Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
wond gemoed, mymerend zwierf door de velden, omstreeks de Hoofdstad. Zyn gelaat droeg alle de tekens van hartzeer, en de verbysterende ongeduldigheid van zyn gestoorden vrede der Ziele duidde aan, dat hy tragtte te ontvlieden die knaaging, welke hem verscheurde. Wanneer de Ziel zo verwilderd, en in haare eigene ongesteltenisse als verlooren is, kan de geringste omstandigheid zomwylen de vlugtige vermogens der rede herroepen, en de bekwaamheden van smertelyke overdenking opwekken. 't Geviel, op dien tyd, dat een kreupel, en, met gescheurde kleederen gedekte, oude man, op geen grooten afstand van hem voorby ging, met een vergenoegd gelaat, en neuriënde op een toon zo vol te vredenheids, dat hy de aandagt van den ongelukkigen Lyder trok. ‘Helaas!’ zeide hy tot zich zelven, ‘hoe verkeerd oordeelt het Menschdom menigwerf over 't geluk en ongeluk hunner Medeschepselen! Hoe menigmaal worden de zugten van medelyden, en het gegrom van den nyd, verkeerd geplaatst. - Wie, die u, halfgekleedde Bedelaar, bykans barrevoets hinkende over de Sneeuw, beschouwt, voelt de kloppingen niet van medelyden; wie, die my dus gedekt ziet tegen de ongenade der lugt, kan zich wederhouden van te morren over de on elyke verdeeling der aardsche zegeningen? - Nogthans is het voorwerp van medelyden wel te vrede, vrolyk, terwyl ik, het benyde Kind des overvloeds....... Maar deeze gelukkige Bedelaar is, door eene langduurige gemeenzaamheid met jammer en elende, verhard geworden tegen lichaamsleed. Aanhoudend lyden heeft zyn gevoel verdoofd. Helaas! waarom kan Zielslyden niet even zo het gevoel van Aandoenlykheid verstompen? - Myne Vrouw! myn Plaag! myne Schande! was Natuur niet overdwarst geworden; hadt een trotsche Vader, my, in myne jeugd, niet gescheurd uit de armen van myne dierbaare maria! Ik was nu (naa achtien jaaren verdrietig oppassens van eene Vrouw, die ik nooit kon beminnen) niet gebrandmerkt met schande - niet onteerd door myn Stalknegt. Dood! is dit het loon van Kinderpligt! Pligt? 't was geen Pligt. Het edelmoedig vertrouwen van myne maria maakte alles misdaadig, 't geen haare vrede en eer kon schenden. 't Is regtvaardig! 't Is regtvaardig! Deeze myne ongelegenheid is slegts een geringe wedervergelding voor myne onmenschelyke verlaating van de beminnelykste haarer Sexe. - Maar met myn Stalknegt! maria zou my zo niet behandeld hebben. Neen, beledigde onschuld! Schoon gy laag waart van geboorte, schoon eene vreemdeling ten opzigte van de kiesche versyningen van hedendaagschen trots, zou, nogthans, de aangeboore waardigheid van eer, de | |
[pagina 38]
| |
edelmoedige genegenheid die u bedroog, en de gevoeligheid van uw hart, uw courland bewaard hebben van deezeknaagingen der schaamte. Onmenschelyke Vader! zie, indien uw geest iets kan opmerken, hoe uw hoogmoed my dwong, om onschuld, waarheid en geluk op te offeren? Maar wat baat het Gevoel! wat helpt Aandoenlykheid! Beter, dat het bezef van Eer nooit in dit hart gegloeid hadt, dan dat het dus geschokt wierd, door de valschheid eener Vrouwe, omtrent welke haare kiesche beginzels my aandreeven, om haar met aanhoudende tederheid te behandelen, hoewel zy my nimmer met genegenheid konden vervullen of gelukkig maaken! - Beter ware het, dat medelyden nimmer in deezen boezem woonde, dan dat ik het zelve zo langen tyd te vergeefsch koesterde voor de beledigde onschuld, welke ouderlyke hoogmoed my verhinderde, gelukkig te maaken! - Ach maria! maria! tot wat einde verwyten my deeze boezemzugten myne voorgaande wreedheid, en pleiten by den Hemel, om hergeeven te worden (schoon niet aan uwe armen, want dat ben ik onwaardig) aan uw medelyden en aan uw vertrouwen. Helaas! de knaaging van Aandoenlykheid baat niets; zy strekt alleen, om den schuldigen te plaagen, en het lyden des ongelukkigen te verdubbelen!’ Dit waren de ontrustende bedenkingen van courland, die met leedweezen te rug zag op de dagen zyner jeugd, en de verwyten van berouw over gepleegde wreedheid gevoelde. Hy zwierf om, tot zyn redelyk vermogen geheel verbysterd werd, en zyne beroerde verbeeldingskragt hem bykans tot bysterzinnigheid vervoerde. Geduurende de voorgemelde Alleenspraak, was een jong Vrouwspersoon, van omtrent achttien Jaaren, schraal, doch voegelyk gekleed, in 't gewaad van onverdiende armoede, een en andermaal, onopgemerkt den Heer courland genaderd, met oogmerk, om hem een aalmoes af te vraagen; zy was even zo veel keeren te rug getreeden, buiten staat, om de haar ongewoone taal eener Bedelaaresse te voeren. In 't einde kreeg de taal der Natuure de overhand op haare kieschheid en zy wierp zich voor hem neder, zeggende met eene zwakke stem, die ten teken strekte van haare uitgehongerdheid en schaamte. ‘Ach, myn Heer! heb medelyden met het lyden van een ongelukkige, ongelukkiger dan gy. Indien gy hoopt dat Hy, die den balzem des vredes kan storten in elk gewond hart, uwe onheilen zal verligten, verzuim dan niet, die verligting te schenken, waartoe de Vader der Genade u in staat stelt, aan eene, die kwynt in de grootste ongelegenheid. - Verschoon, myn Heer! deeze stoorenis van eene die nooit voor- | |
[pagina 39]
| |
heen de taal eener Bedelaaresse sprak; honger, droefheid, en wanhoop hebben my, na lang tegenworstelens, tot deeze stoutheid gedreeven. Hoor myne geschiedenis...’ Maar 't was niet noodig, haar gelaat pleitte voor haar ten sterkste Elke traan, die haar ten ooge uitbiggelde, viel op 't hart van courland, en deedt het in medelyden wegsmelten. - ‘Doe,’ was zyn woord. ‘u zelve geene moeite aan met het sinertend verhaal. Aanvaard deeze beurs, (en op dit oogenblik haalde hy zynen Goudbeurs uit, en reikte dezelve haar over) en wees niet langer ongelukkig, voorheen ongelukkige Schoone! Gaa, koop wat u noodig en verkwikkend is, en smeek in uwe gebeden om het eeuwig geluk van hem, die hier op aarde geen geluk meer kan smaaken. - En gy beledigde Onschuld!’ riep hy uit, zich omwendende, zonder te letten op de dankbetuigingen van de verwonderd staande beweldaadigde, en zich vervoegende tot het beeld, 't welk zyne verbeelding hem schilderde van zyne maria, ‘en gy beledigde Onschuld! indien de valschheid van uwe courland, u van dit aardsch tooneel gedreeven heeft, zweef dan, eene wyl, dierbaare schim over uwen berouwvollen Minnaar, daar hy de geloste doet, van nimmer eene traan te zien in 't oog van hulplooze schoonheid, zonder zyne poogingen te zullen aanwenden, om die af te droogen. Nooit zal het verhaal van vrouwlyke behoefte het oor van uwen courland treffen, of hy zal, zo lang hy daar toe vermogen bezit, om uwent wil, zyn best doen tot het toebrengen van hulpe! Ontvang, dierbaare Cherub! ontvang deeze beste verzoening, welke het noodlot toelaat, toetebrengen, aan den wreeden misleider van uwe Onschuld. - Ja, gy zult dezelve willen aanneemen: gy waart geheel gevoel, geheel goedheid; en uw schim zal blyven waaren omstreeks alle kinderen des onheils, en ze met mededoogen aanschouwen.’ Zodanig waren de wilde uitboezemingen, die de ongelukkige courland, goeddaadig te midden van zyne verbystering, toebragt aan de nagedagtenis van het eerste voorwerp zyner genegenheid. Zo ras de beweldaadigde bekomen was van haare verbaasdheid, en dankzeggingen van haar getroffen hart uitgestort hadt, liep zy, met zo veel spoeds, als haare zwakke voeten wilden gehengen, na de gevangenis, waar haare zieke en verlegene Moeder hooploos kwynde. Niets, in de daad, dan de ongelegenheid van eene tederbeminde Moeder, zou haar hebben kunnen aanzetten om het medelyden van een vreemdeling te smeeken. Het besluit, om daadlyke verligting toe te brengen waar toe courland zich bewoogen gevoelde, gaf eenige verzagting aan zyn gewond hart, en schonk bezigheid aan zyne verbeelding, opende hem een vooruitzigt van hoope in de elenden, | |
