Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Invloed der Dampen.De Natuurkundigen, die het ondernomen hebben de Veranderingen des Barometers te verklaaren, zagen nooit den Invloed der Dampen geheel en al over 't hoofd, Ondertusschen heeft niemand, wanneer men den Heer de luc uitzondert, derzelver werking met naauwkeurigheid berekend. Maar, in deezen laatsten tyd, heeft de Heer de saussure het grootste licht over dit Onderwerp verspreidGa naar voetnoot(*). Deeze Hoogleeraar onderscheidt, met veel gronds, twee soorten van Dampen, de onzigtbaare, aan welke den naam van Damp eigenlyk toekomt, en de zigtbaare; deeze laatste soort verdeelt hy wederom in een Ne- | |
[pagina 66]
| |
velagtige en Opeengepakte. De onzigtbaare Damp is soortlyk veel ligter dan de Lugt van dezelfde Gesteltenisse: gelyk de luc door veelvuldige Waarneemingen, en de saussure door rechtstreeksche Proeven, bevestigd heeft, maar de Nevelagtige Dampen hebben dezelfde soortlyke zwaarte als de Lugt, waarin ze bestaan. - Om den invloed dier twee soorten van Dampen op den Barometer te verstaan, is het noodig, vooraf eenige van derzelver voornaamste eigenschappen te neder te stellen, om te toonen, hoe zy de Lugt aandoen. I. De Heer de saussure en de Generaal roy hebben beweezen, dat het Water in zyn vasten staat uitwaassemt op elken Graad van Koude, tusschen o en 32o.; en men meldt te over, dat in den vloeibaaren staat deeze uitwaasseming plaats hebbe; maar in eene veel grooter maate in alle Graaden boven de 32o. II. Schoon het Water veel schielyker, en in eene veel grooter maate, uitwaassemt in het lugtledige, dan in de Lugt, 't welk ten overtuiglyken blyke strekt, dat de uitwaasseming van het Water niet konne toegeschreeven worden aan deszelfs naaverwantheid aan de Lugt, zal dezelve egter veel schielyker verdikt, en tot een staat van vloeibaarheid gebragt worden, door het aanraaken van veel kouder lichaamen, indien dezelve geen verband met de Lugt hadt, die dezelve dus voornaamlyk ondersteunt in den staat van Damp; en 't is in diervoege, dat men de verschillende gevoelens der Natuurkundigen over dit onderwerp zou kunnen overeenbrengen. De Heer de saussure heeft beweezen, dat de geschiktheid der Lugt, om den Damp op te houden, vermindert met haare digtheid, maar niet in dezelfde evenredigheid, wanneer haare Gesteltenisse, koude of hette, dezelfde blyft. Deeze bekwaamheid hangt derhalven deels af van derzelver Gemaatigdheid, en deels van derzelver digtheid; en het is, te deezer oorzaake, dat de onzigtbaare Damp veelvuldiger gevonden wordt in de benedenste laagen des Dampkrings, dan in die op eene middelbaare hoogte. De Heer lambert heeft beweezenGa naar voetnoot(*) dat de hoeveelheid der Dampen, op onderscheide hoogten in den Dampkring, doorgaans overeenkomt met de vierkanten van de hoogte der Kwik, op diezelfde hoogten. Ik geloof dat dit | |
[pagina 67]
| |
waar is op hoogten voor ons beklimbaar, maar in de hoogere Lugtgewesten, die bovenal vervuld zyn met ontvlambaare Lugt, hel ik over, om te gelooven, dat de Damp veel overvloediger is, dan in Lugtstreeken op middelbaare hoogten, om dat het Water veel sterker kleeft aan die Lugt, dan aan de Lugt, voor de Ademhaaling geschikt; en het is waarschynlyk, dat deeze omstandigheid aanleiding gegeeven hebbe tot den zwaaren Nevel, die zich in den Jaare MDCCLXXXIII vertoonde. III. Aan de fraaije proeven van den Heer de saussure hebben wy dank te weeten de gewigtige ontdekking, dat een vierkante voet Lugt met Damp verzadigd op 32o, omtrent 4 Greinen Waters bevat, en 0,1109 van een Grein aanwint door de verdere verzadiging op elken Graad tusschen de 32o en 30o, wanneer de Barometer op 28,77 staat; zodanig, dat dezelve