Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZeer gewigtige byzonderheden, den aart en zeden der Hindoos betreffende.(Vervolg en Slot van bl. 36.)
De Hindoos zyn stipte inagtneemers van het Welvoeglyke: hunne Zeden zyn ongemaakt, zy bezitten veel natuurlyke Beleefdheid, en draagen de behoedzaamste voorzorgen, om niets te zeggen of te doen, 't geen zy denken dat kwetzend of beledigend zou kunnen weezen. De Brahmans betoonen doorgaans de minste beleefdheid, 't welk moet toegeschreeven worden aan de Meerderheid, welke zy zich boven de andere Casten aanmaatigen, en den Eerbied, hun steeds toegedraagen. Eenige jaaren geleeden, werd de Bevelhebber van eene Europische Vastigheid, met eenige andere Heeren, genoodigd, om een Feest by te woonen, door een Rajah gegeeven, by gelegenheid van een Huwelyk. 't Zelve bestondt, gelyk hunne Avondvermaaken altoos, uit Vuurwerken, dansen en zingen. De plaats, waar de Rajah de Gasten ontving, was een Parterre of kleine Bloemtuin, omringd van een open gaandery, belegd met Carpetten; en deeze, gelyk het gebruik medebrengt, overdekt met linnen kleeden. In 't midden van het Parterre, was een Waterkom met een Fontein. De Gasten kwamen in door een poort, in 't midden des gebouws, tegen over de zyde waar de Rajah zat, | |
[pagina 73]
| |
en, door het Parterre heen wandelende, groetten zy deezen, en namen hun plaats in de gaandery. Een oud Man, zyne pligtpleeging afgelegd hebbende, viel onverhoeds in den Waterkom. De Oppassers schooten terstond toe, om hem te helpen, en haalden hem uit het water. De gebaaren en de betuigingen van alle de Inboorelingen duidden deelneeming aan in het ongeluk; doch, wanneer hun angstvalligheid bedaard was, door te verneemen, dat de oude Man geen letzel ontvangen hadt, stonden zy zeer versteld, als zy bemerkten, dat eenige Europeaanen in een schaterenden lach uitborsten; van zulk een gelach konden zy geen reden geeven. Ik herinner my eenen jongen Rajah gezien te hebben, een jongeling van omtrent twaalf jaaren, die een Engelschman kwam bezoeken, en, schoon hy nimmer te vooren eenen Europeaan gezien hadt, was zyn houding beleefd en onbedwongen; hy gaf geene verwondering te kennen over de Kleeding, en de veelvuldige, hem nieuwe, voorwerpen; dit ontstondt egter niet uit afkeer of mangel aan opmerking: want, ik vernam, naderhand, dat hy zeer weetgierig was, en veele zeer wel ter sneede komende vraagen deedt. De Ziels- zo wel als Lichaams-vermogens der Menschen schynen in Hindostan vroeger tot rypheid te komen, dan in kouder lugtstreeken: het is geenzins ongewoon te zien, dat Kinderen met eene maate van ernsthaftigheid, en gepastheid, spreeken, welke met hunne jaaren niet schynt te strooken. Maar de Ziel, zo wel als het Lichaam, komt mogelyk niet tot die sterkte, als men by de Inboorelingen van Europa aantreft. - Behalven zedelyke oorzaaken, die ongetwyfeld hieraan veel toebrengen, strekt de Lugtstreek zeker, om ten minsten het lichaam te verzwakken; het is min bekwaam, om vermoeienis uit te harden; de Leevensbehoeften weinig en gereed te bekomen zynde, is het vlytbetoon gering, en alles werkt zamen, om werkloosheid en zugt tot gemak aan te moedigen. De gewoonte, om de Dooden te verbranden, is bykans algemeen, en die, dat eene Weduwe zich op den Houtstapel, nevens het Lyk van haaren Egtgenoot, ter verbrandinge overgeeft, grypt nog stand. Het schynt de toeleg geweest te zyn der Mahomethaansche Regeeringe, om een gebruik, voor de Menschlykheid zo aanstootelyk, af te schaffen; maar, men beschuldigt de Landvoogden der Gewesten, dat zy het vooroordeel der Hindoos, tot hun eigen voordeel, bekeeren, door voor eene somme gelds het oog- | |
