lugt verlevendigt onze lichaamen; geeft ons nieuwe kragten - voed, en, vervlugt onze bloedbollen, - versynt onze geesten, - dringt met eene leevendige snelheid in dezelven. en zich een weg door de Zenuwen, welken hy versterkt, heen baanende, nadert hy het brein, dat volkonstige verblyf onzer edele Ziel. - De gantsche geschapene Natuur gevoelt de leevendigmaakende kragt des doordringenden Winters. - De aarde en derzelver Plantgewassen verzamelen hunne kragten voor het volgende Jaar byeen; de zuiverste en helderste Rivieren vertoonen in hun diep een doorschynenden spiegel, en murmelen, hoe langs hoe doffer, na maate zy, door de stremmende koude in hun loop beteugeld en vastgehouden worden.
O! Winterverst, met uwe aanbidlyke wonderen! vanwaar komen uwe scherpe schatten voort! vanwaar dat geheim vermogen! 't welk zyn bewind over alles uitbreid en - waaraan het fynste en geestigste vogt zelve niet kan ontsnappen! immers bestaat uwe verwondereuswaardige kragt in millioenen van Zoutdeeltjes, die met onzigtbaare hoeken en punten in de wateren der aarde, ja, allerwegen, door land en lugt, doordringen, en zich met die alle vereenigen.
Wanneer de stille avond genaderd is, en een einde aan den kortstondigen dag gemaakt heeft, wanneer het onbewolkte uitspansel met zyn helderst blaauw vercierd is, en het tallelooze getal van starren, met eenen ongemeenen luister aan het heerlyk lugtgewest schitteren! dan stort de Vorst haaren doordringenden invloed allerwegen uit; zo dat wy, by onze ontwaaking, als de morgenstond zyne oogen opent, de gantsche natuur als veranderd zien een harde korst bedekt het ondiepe moeras, en - de rivier weifeit in haaren loop, tot dat zy, door haaren stroom de glaze korst gebroken hebbende, voor een korten poos weder voortsnelt; doch eindelyk, door de vermeerderde koude, vastgeketend wordt, en in haaren nieuwen kerker moet blyven, - een allerkonstigst vlies bedekt de glasraamen onzer wooningen, daar zonderlinge vertooningen op te voorschyn komen, en allerkunstigste beeldtenissen als uitzwellen, de vrugtbaare akkers, worden als yzer, en - de vogtige weiden als marmer. Alle de vloeibaare paden zyn thans eenen vasten weg voor de voeten geworden: en, daar nog korts te vooren 't geschubde Vee als in menigte heenen zwom, daar wandelt nu de Mensch gerustelyk heenen.
Welk een aantal byzonderheden, in den voor ons zo nuttigen Winter; dan - het is niet alleen de Winter, neen, alle de Saizoenen. Het is God, die, op zynen tyd, de Hemelen met Wolken bedekt, die voor de aarde regen bereid, die het gras op de bergen doet uitspruiten!
Het is God, die, op zynen tyd, ons verzadigt met het vette der tarwe!