op 66o verzadigd zvnde, 7,7 Greinen vogts, en omtrent 8,7 bevat, als de Barometer op 30 Duimen staat. - 't Is waar, ik heb te meermaalen eene grootere hoeveelheid van vogtigheid, dan hier vermeld wordt, in een vierkanten voet Lugts gevonden; maar dit viel voor op sombere dagen, als de Lugt niet helder was, en zich gevolglyk met eene grootere hoeveelheid van Nevelagtigen Damp belaaden vondt. IV. Dezelfde Natuurkundige heeft ontdekt, dat de veerkragt (Elasticiteit) van de Lugt, op 65o, die overgaat uit een staat van volstrekte droogheid tot die van volkomen vogtigheid, 1/54, of, gelyk ik reken, 1/51 vermeerderd is; en daar uit leidt hy af, dat de zwaarte van den Damp tot die van de Lugt staat, als 10:14; doch dawyl, volgens myne eigene ondervinding, de zwaarte van de gewoone Lugt veel minder is, dan hy veronderstelt, geloof ik, dat de zwaarte van den Damp tot die der Lugt staat, als 10:12. De Heer de luc maakt, volgens de Proeven van den Heer wats, deeze evenredigheid nog veel grooter; maar dewyl deeze Proefneemingen gedaan zyn op Damp in een ziedende hette, schynen ze my niet toe tot zulk een besluit op te leiden. De Veerkragt der Dampen verschilt dermaate van die der Lugt, dat eene aanmerkelyke vermeerdering van drukking dezelve eenigermaate zou brengen in den staat van Nevelagtigen Damp, bovenal, indien zy bykans in een staat van verzadiging zyn in de zamengedrukte Lugt. V. De Nevelagtige Damp bestaat in een groot getal bol- | |
[pagina 68]
| |
letjes, zigtbaar voor het oog, sterk geëlectriseerdGa naar voetnoot(*), en van veerkragt beroofd. Dezelve bekleedt, als 't ware, een middenplaats tusschen het Water en den onzigtbaaren Damp: wanneer dezelve in groote hoeveelheid zamen vloeit, worden 'er Wolken en digte Nevels gevormd; weinig zynde, volgt 'er niets meer, dan eene vermindering van de doorschynende helderheid der Lugt. De Nevelagtige Damp kan voor eenigen tyd niet bestaan, dan in een Lugt, geheel vervuld met onzigtbaaren Damp; uit welks ontbinding dezelve voortkomt. IV. De verdikking van den Damp ontstaat niet alleen uit de koude; maar uit koude en aanraaking: want anderzins zou de Damp zich niet vormen, beneden het Vriespunt. Dit begrip van de Natuur der Dampen en der veranderingen, welke zy te wege brengen aan de zwaarte en Veerkragt des Dampkrings, toont klaar, hoe zeer derzelver tegenwoordigheid of afweezen invloed hebben op de veranderingen des Barometers. In de daad, veronderstellen wy, dat de Dampkring volkomen droog is, de Barometer op 30 Duimen, en de Thermometer op 65o, en een kolom van dien Dampkring, die men met vogtigheid moet vervullen, zal zyn Veerkragt, 1/51 vermeerderd zynde, een 1/51 minder behelzen van zyn volumen, dan de Lugt vóór de verzadiging; dewyl de toeneeming van de Veerkragt ontstaat uit de invoering van een nieuwe veerkragtige vloeistoffe, gelyk aan 1/51 van de massa; en naardemaal van het geheele volumen het gewigt eerst gelyk stondt met 30 Duimen Kwik, zal het gewigt 1/51 van 30 Duimen Kwik verminderd weezen, 't welk op omtrent 0,59 van een Duim uitkomt. Maar, van den anderen kant, wint het 1/51 in Damp, en dus zal het weezenlyk verlies van zwaarte het verschil zyn van 1/51 Lugt, en van 1/51 Damp; dan het gewigt van de Lugt tot den Damp staat 12:10, de aanwinst is derhalven 0,49 van een Duim: deeze vervolgens aftrekkende van 0,59 verlies, blyft 'er 1/10 van een Duim verlies over. - Zodanig is, derhalven, de verandering, die de Barometer zou ondergaan, indien een Lugtkolom van eene volstrekte droogheid in eene volslaagene vogtigheid overging; doch deeze omstandigheid heeft misschien nooit plaats, vermids de | |
[pagina 69]
| |
