon van haar vlyt in dit elendig verblyf. Maar, met eene welvoegelyke gevoeligheid zich verzet hebbende tegen een Winkelier, die een aanslag deedt op haare onschuld, werd zy, omtrent drie weeken geleden, van het werk voor den Winkel beroofd.
Dit nieuwe ongeluk verborg zy voor haare Moeder, en zogt te vergeefsch elders werk. Zy bleef, nogthans, geregeld uitgaan, onder voorwendzel van te werken; maar, in de daad, om zich, van tyd tot tyd, te ontdoen, van alles wat zy met voeglykheid van haare kleederen kon missen. - Maar eindlyk geraakte alles voort. - In drie dagen hadt de edelmoedige anna naauwlyks een stuk eeten geproefd: 't geen van het laatst verkogte kwam, schikte zy tot onderhoud van haare kwyaende Moeder, die zy in het denkbeeld bragt, dat de goedheid van den Heer voor wien zy werkte, in haar Leevensönderhoud voorzien hadt. - Eenige dagen geleden schiep ik hoope, dat haare elenden aan een einde zouden weezen; want een Vreemdeling, wiens
| |
| |
edelmoedig hart gevoelig was voor lydende Deugd, en die de middelen, waarmede de Hemel hem begiftigd hadt, besteedde, om de elenden te verligten van de arme anna, door eene ruime gifte. Maar de verregaande kieschheid van beiden wil de, op een nader bedenken, niet gehengen, zich die gift toe te eigenen; zy hebben daarom allen mogelyk onderzoek gedaan na den Schenker en diens Familie; en met de uiterste moeite hebben zy zich laaten overreeden, om een klein gedeelte daarvan te gebruiken, genoegzaam, om haar voor volstrekt gebrek te bewaaren.’
Hun, die ooit het vermaak kenden van in 't verborgen eene edelmoedige daad te doen, en onbekend te luisteren na den ongezogten lof, die hunne goeddaadigheid bekroonde, behoeft niet gezegd te worden, met welke aandoeninge courland die lofspraak vernam uit de driftige mason, wiens toejuiching even ongezogt als onverwagt was.
‘Dit, myn Heer,’ voer de Jongeling voort, ‘is al de onderrigting, welke ik u kan geeven. - Staa my nu toe, u in het elendig verblyf in te leiden, waar tedere genegenheid zich vereenigt met hooplooze elende, om het hart tot medelyden te vermurwen, en mogt de Magt, die goeddaadigheid beloont, uw hart voor voorbeeldlyke Edelmoedigheid openen. - Schoon de milde hand, die myne anna eene vreemdelinge maakt in dit akelig verblyf, de minste straal van hoope doet verdwynen voor de hooplooze mason!’
‘Mason! mason!’ hernam courland, hem sterk aanziende, ‘gy gelykt zeer veel op iemand, de jaaren uitgezonderd, van dien naam, op wien ik, verscheide jaaren geleden, een ingewikkeld vertrouwen stelde. Heette uw Vader niet jacob?’
‘Ja myn Heer! hy woonde by den braaven Heer courland als Rentmeester.’
‘Ging hy, eenige Jaaren geleden, niet na de Oost-Indiën?’
‘Dit deedt hy, en kwam nooit weder. Schoon zyn Zoon, want ik moet de waarheid spreeken, geloof ik, dat de Hemel, geregte wraak van misdryven neemende, hem een ontydigen dood heeft doen sterven.’
‘Wat meent gy?’ heinam courland.
‘Myn Heer!’ voer mason voort. ‘eer zyn jonge Heer courland trouwde zondt hy, door handen van myn Vader, een brief aan een jonge Juffrouw op 't land, met welke hy in eene tedere verbintenis leefde. Myn Vader hadt de nieuwsgierigheid om den brief te openen, en vondt 'er Banknooten in, ter waarde van vystien honderd Ponden Sterling. Myn Vader, schoon men niets van hem vermoedde, was nooit zeer naauw gezet geweest in zyn Rentmeesterschap: en dit was eene verzoeking, die hy althans niet kon wederstaan. Hy verdigtte, derhalven, een anderen brief. in welken hy een Banknoot van twintig Ponden sloot, haar gelas- | |
| |
tende af te laaten van alle verdere briefwisseling: dewyl de verbintenis, in welke hy stondt te treeden (schryvende in den Persoon van den Heer courland), alle vertoon van gemeenschap voor hem onvoegelyk zou maaken, en haar nadeelig voor dien goeden naam, welken zy, met eenige omzigtigheid te werk gaande, nog eenigermaate kon behouden.’
‘Myn god!’ riep de ontroerde courland uit, ‘dit was dan de oorzaak van zyn voorgewend ongenoegen en schielyk vertrek: ô Schurk, ô Schurk! - Doch zeg my, wat 'er wierd van de dubbel beledigde maria? waar is zy? wat deedt zy op het ontvangen van deezen wreeden Brief? - ô maria! zyn dan allen van onze Sexe in eene verbintenis van snoodheid tegen u getreeden!’