[pagina 40]
| |
welke hy dagt te voorkomen, en het geluk 't geen hy voor hadt te bezorgen. Verzagt door deeze overdenkingen, werd hy eerlang bedaard genoeg, om te bevroeden, dat hem nog eene vertroosting was overgebleeven - een Vriend, by wien hy zyn zorgvollen boezem kon ontlasten, en op wiens raad hy zich kon verlaaten. Hy vervoegde zich daarop ten huize van den Heer elphinston, en dien aantreffende, ontdekte hy hem al de schande, hem overgekomen, en de verlegenheid, waarin hy zich bevondt; de trouwloosheid eener Vrouwe, dien hy nimmer beminde; en de diepgaande knaaging, welke hem aangreep, wegens het ongelyk, door hem aangedaan aan eene schuldelooze Schoone, die hy nooit hadt opgehouden, te beminnen. Zyn Vriend, hoewel zeer getroffen, stondt niet versteld op het verhaal. Courlands aanhoudend hartzeer over het verlies van de beledigde maria, en zyne onverschilligheid of liever afkeer van zyne Vrouw, schoon nooit zigtbaar voor anderen, waren niet bedekt gebleeven voor het vertrouwen der Vriendschap; de ligtvaardigheid en onbestendigheid van die trouwlooze was het diep doorziend oog van elphinston niet ontglipt, hoewel hy wyslyk bedagt hadt, dat het ontdekken dier ongelukken, welke noch hersteld noch voorgekomen kunnen worden, veeleer de rol is van vyandschap dan vriendschap. De eenige zorg van den Heer elphinston was (nu bedekken niet langer kon baaten) hoe hy best de wonde van zyn Vriend zou heelen. Dit onderneemende ging hy niet te werk, als een die zich geoefend hadt in de beschouwende grondregelen van Kluizenaars, of Wysgeeren; maar als een Man van verstand, die een voorraad van kennis van het menschlyk hart, en van het groot tooneel der Wereld hadt opgedaan. Met één woord, hy deedt zyn best niet, om door bewysredenen zyne droefgeestige driften te onder te brengen; maar zogt de wanhoop zyns Vriends te verbannen, door de voordeelen aan te wyzen, welke zyn toekomend geluk mogt ontleenen uit eene omstandigheid, die hem in staat kon stellen, om zich te ontslaan van eene Vrouw, welke hy nooit bemind hadt, en regt te laaten wedervaaren aan de beminnelyke maria, wegens welker gemis zyns Vriends hart bloedde. Overeenkomstig met dit denkbeeld, raadde hy hem, de vaardigst werkende middelen by de hand te neemen, om eene Echtscheiding te bewerken: en hy boodt zichzelven aan, om terstond te gaan na de Geboorteplaats van maria, en allen mogelyk onderzoek te doen na die haars tegenwoordigen verblyfs, en van den toestand, waarin zy zich bevondt; en of zy, als hy haar aantrof, nog waardig was die genegenheid die courland bestendig voor haar koesterde, en alle noodige stappen te doen tot het vestigen van beider geluk. Een plan, zo geheel zamenstemmende met zyn pligt en wen- | |
[pagina 41]
| |
schen, kon niet missen greetig omhelsd te worden door den Heer courland: en, schoon een droefgeestig voorgevoel hem verboodt met veel vertrouwen te hoopen, dat zyne maria nog in leeven zou zyn, en geneegen, om gehoor te geeven aan zyn berouw hebbende liefdedrift, drong hy by zyn Vriend aan, om terstond de reis na M - aan te vangen. Intusschen verzagtte hy de uuren van angstvallig wagten, door het opspeuren van gelegenheden, om zyn weldaadig besluit te werk te stellen, 't geen hy, in de vervoering zyner Aandoenlykheid genomen hadt, als eene voldoening voor het onregt, voorheen aan de beminnelykste der Sexe aangedaan. Dewyl de Leezer misschien