[pagina 74]
| |
luikend toe te staan. Thans heerscht het meest in de Mahratten heerschappyen, en in de Landen van de oude Rajahs, waar men die voorbeelden vaak aantreft, byzonder by de aanzienlykste Familien. - De Engelschen hebben, in de Landen aan hun onderhoorig, 'er zich allerwegen tegen aangekant, en het gebeurt zeldzaam, of men moet het heimlyk verrigten, of eer zy, die de magt bezitten om het te voorkomen, zulks ontwaar worden. De Wet pryst deeze gewoonte eer aan, dan dat zy dit Bedryf beveelt. ‘'t Is,’ dus luidt dezelve, ‘voeglyk: of het past eene Vrouwe, dat zy zich met het Lyk van haaren Man verbrande,’ en worden haar de grootste toekomende zegeningen voor dit Bedryf beloofd. - Maar, in gevalle eene Weduwe liever verkiest in 't leeven te blyven, is zy verpligt eene onschendbaare Kuischheid te bewaaren, het hair af te snyden, en geene Juweelen of eenig ander cieraad te draagen. - Eenige gevallen zyn 'er, waarin het uitdruklyk verboden wordt. Eene Vrouw, die Zwanger is, mag zich niet ter verbrandinge aanbieden, ook niet, wanneer haar Egtgenoot op een verren afstand van haar gestorven is, of zy moet zyn Gordel en Tulband weeten te krygen, en die op den Houtstapel plaatzen. Het oogmerk van eene zo barbaarsche Gewoonte is blykbaar genoeg; in alle Oostersche Landen schynt de Meerderheid en Veiligheid des Mans, als mede de Bewaaring van zyn Huislyk Gezag, een hoofdöogmerk der Wetgeeveren geweest te zyn. - Zo sterk is de invloed der gezagvoerende Gewoonte, en zo kragtig werkend het gevoel van schande, dat eene Vrouw van de aanzienlykste Geboorte, met alle zagtheid en zorgvuldigheid, haaren rang voegende, opgebragt, vol van die schroomachtigheid, eigen aan haar Sexe, en bovenal in dit Land, deeze schriklyke Opoffering ondergaat, met zo veel kloekmoedigheid, en bedaardheid van geest, als ooit eenig Held of Wysgeer van den ouden tyd betoonde. Nooit vond ik my tegenwoordig by zulk eene droeve Lykplegtigheid; dan een myner bekenden, die ze bywoonde, gaf 'er my de volgende beschryving van. - Een houtmyt opgerigt zynde, op een plek gronds ten dien einde geheiligd, werd het Lyk van den Rajah uit de sterkte gebragt, vergezeld door veele Brahmans en anderen, en gevolgd door de Weduwe, met haare Bloedverwanten van beide de Sexen. Tot den Houtstapel genaderd, werd het Lyk daar op gelegd, men volvoerd eeenige plegtigheden, en de Weduwe nam afscheid van haare Bloedverwanten. | |
[pagina 75]
| |
Zy omhelsde die van haare eigene Sexe, nam eenige van de Juweelen af, welke zy droeg, en verdeelde ze onder haar, als de laatste tekens van haare genegenheid. De Vrouwen scheenen grootlyks aangedaan; eenige schreidden in stilte, andere boezemden weeklagten uit. Maar de Weduwe was volkomen bedaard, glimlachte en poogde haar te vertroosten; zy tradt na den Houtstapel, en wandelde 'er staatlyk rondsom heenen. Zy stondt stil, en het Lyk beschouwd hebbende, raakte zy den voet met haare hand aan; dien tot haar voorhoofd opbeurende, en voorover bukkende. Daarop