Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
Natuurlyke historie van den Pylstaart.(Volgens den Heer de buffon.)
De Pylstaart heet in 't Latyn Anas cauducata, te Rome Coda lancea, in 't Hoogduitsch Fasan-ente, Meerent, Zeevogel en op eenige plaatzen Spitz-schwantz, in 't Zweedsch Aler of Ahl-fogel, in 't Engelsch Sea-pheasant of Cracher, in 't Fransch Pelet of Coque de Mer, op Jamaica Whitebellied Duch, in 't Mexicaansch Tzitzihoa. De Pylstaart is een treffelyk wild, en een zeer schoone Vogel; zonder de luisterryke kleuren te hebben van de Slobbe, is zyne Pluimadie zeer aartig, ligt grys, golfswyze met zwarte streepjes, die men zou zeggen met de pen getrokken te zyn; de groote Dekveeren der vleugelen zyn breed gestreept, met glinsterend zwart, en sneeuwwit: hy heeft op de zyden van den hals twee witte streepen, naar linten gelykende, die zich ligt en zelfs op een afstand doen kennen: de gestalte en de evenredigheden des Lichaams zyn veel langwerpiger en tederder dan in eenigen andere van de Eenden-soort; de Hals is zeer lang en dun; de Kop klein en kastanje bruin; de Staart zwart en wit, dezelve loopt uit in twee smalle strooken, die men met die der Zwaluwen zou kunnen vergelyken: hy draagt denzelven niet horizontaal, maar half opgewipt; het vleesch van deezen Vogel is, in alle opzigten, beter dan dat der wilde Eendvogelen, en min bruin; het dyeboutje, doorgaans hard en taay in den Eendvogel, is by de Pylstaart zo zagt als het vleugelboutje. Men ziet, volgens den Heer hebert, in Brie, den Pylstaart by twee overtogten; hy onthoudt zich op groote Meiren; zyn geschreeuw hoort men op een verren afstand, 't zelve bestaat in de klanken hi Zouë Zouë, de eerste syllabe is een scherp geblaas en de tweede een gemurmel min helder doch zwaarder. Volgens de opmerking van dien voortreffelyken Waarneemer, schynt de Pylstaart een overgang uit te maaken van de Eendvogelen tot de Talingen, en in verscheide opzigten de laatstgemelde naby te komen: de schikking der kleuren komt overeen met die der kleuren in de Talingen, | |
[pagina 64]
| |
hy heeft ook een dergelyken Bek: want de Bek van de Taling is niet juist een Eendenbek. Het Wyfje verschilt van het Mannetje zo veel als de Wilde Eend van den Tammen; het heeft even als het Mannetje den Staart lang en spits, buiten zulks zou men 't ligt met den Wilden Eend verwarren: maar het kenmerk van den langen Staart is genoegzaam om deezen Eend van alle andere te onderscheiden, die doorgaans een zeer korten hebben. 't Is uit hoofde van deeze twee uitsteekende staartveeren, dat Duitschers, schoon oneigen genoeg, den Pylstaart den naam gegeeven hebben van Fasan-ente, (Phaisant-Eend) en de Engelschen dien van Sea-pheasant, (Zee-Phaisant). De naam Winter-and, in 't Noorden aan den Pylstaart veelal toegevoegd, schynt te bewyzen, dat deeze Eendvogel de strengste koude niet ontziet; in de daad linnaeus schryft, dat men ze in Zweeden in de koudste Winters vindtGa naar voetnoot(*). Het schynt, dat deeze Vogelsoort eigen is aan de oude en nieuwe Wereld; men herkent den Pylstaart in de Tzitzihoa, te Mexico by fernandes, en Doctor mauduit heeft van Louisiana een dergelyken Vogel ontvangen, onder den naam van Canard paille en queue: de Eend met een Stroo in den Staart, waaruit men kan opmaaken, dat de Pylstaart, schoon natuurlyk een Inwoonder der Noordsche Gewesten, zich ook na heete Landen vervoegt. By deezen Pylstaart, voegen wy, de Langstaartige Eend van Terre-neuve, schoon van den voorgemelden in kleur wydverschillende, en alleen 'er mede overeenkomende in de twee lange Veeren die ten Staart uitsteeken. De kleuren zyn op deezen Endvogel fraay geschikt: de witte bedekt den Kop, en den Hals tot hoog op de Borst en Rug; alleen loopt 'er een Oranjeverwige streep van de Oogen ter wederzyde van den Hals; de Buik als mede twee bundeltjes lange smalle veeren, tusschen den Rug en de Vleugels verborgen, zyn even wit als de Kop en Hals; het overige der Pluimadie is zwart, gelyk mede de Bek; de Pooten zyn zeer donker rood, en men bespeurt aan de pooten eenig vlies; de langte der twee Staartpennen, vermeerdert de grootte van deezen Eendvogel; maar naauwlyks haalt hy de grootte van den gemeenen Eend. Edwards veronderstelt, met veel waarschynlykheids, dat | |
[pagina 65]
| |
de langstaartige Eend uit de Hudsons-BaayGa naar voetnoot(*) het Wyfje van den boven beschreeven is; de gestalte, de gedaante en de Pluimadie zyn bykans dezelfde; alleen is de rug van die uit de Hudsons-Baay met minder verscheidenheids van zwart en wit, en over 't geheel is de Pluimadie veel donkerder. - De Vogel, die ons toeschynt het Wyfje te weezen, was in de Hudsons-Baay gevangen, en de andere op Terre-Neuve gedood; en naardemaal dezelfde soort zich voordoet in de Halvelda der Yslanderen by wormiusGa naar voetnoot(†) blykt het, dat deeze soort, gelyk veele andere van dit Geslacht, de verstafgelegene oorden van het Noorden bewoont. Zy bevindt zich ook aan den Noordöosthoek van Asia; want men herkent ze in de Sawki der Kamtschatkaers, die aan deezen Vogel ook den naam geeven van Kiangitch of Aangitsch, dat is Diaken, om dat in hunne ooren deeze Eendvogel zingt als een Russische Diaken; en gevolglyk zingt de Russische Diaken, gelyk die Eend quaaktGa naar voetnoot(‡). |
|