niet weinig belang stelt in het lot van de ongelukkige anna, wier aanzoek zo sterk de aandoening van onzen Held trof, zal men het ons ten goede duiden, dat wy, geduurende den tyd dat de Heer elphinston op reis was, vermelden, hoe zy ontvangen werd van haare Moeder, als zy in de elendige gevangenis kwam, met de tyding van haar onverwagt goed geluk. Anna hieldt zich alleen onder den weg op tot het koopen van zulke behoeften, als zy wist dat haare Moeder onmiddelyk noodig hadt, en haastte zich toen, om een maaltyd toe te bereiden, die haar vrolyk uitzigt en blykbaare vergenoegdheid, dubbel aangenaam maakte aan haar kwynende Moeder. Tot dus lang hadt anna de gelukkige omstandigheid verzweegen, welke haar in staat gesteld hadt, om haar dit onthaal te verschaffen, en de Moeder, onkundig van de verlegene omstandigheden, waarin haare Dogter, zints eenige dagen verkeerde, verbeeldde zich, dat zy dit onthaal te danken hadt aan de vrugt van het gelukkig vlytbetoon haarer Dogter. Maar toen de lieve Maagd, gedagtig aan den zwakken staat der gezondheid van haare Moeder, met een onbeschryflyk genoegen op 't gelaat, 't welk de voldoening haarer Ziele aankondigde, haar wat wyn voorzette, werd zy verlegen, en deedt onderzoek, wat haar in staat gesteld mogt hebben om eene verkwikking te bezorgen, die, schoon haar geheel dienstig in haare zwakheid, haare omstandigheden als gantsch overtollig scheenen te verbieden. ‘Myn waarde Kind,’ sprak zy, ‘waarom hebt gy uw schraal gewin dus uitgeput, om dingen te koopen, buiten welke wy het zeer wel zouden kunnen stellen. Ik vrees, myne anna, dat uwe bezorgdheid, om den tegenwoordigen dag by uitstek verkwikkelyk te maaken, u heeft doen vergeeten, dat 'er nog veele dagen van behoefte voorhanden zyn. Put, u, myne Waarde, mynent halve niet geheel uit. Draag meer zorgs voor u zelve. Gy zyt jong, onschuldig, en zonder vrienden; 't is hard, dat gy zoudt lyden om myne ongelukken. Helaas! waarom beroof ik u van alle de vertroostingen deezes leevens? De wetten der Natuure schynen omgekeerd, daar ik dus aaze | |
[pagina 42]
| |
op den arbeid myns Kinds. Gy zyt my geen onderhoud, geen voedzel verschuldigd - ik moest het u geeven. Maar, wanneer ik niet meer ben, zal misschien de vertroosting van, voor een korten tyd, myn leevensdraad gerekt te hebben, door uwe Kinderliefde eenige vergoeding schenken voor uw betoonde trouwe, en de Hemel zal gewis uwe deugden beloonen. Ik bid u, myn Kind, beroof u niet te zeer om mynent wil.’ Het hart van anna was te vol, om haare Moeder te stuiten in deeze tedere aanspraak, doch, zo dra zy zich lugt gegeeven hadt door een traanenvloed, zeide zy, vriendlyk lachende, ‘laat deeze kommervolle denkbeelden vaaren. De goede Hemel verhoede het, dat gy dus zoudt omkomen. Gy zult leeven, en wy zullen weder gelukkig zyn. Niet myn arbeid; maar de edelmoedigheid van een vreemdeling heeft deeze verkwikkingen bezorgd, ja hy heeft gezorgd voor ons bestaan in het toekomende.’ De verwonderde Moeder, riep uit, ‘wat meent myn Kind?’ ‘Dat gy niet meer in deeze elendige gevangenis zult slaapen. Zie, zie, myn waarde Moeder!’ met haalde zy de beurs uit, die zo wel van Banknooten als Geld voorzien was. ‘Zie, wat deeze goede Vreemdeling voor ons gedaan heeft!’ Beevende voerde de Moeder haar te gemoet. ‘Helaas! de Hemel verhoede het, dat myn Kind deeze verkwikking te duur gekogt hebbe. O, de Driften, niet de Aandoeningen van de andere Sexe, maaken hun edelmoedig jegens behoeftige en jeugdige Schoonheid; Ach, indien eenige verlokkingen der verzoeking - eenige aandrang van behoefte, myne anna bewoogen hebben, om te gelooven, dat overvloed wenschlyker is dan onschuld, dan is zy de wreedste en bitterste myner vyanden; en myn ontmenschte schuldeischer is edelmoedig, met haar vergeleeken.’ ‘Ach! twyfel niet,’ sprak de bloozende anna, ‘gy weet niet, hoe veel ik reeds heb moeten lyden, of gy zoudt tevens weeten, hoe onmogelyk het voor uwe anna is zulk eene opoffering te doen.’ Het hart van de bedroefde Moeder begon zich gerust te stellen. Maar zy keerde het hoofd af, met een zugt, en wischte een opwellende traan af. Anna voer voort met de omstandigheden van courlands edelmoedigheid, niet zonder traanen te storten, als onder het vermelden van de droeve verbystering haars Weldoenders. Doch het verhaal hadt eene geheel andere uitwerking, dan zy verwagtte, op het gemoed van haare Moeder. ‘Kunt gy denken, myn waarde anna! dat wy regt hebben, om gebruik te maaken van het geld, 't welk de oogenbliklyke aandrift van krankzinnigheid, veeleer dan de welbedagte overleggingen van een weldaadig hart, in onze magt gesteld | |
[pagina 43]
| |
heeft? Zal onze verlegenheid, hoe drukkend ook, ons tot oneerlykheid vervoeren? Ons aanzetten, om voordeel te trekken van de onbedagte ryklykheid, door een mymerenden aan ons besteed? Zullen wy ons toeëigenen, 't geen de eigendom is van iemand, die niet weetende, wat hy deedt, het ons toereikte? De grootheid der gifte is op zichzelven genoeg, om ons te overtuigen, dat, hadt de ongelukkige geever by zyn verstand geweest, zo veel nooit aan eene volstrekt vreemde en onbekende zou gegeeven hebben. - Ja, misschien, voegde het hem van regtswegen niet, dusdanig eene gift te schenken; hy kon eene verdienstlyke Vrouw, een Kind, of Bloedverwanten hebben, welke hy moest bezorgen, en die het verlies zouden voelen van 't geen hy zo kwistig wegwierp aan die van natuure geen eisch op zyne goedheid konden hebben Het kan niet zyn, myn kind, dat iemand met volle bewustheid, zulk een ruime som aan een vreemdeling geeft. Gy moet gaan ter plaatze, waar gy hem ontmoette, en onderstaan, of gy hem niet weder kunt aantreffen: en, indien dit niet gelukt, dan moeten wy 't geval in de nieuwspapieren plaatzen, op dat het geld aan den rechten eigenaar ter hand kome. 't Is beter, te vrede te weezen met een klein geschenk, 't geen zy denken aan onze braafheid verschuldigd te zyn, dan onze verlegenheid verligt te voelen, door eene daad, die, schoon de Wet ze ons toewyze, ons Geweeten ons zegt, dat noch eerlyk, noch regtvaardig is.’ De tedere anna, wier drift, om haare Moeder te helpen, haar belet hadt op deeze omstandigheden agt te slaan, bezat nogthans eene Ziel, vatbaar voor de kiesheid van de zwaarigheden van haare Moeder. Zy gehoorzaamde, overzulks, zonder wederspreeken, schoon het bekoorelyk uitzigt van naderend geluk verdween, vertroostte zy zich met de verzeketing, dat de Deugd, in 't einde, haare eigene belooning medebrengt; en dat lieden, omtrent welken zy zich met zulk eene naauwgezette eerlykheid gedroegen, niet zouden naalaaten, haar te verlossen uit eene ongelegenheid, die zy dus toonden dat haar niet af kon brengen van het pad des Regts. Het zoeken van de beminnelyke anna na haaren veronderstelden krankhoofdigen Weldoender was vrugtloos: zy zwierf om, 's morgens, 's middags en 's avonds, ter plaatze waar zy hem eerst aantrof, zy beschreef hem aan ieder een, en deedt veelvuldige naaspeuringen; doch kon geen bescheid altoos opdoen. De Bekendmaakingen wrogten niets meer uit. Elphinston, de éénige Vriend, die iets van de zaak wist, was buiten de Stad, en hy was zo bezig met het volvoeren van zyne eigene plans, dat hy geen tyd of smaak vondt, om zich onledig te houden met het leezen van Nieuwspapieren. Courland bragt den lastigen tyd van afwagten, wat zyn Vriend voor hem zou uitvoeren, niet geheel door in het her- | |
[pagina 44]
| |