groette zy de omstanders; door de Brahmans geholpen, klom zy ten Houtstapel op, en plaatste zich nevens het Lyk. Eenige, die digt by haar waren, met Fakkels in de handen, staken 'er den brand in, en was de Houtmyt, van droog hout en stroo zamengesteld, terstond in vlam. De rook was in den beginne zo zwaar, dat ik my verbeeldde, dat dit jeugdig ongelukkig Slachtoffer onmiddelyk moet gestikt weezen, 't geen my de verligtende troost gaf, dat haar lyden schielyk geëindigd was. De Heer holwellGa naar voetnoot(*) heeft een omstandiger verslag van deeze Zelföpoffering gegeeven, 't welk allermededeelings waardigst is. Op den 4. van Feb. 1742, overleedt rhaam chund, Pundit van den Mahratten stam, acht en twintig jaaren oud. Zyne Weduwe, (want hy hadt maar ééne Vrouw,) tusschen de zeventien en achttien jaaren, weigerde, zo ras haar Man het leeven had afgelegd, den tyd te verbeiden, haar tot bedenken gelaaten, en verklaarde terstond aan de Brahmans, en de daar by zynde getuigen, haar besluit, om zich, nevens haaren overleden Man, te laaten verbranden. Naardemaal haare Familie zeer aanzienlyk was, lieten alle de Kooplieden van Cossimbuzaar, en haare Bloedverwanten, niets onbeproefd, om haar dit te ontraaden. Mevrouw russel, vol mededogen en menschliefde, deedt haar verscheide boodschappen ten zelfden einde, - de jongheid haarer Kinderen, (twee Meisjes en één Jongetje, de oudste vier jaaren) en de verschriklykheden en pyn van den dood, dien zy zogt, werden haar met de leevendigste kleuren voor oogen geschilderd. - Zy was doof voor alles, - zy bedankte Mevrouw russel, en liet haar boodschappen, dat 'er niets meer overig was, waarom zy | |
[pagina 76]
| |
zou leeven; doch beval haare Kinderen aan haare bescherming. Toen men de smert der vlamme haar voorhieldt, stak zy, met groote bedaardheid, haar vinger in 't vuur, en hieldt 'er dien eene geruime wyl in; waarop zy met de eene hand vuur in de andere hand deed, 'er wierook opstrooide, en daar mede de Brahmans bewierookte. - Op het aandringen, dat zy haare Kinderen Ouderloos liet, gaf zy ten antwoord: ‘Hy die ze maakte, zal 'er voor zorgen!’ - Men deed haar, in 't einde, weeten, dat het haar niet zou toegestaan worden, zich te verbranden: dit scheen, voor een korten tyd, haar zeer te bedroeven; maar, welhaast zich herstellende, betuigde zy, dat de dood in haare magt stondt, en dat, indien men het haar niet veroorloofde, volgens de beginzelen van haare Cast, zich der vlammen op te offeren, zy de handen aan zich zelve zou slaan. Haare Vrienden, haare volslaagene onverzettelykheid bemerkende, stemden in 't einde toe. Het Lyk des overledenen werd, 's anderen daags 's morgens vroeg, na den waterkant gebragt; de Weduwe volgde ten tien uuren, vergezeld van de voornaamste Brahmans, haare Kinderen, Ouderen en Bloedverwanten, en een talryken sleep volks. De Verlofbrief van zich te mogen verbranden kwam niet van husseyn khan, fourdaar van Morshadabad, voor één uur, en werd gebragt door een van des Soubachs eigen Officieren, die bevel hadt, om te verneemen, of zy zich vrywillig ter verbranding overgave. De tyd, dien zy wagtte na den Verlofbrief, besteedde zy in gebeden met de Brahmans, en zich in de Ganges te wasschen; zo ras dezelve aankwam, vertrok zy, en bleef een half uur in 't midden haarer Vrouwlyke Bloedverwanten; onder deeze bevondt