Dampkring nooit volkomen droog wordt; daarenboven zien wy dikwyls, dat, door zwaare Regenvlaagen de Barometer van 3, 4 of 5 tiende deelen van Duimen daalt; eene daaling, welke wy weeten, dat daaruit niet kan voortkomen dat de Dampkring met vogt verzadigd is: en ook is 'er geene evenredigheid tusschen het ryzen van de Kwik naa zwaare Stortregens en het gewigt van den verdikten Damp: want als dan ryst de Kwik menigmaal 3 of 4 tiende deelen van een Duim: en de zwaarste Stortregen brengt zelden een Duim waters aan; en de zwaarte van een vierkante Duim waters staat niet gelyk met 1/10 van een vierkante Duim Kwik. | |
Over de Ongelykheid der Hoogten van de Kolommen des Dampkrings.Naa in deezer voege de ongenoegzaamheid beweezen te hebben van de oorzaaken, aan welke men gewoonlyk de veranderingen van de zwaarte des Dampkrings en van de hoogte des Barometers toeschryft, zal ik nu voorts ontvouwen, welke oorzaak my toeschynt alleen te beantwoorden aan de voortgebragte uitwerkzelen; te weeten, de opeenhooping der Lugt boven die gedeelten des Aardkloots, waar de Kwik boven de middelbaare hoogte klimt; eene hoogte, welke bepaald wordt door haar stand, en de vermindering van de natuurlyke hoeveelheid van Lugt boven die Gewesten, waar de Kwik beneden haare middelbaare hoogte daalt. Om den oorsprong aan te wyzen van die opeenhooping en van die vermindering, moeten wy overweegen, 't geen men den Natuurlyken staat des Dampkrings kan noemen, en hoe die staat gestoord wordt. Ik noem den Natuurlyken staat des Dampkrings dien, waarin de Barometer, op 't waterpas der Zee, zou staan blyven op 30 Duimen by schoon Weêr, overeenkomstig met de Vyfde Waarneeming. Om dien staat voort te brengen, moet het gewigt des Dampkrings gelyk weezen over alle punten van de oppervlakte der Zee. Het gewigt van den Dampkring ontstaat uit deszelfs digtheid en hoogte, zo dat, om die gelykheid van zwaarte te wege te brengen, de hoogte zeer gering, of de digtheid zeer groot is, en dat de hoogte zeer groot of de digtheid minder is. Deeze uitersten van digtheid hebben plaats in de Gewesten aan den Equator en aan de Poolen. Onder den Equator is de middelpuntschuwende kragt de afstand van het middelpunt der Aarde en de | |
[pagina 70]
| |
warmte, op hun Maximum; in de nabyheid der Poolen zyn deeze, in tegendeel, op hun Minimum. Derhalven, indien de hoogte van de Kwik 30 Duimen is onder den Equator en onder de Poolen, moet de Dampkring onder den Equator zeer hoog, en zeer laag onder de Poolen, zyn, met veele tusschenstanden. Maar, schoon de Lugt aan den Equator veel minder digtheids hebbe op eene zekere hoogte, dan de Lugt aan de Poolen, moet dezelve egter veel digter weezen op zekere veel grooter hoogten; want dewyl de hoogten van de Kwik by 't waterpas der Zee gelyk zyn, moeten de massas van de Dampkring Kolommen, die daaraan beantwoorden, gelyk weezen; maar dewyl het laagste gedeelte van de Kolom by den Equator, door de warmte, enz. meer uitgezet is, dan een daarmede overeenkomend gedeelte van een Kolom aan de Poolen, moet de massa ook veel kleinder zyn, dan die van een daarmede overeenkomend gedeelte van een Kolom aan de Poolen; derhalven wordt een naar evenredigheid veel grooter gedeelte van zyn massa in het bovenste gedeelte gevonden, dan in het bovenste gedeelte van de Kolom aan de Pool; derhalven is het laagste gedeelte van de bovenste afdeeling van de Kolom, aan den Equator, meer zamengedrukt, en bygevolge veel digter dan het laagste gedeelte van de bovenste afdeeling der Pool-Kolom. 