De jonge mason stondt geheel versteld. Hy vermoedde, met wien hy sprak; doch kon geen het minste berigt wegens die ongelukkige geeven. Ten tyde van zyns Vaders vertrek was hy slegts vier jaaren oud, en van de evengemelde omstandigheden was hy eerst, omtrent vyf jaaren geleden, onderrigt geworden; wanneer eene oude Bloedverwante, aan wier bezorging hy hem overgelaaten hadt, dit op haar doodbedde hem verhaalde, met daarby gevoegde waarschuwing, dat hy uit het lot zyns Vaders moest leeren, de Deugd aan te kleeven, en te vreezen voor de wraak, die altoos den Booswigten over 't hoofd hangt. De ongelukkige Jongeling was bykans zo wreed behandeld door zyn beginzelloozen Vader, als de rampzalige maria. Eene kleine som hadt hy agter gelaaten tot zyne opvoeding, welke de oude Vrouw daaraan besteedde, zonder ooit iets verder te ontvangen.
Courland wandelde, eene geruime wyle, voor- en agterwaards in de hevigste gemoedsbeweeging. - ‘Genadige Hemel!’ riep hy uit, ‘tot welke elenden is zy verweezen! Waar zal ik haar zoeken? - Waar zal ik haar vinden? - Doch zy is niet meer! - Verzaakt, door die haar beminde, - verraaden! - verlaaten! - Hartzeer! Behoefte! Zelfsverwyt! ô Welk een opeenstapeling! te zwaar voor haar, om te draagen - Vrugtlooze herinnering!’
Hier hieldt hy voor eenigen tyd op. Eindelyk, oogen vol traanen ten Hemel slaande, boezemde hy uit: - ‘Dierbaare, afgescheide Geest - slaa een oog op de arme - door opregte boete van berouw hebbende Aandoenlykheid, en, indien gy kunt - - vergeef.’ - Zo spreekende, greep hy den arm van mason, en verzogt hem by anna te brengen.
Mason gehoorzaamde gereed, en geleidde den weldaadigen Boeteling na het verblyf van -
Wie? - Och! welke waren de aandoeningen van courland, toen hy het schoone voorwerp zyner goedheid met eene tedere bezorgdheid zag leunen over de overblyfsels van die Schoonheid, die eerst zyn hart overweldigd hadt, welke de tyd
| |
| |
nooit uit zyne verbeelding kon wisschen, en die de onlangs geledene verongelykingen al den voorgaanden invloed weder gaf. Hy stondt als een Standbeeld, en kon in 't eerst zyne oogen niet gelooven.
‘O, myne waarde Moeder,’ sprak de ontzette anna, ‘zie onzen edelmoedigen Weldoener!’
De Moeder rees beevende overeinde, om hem te bedanken. Maar op 't oogenblik dat zy zyn gelaad aanschouwde, schreeuwde zy, courland! en zeeg in haar stoel neder.
‘Genadige Hemel!’ riep hy, voorwaards stappende, ‘'t is - 't is - myne beledigde, lieve, maria! - en de geredde jonge Maagd is myn Kind!’ - Hy drukte ze beurtlings aan zyn boezem; haar besproeiende met traanen van toegenegenheid; terwyl zy, met gelyke tederheid, zyne omhelzingen beantwoordden.
Mason's hart nam te veel deel in dit alles, om al het ontroerende deezer gebeurtenisse niet te gevoelen. Hy stondt spraaken beweegloos, opgetoogen, en stortte traanen van medegevoeligheid.
Zo ras de eerste vervoeringen van verbaasdheid en blydschap eenigzins bedaard waren, verhaalde maria (op het aanstaan van courland,) de onderscheide tooneelen van behoefte, welke zy hadt moeten doorgaan met haare Dogter, van welke zy zwanger was ten tyde, dat haar Minnaar haar verliet; en in wier lof zy uitweidde met al de welspreekenheid eener tederhartige Moeder. Courland hoorde dit met verrukking. - Uit het laatste gedeelte des verhaals bleek, dat de jonge mason en anna eene hartlyke genegenheid voor elkander in dit verblyf hadden opgevat.
Courland's eerste zorg was (naa zyne maria en Dogter uit de jammerlyke Gevangenis verlost te hebben,) een naauwkeurig onderzoek te doen na de geschiedenis, en het character van den Jongeling.
Het bleek, by onderzoek, dat zyne ongelukken in geenen deele moesten toegeschreeven worden aan ondeugd of verkwisting; en daar de edelmoedige Vader de niets beduidende onderscheidingen van Geboorte en Rykdom, als zy tegen Deugd en Verstand overstaan, versmaadde, gaf hy niet alleen zyne toeftemming aan de vereeniging der twee Gelieven; maar gaf hun ook, op den dag huns Huwelyks, een goed gedeelte van zyne middelen, ‘op dat hy, (om zyne eigene uitdrukking te bezigen,) het vermaak mogt hebben, om zyne Kinderen by zyn leeven gelukkig te zien.’
In dien tusschentyd was hy niet onoplettend op de zaaken, die hemzelven meer onmiddelyk betroffen. Hy verzuimde niets, 't geen kon strekken om eene Echtscheiding van zyne trouwlooze Echtgenoote te bewerken; en door den bystand van zyn Vriend elphinston, (wiens betrekkingen. zo wel als de zyne, zeer uitgestrekt waren,) bereikte hy welhaast zyn oogmerk.
| |
| |
Zich dus ontslaagen hebbende van eene Verbintenisse, die hem altoos moeilyk gevallen hadt, marde hy niet, om de inspraaken van zyn hart te volgen, door zich in den heiligen Echt te verbinden met het eerste Voorwerp zyner Liefde.
Beide de Huwelyken zyn gezegend geweest met Kinderen, de Panden van wederzydsche Toegenegenheid; en de twee Familiën blyven dat geluk genieten, 't welk Deugd en wederzydsche Genegenheid alleen kunnen verwagten in den Echtenstaat. |
|