zich haare Moeder; hierop ontdeedt zy zich van haare armbanden en andere lyfs-cieraaden, en bondt ze in een doek, die als een voorschoot hing. Haare Vrouwlyke Bloedverwanten bragten haar by een hoek van den Houtstapel. Op den Houtstapel was een geboogen boom, van drooge staaken, takken en bladeren gemaakt, alleen aan 't eene einde open, om haar ten ingang te dienen; in deezen boog lag het Lyk, met het hoofd na de opening gekeerd. Aan den hoek des Houtstapels, tot welken men haar geleid hadt, was door de Brahmans een klein vuur ontstooken; rondsom 't welk zy met drie Brahmannen eenige minuuten zat. Een deezer gaf haar een blad van den Bale-boom, | |
[pagina 77]
| |
(het hout, doorgaans geheiligd, om een gedeelte van de Houtmyt uit te maaken,) met verscheide dingen daarop, 't geen zy in 't vuur wierp. - Een andere Brahman boodt haar een tweede blad aan, 't welk hy drie maalen bedroop met eenig Ghee (eene soort van Boter,) die sinolt, en in het vuur droop. (Deeze twee verrigtingen dienden, tot voorbereidende zintekenen van haare op handen zynde ontbinding door het vuur;) terwyl zy dit volvoerden, las de derde Brahman haar eenige plaatzen voor uit de Aughtorrach Bhade, en deedt haar eenige vraagen, waarop zy met veel volstandigheid en bedaardheid antwoordde; doch het geraas was zo groot, dat wy, schoon op een kleinen afstand verwyderd, niet konden verstaan, wat zy zeide. Dit alles gedaan zynde, werd zy, met veel staatlykheids, drie keeren rondsom den Houtstapel geleid. De Brahmans gingen leezende voor haar: toen zy ten derden maale by het kleine ontstooken vuur kwam, stondt zy stil, nam de ringen van haare teenen en vingeren, en stak ze by haare andere lyfs-cieraaden. Hier nam zy een hartroerend afscheid van haare Kinderen, Ouders en Bloedverwanten: waarop een der Brahmans een groote wiek Katoen in eenig Ghee doopte, het zelve aangestooken haar in de hand gaf, en haar geleidde na den open kant van den boog; daar vielen alle de Brahmans voor haar neder, en vertrokken, na haaren zegen ontvangen te hebben, weenende. Met twee stappen was zy op den Houtstapel, en tradt door den boog in: by haar intrede, deedt zy een diepe buiging aan de voeten van het Lyk, en zette zich voorts aan het hoofdeinde: den korten tyd van een minuut, bekeek zy in stil gepeins zyn aangezigt, en stak toen den brand in den boog op drie plaatzen; bemerkende, dat eerst de vlam van haar afwoei, rees zy op, stak den brand aan die zyde, vanwaar de wind kwam, en ging weder zitten. De Vaandrig daniel deedt met zyn stok de bladeren aan de windzyde weg, door welk middel wy haar zeer onderscheiden konden zien zitten. Met welk eene standvastige bedaardheid zy den brand, de laatste keer, in den Houtstapel stak, en weder ging zitten, kan alleen door de verbeelding begreepen worden; woorden schieten te kort, om 'er een denkbeeld van te geeven. De Houtmyt, uit zeer ligt brandende stoffen bestaande, vatte schielyk vlam; de stylen van den boog ras verteerd zynde, viel dezelve op haar neder. - Dus verre de Heer holwell. Twee Engelsche Officieren, in dienst by den Nabob van | |
[pagina 78]
| |