denken van aangedaan ongelyk, en ydele bespiegelingen van toekomend geluk; hy vondt een kragtdaadiger verligting in het volvoeren van de genomene goeddaadige voorneemens. Het afgedroogde oog van meenig een schreiende Schoone, en de, van dankbaarheid kloppende, boezem der geredde, leenigde de sinert van zyn eigen. Naa het verloop van vier dagen keerde zyn Vriend elphinston weder. Hy hadt alles volvaardig aangewend, om zyn Vriendschapspligt te volbrengen, maar hy bragt geen geruststellende tyding mede. Geen kundschap van maria hadt hy opgedaan, dan die strekte, om al de hoop van courland te doen verdwynen, en zyne Ziel in een afgrond van verdriet te storten. Maria hadt haare Geboorteplaats verlaaten: niemand wist, werwaards. Zy was in 't eerst overstelpt geweest van veragting en armoede, een prooi van schaamte en wroeging, en bykans volstrekt behoeftig, tot dat haare blykbaare zwangerheid haar blootstelde aan de ongenade des Regts. Om zulks te ontwyken, was zy spoedig verdweenen, en men hadt haar niet meer gezien. ‘Hemel en Aarde!’ riep de verwilderde courland uit, ‘wat heb ik gedaan? - Maar wat zegt myn Vriend, - Geld gebrek - Hier moet bedrog en schurkery onder schuilen. Ik dagt haar wel bezorgd te hebben, als ik haar, door mason, Banknooten zondt ter waarde van vystien honderd Ponden. - Een Kind!.... Welk een vermeerdering van spyt. Ik dagt genoegzaame zekerheid te hebben in de moederlyke genegenheid, tegen de schriklyke misdaad, om de dierbaare afstammeling myner Liefde niet blootgesteld te zien aan behoefte en schande, toen ik haar, in myn Brief verzogt, my te laaten weeten of 'er eenige vrugt was van onze omhelzingen; ten einde ik schikkingen mogt maaken noodig tot welweezen van dit pand onzer Liefde.’ Elphinston antwoordde, ‘het blykt niet, dat uw last ooit volvoerd is, of dat de hulpe, door u bestemd en toegeschikt, immer de ongelukkige ter hand kwame.’ ‘O schurk!’ riep courland uit. ‘zal de wraak zulk een gedrocht niet verpletten? - Maar ik was de eerste Verleider. Ik gaf een slegt voorbeeld, en hy gaf slechts een flaauwe afbeelding van myne trouwloosheid. - Ach maria! Ach myn Kind! myn Kind! Verleiders der onschuld neem een les aan myne verbystering en hartzeer! Kon, in het zieden van 't jeugdig bloed, wanneer schoonheid de lust aanprikkelt, en de begeerte scherpt, het beeld, 't welk nu voor myne verbeelding zweeft, daar voor komen - konden wy in die oogenblikken slegts bedenken, dat een elendige zuigeling, door onze drift geteeld, door zyn geheel volgend bestaan, reden kan hebben, om onze gestoole lustvoldoening te vloeken; zeker 'er was geen Mensch boos genoeg, om | |
[pagina 45]
| |
zulk een misdaadig vermaak te neemen. - O schrik! welk een vooruitzigt!’ Elphinston viel hem in de reden, ‘Helaas! myn Vriend! ik weet niet, of het u tot vertroosting zal dienen, de droeve verzekering te hooren, dat gy geene reden hebt, om ontrust te weezen over zulk een voornitzigt. Men gelooft, te M - in 't algemeen, dat maria en uw Kind niet meer zyn!’ ‘'t Is wel 't is wel!’ sprak courland, de kamer op en neder wandelende met eene bedaardheid, die gelyk is aan eene doodlyke stilte, welk een storm voorgaat. ‘Zy zyn ingeleid in zaliger gewest, myn lot is misdryf en knaaging!’ Dit zeggende, wierp hy zich neder op een Sopha, in spraaklooze boezemsmerte, en gaf zich over aan zyn lot. Geen aanzoeken konden hem uit zyne mymering trekken, of beweegen, om eenig voedzel te gebruiken, of na troostredenen te luisteren, tot dat hy, naa eenige uuren in dien staat doorgebragt te hebben, ontdekte, dat elphinston, hem oppassende, aan zyne zyde zat, en hy, in 't einde, na bedde ging; niet, om daar verligting van hartenleed te vinden; maar om het oppassen van zyn Vriend te ontgaan. ('t Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|