't Geen wy hier van den Equator en Pool-Kolommen gezegd hebben, kan men toepassen op de Kolommen buiten den Equator, met betrekking tot elkander, waar men zeer onderscheide Graaden van warmte heeft. Vanhier, dat in de hoogste Gewesten des Dampkrings de digtste Lugt aan den Equator, niet ondersteund wordende door daar nevensstaande Kolommen buiten den Equator, zich zydwaards verspreidt, en na 't Noorden en Zuiden stroomt. Deeze hooge Lugtvloeden zyn meest zamengesteld uit brandbaare Lugt, die veel ligter is dan alle andere, en in grooten overvloed voortgebragt wordt tusschen de Keerkringen; deeze verschaft stoffe aan de Noorder- en Zuiderlichten, welker verbranding ze vernietigt, en zonder welke die hoeveelheid, met der tyd, veel te groot zou worden, en den Dampkring 's jaarlyks overlaaden: maar die verbranding is de voornaame oorzaak van de grootste veranderingen in den Dampkring, 't welk ik nu gaa bewyzen. Indien de Lugtstroom, van het Noorden en Zuiden des Equator weggevoerd, door de op vastbepaalde tyden | |
[pagina 71]
| |
waaijende winden, gelyk stondt met het wegvloeien der boven Lugt, dan zou het evenwigt kunnen standhouden. Maar de snelheid dier winden is zodanig, dat zy niet meer dan 12 voeten in een seconde, of omtrent acht mylen in een uur afleggen; terwyl buiten de Keerkringen, of ten minsten op de Breedte van 30o, de Lugtstroomen des bovensten Dampkrings onvergelyklyk veel sneller loopenGa naar voetnoot(*): want, daar de gemiddelde warmte van de geheele ruimte, tusschen 0 en 30o Breedte, niet meer dan 7 graaden minder is, dan de gemiddelde Warmte onder den Equator, is het verschil van digtheid niet groot genoeg, om een schielyke uitzetting der bovenste Kolommen in die ruimte te veroorzaaken; maar van 30o tot 60o Breedte, een veel minder ruimte, verschilt de jaarlyksche gemiddelde Warmte van den Oceaan, van die op 30o bykans 14 GraadenGa naar voetnoot(†). Vanhier is de snelheid der boven Lugtstroomen, na de Poolgewesten, veel grooter, en 'er moeten verscheide afbreekingen plaats grypen, geduurende welke het gewigt des Dampkrings verminderd wordt. Vanhier, dat, niettegenstaande de hevige Winden, die menigmaal tusschen de Keerkringen waaijen, de Barometer slegts weinig en zeldzaam verandert; terwyl, buiten die Kringen, de veranderingen groot en veelvuldig zyn, en bykans in evenredigheid van den afstand des Equators, en hierdoor wordt de Tweede Waarneeming genoegzaam opgehelderd. Naardemaal de vloed des boven Dampkrings zich uitbreidt in zo veel meerder maate, als dezelve minder wederstands ontmoet, is de rigting van dit Maximum van de hoeveelheid verschillend in onderscheide jaarsaisoenen, en in onderscheide Gewesten. Wanneer de Zomer heerscht, in het Noordlyk Halfrond, en de Winter in het Zuidlyk, is de digtheid van de Lugt des Equators veel grooter, dan die van de Zuidlyke Lugt op eene mindere hoogte, dan die op welke zy veel grooter wordt, dan de digtheid der Noordsche Lugt, welke als dan zelve uitgezet is, door de tegenwoordigheid der Zonne in den Keerkring van het Noorden. Als dan, derhalven, wendt zich de boven Lugtstroom boven al na het Zuiden, in stede, dat dezelve na het Noorden zich niet | |
[pagina 72]
| |
uitstrekt, dan in een by vergelyking veel minder gedeelte; 't is daarom, dat de veranderingen van den Barometer voor ons veel min merkbaar zyn in den Zomer, overeenkomstig met de Derde Waarneeming, alsmede, dat men veel minder Noorderlichten heeft. Op de hoogste Bergen, welker toppen zelfs in den Zomer met sneeuw bedekt zyn, zal de Lugt veel kouder weezen dan in de vlakten en Kolommen veel korter; als dan zal de boven Lugt, in haaren loop na de Poolen, zich ophouden en opëenhoopen op die Kolommen, tot dat het verschil van digtheid groot genoeg worde, om die Lugt heen te dringen door de veel warmer Lugt, welke dezelve omringt, en dus die koude Winden vormen, welke ten dien tyde den Barometer doen ryzen.
(Het Vervolg en Slot in het volgend Stukje.) |
|