Arcot, zich by dus eene Lykplechtigheid bevindende, in het Landschap Tanjour, waren dermaate over dit vertoon aangedaan, dat zy hunne degens trokken, en de Vrouw verlosten. Maar, schoon zy onmiddelyk aan haare Bloedverwanten wierd wedergegeeven, en het geen twyfel leedt, of zy hadden, op geenerlei wyze, haar iets anders dan de verlossing aangedaan, en door geene andere beweegreden dan eene sterke aandrift van Menschlievenheid, verwierpen de Brahmans haar verzoek, om zich andermaal op den Houtstapel te vervoegen; zeggende: dat zy besmet was, en de Deugden van haare Cast verlooren hadt. Om hun genoegen te geeven wegens dit bestaan, werden de Officiers in hegtenis genomen, en vervolgens weggezonden, om elders te dienen. Een Rajah, in een der Landschappen onder de Regeering der Engelschen, zeer gevaarlyk ziek liggende, werd den Bevelhebber van 't zelve heimlyk geboodschapt, dat diens Vrouwe, in gevalle van 't overlyden haar Mans, beslooten hadt zich op zyn Houtstapel te verbranden. De Rajah hadt een eenig kind, een Jongetje van omtrent vyf Jaaren. De Europische Bevelhebber vaardigde een Inbooreling van rang tot haar af, op wien hy vertrouwen stelde, met last, om, zo de Rajah stierf, zyne Weduwe het gevaar, onder 't oog te brengen, aan 't welk haar Zoon zich zou blootgesteld vinden, indien deeze overgelaaten werd aan de zorg van eerzugtige Bloedverwanten, die altoos getragt hadden de rust van zynen Vader te stooren: dat te leeven, om haars Zoons wille, niets anders zou weezen, dan een onnatuurlyke en ingebeelde pligt, aan een natuurlyken en weezenlyken op te offeren; alsmede, dat zy, door de post te bekleeden van eene tedere en voorzigtige Moeder, haare Liefde en Hoogagting voor den overledenen, op de beste wyze, zou betoonen. De Bevelhebber hadt hem desgelyks verzogt den Brahmannen te beduiden, dat, indien zy met de plegtigheid der verbrandinge voortgingen, een Officier, het bevel voerende over nabyliggend Krygsvolk, bevel hadt om zulks te voorkomen. De vrees, van door geweld verhinderd te zullen worden, haalde die Priesters, geenzins de andere bygebragte beweegredenen, over welke zy zich gebelgd toonden, en die zy met veel verontwaardigings verwierpen, over. De Rajah stierf, en de Weduw, eene Vrouw van verdiensten, was naderhand haaren Zoon van uitsteekenden dienst. In deezer voege een eisch hebbende op de goede | |
[pagina 79]
| |
diensten, zo wel als op de bescherming van een Man, die gezegd mogt worden, haar gedwongen te hebben om in 't leeven te blyven, genoot zy, door zyne tusschenkomst, eene maate van agting en aanzien, welke zy anderzins, uit hoofde van het Landsgebruik, moest verbeurd hebben. Zy verwierf van hem verscheide blyken van toegeevenheid voor haaren Zoon, en in een haarer Brieven drukte zy zich deswegen in deezervoege uit. ‘Wanneer Gy u herinnert, dat ik zyne Moeder ben, en dat Gy my overhaalde, om my, zynenthalve, te schandvlekken, zult Gy u niet gebelgd rekenen, als ik deeze gunst voor hem verzoek. Gy vorderde een pligt van my af, welke niet behoort tot onze SexeGa naar voetnoot(*). Indien ik niet slaage in het volvoeren van denzelven, zal ik een voorwerp van versmaading zyn by allen die tot my behooren; maar, gelukt het my, en doe ik deeze Landstreek bloeien, dan zal myn smaad vergeeten worden - myn geluk hangt, derhalven, van u af - aan 't myne hangt, dat van veelen - overweeg dit, en besluit. -’ De Hindoos rigten zomwylen een Kapél op, ter plaatze waar zulk eene Opoffering geschied is, voor de ziel der Opgeofferde, en als een zegeteken van haare Deugd. |
|