Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Zeer gewigtige byzonderheden, den aart en zeden der Hindoos betreffende.(Ontleend uit een in 't voorleden Jaar uitgegeeven Werk, getyteld: Sketches chiefly relating to the History, Religion, Learning, and Manners of the Hindoos, with a concise Account of the present State of the Native Powers of Hindostan.)
De invloed van de geregeldste Lugtsgesteltenisse, die de behoeften des leevens vermindert, en den Mensch afkeerig maakt van den arbeid, misschien ook het zeer spaarzaam gebruik van Dierlyk voedzel, en de onthouding van geestryke dranken, brengt veel toe om de Hindoos de zagtaartigste en waarschynlyk het verzwaktste Volk des Aardbodems te maakenGa naar voetnoot(*). Dat zy Geduld bezitten, en zeer onderwerpelyk zyn te midden van wederwaardigheden, zal niet veel verwonderings verwekken; nademaal dezelfde oorzaaken, die strekken om moedbetoon te dempen, deeze hoedanigheden kunnen hervoortbrengen; doch wy hebben, des niet tegenstaande, veelvuldige voorbeelden van Standvastigheid en Moed, die ons grootlyks moeten verbaazen. De zagtaartige en doorgaans beschroomde Hindoo zal door den invloed van Godsdienstige begrippen, of van zyne gedagten over Pligt en EerGa naar voetnoot(†), niet alleen den dood met onverschilligheid ondergaan; maar by verkiezing omhelzen. Een Engelschman, op een Jagtparty, gaf, in haast, een | |
[pagina 30]
| |
slag aan een PeonGa naar voetnoot(*), om dat hy op een ongelegen tyd een Jagthoud losliet. De Peon was een Rajah-Pout, of uit den Stam der Hindoo-Krygslieden. Den slag ontvangende, sprong hy te rug, met een gelaad vol verbaasdheids en schriks, en trok zyn Dolk. Doch zich weder herstellende, en zyn Heer sterk aanziende, zeide hy: ‘ik ben uw Knegt, en ik heb lang uw brood geëeten.Ga naar voetnoot(†)’ Dit gezegd hebbende, stak hy den Dolk in zyn eigen hart. Met die weinige woorden gaf hy zeker zeer nadruklyk te kennen. ‘De arm, dien gy gevoed hebt, zal zich niet uitstrekken om uw leeven weg te neemen; maar uw leeven bespaarende, moet ik myn eigen opofferen; ik kan myn oneer niet overleeven.’ Eenige Sepoys in Engelschen dienst, ter oorzaake van muitery ter doodstraffe veroordeeld zynde, werd bevolen dat zy voor de trompen van 't Geschut zouden gesteld en | |
[pagina 31]
| |
weggeschooten worden. Eenigen deezer Misdaadigers waren Grenadiers, en ziende, dat zy niet voor anderen ter strafplaatze geleid wierden, riepen zy uit: ‘Waarom word ons, daar wy meest altoos op de gevaarlykste posten vooruit gingen, thans die eer geweigerd?’ - Zy traden na de Kanonstukken toe met de grootste bedaardheid en standvastigheid, met verzoek dat men hun verschoonen zou van de schande om vastgebonden te worden, en, de borst voor de trompen van het Geschut zettende, werden zy weggeschooten. Schoon een groot aantal tot die straffe verweezen was, wrogt het gedrag deezer kloekmoedigen zo sterk op den bevelvoerenden Officier, dat de overigen vergiffenis kreegen. De Rajah van Ongole, uit zyne Bezittingen gedreeven zynde, besloot, na veele vrugtlooze poogingen, om dezelve te herkrygen, eene laatste pooging in 't werk te stellen. Hy rukte ten dien einde het Land in, aan 't hoofd der geenen die hem hadden blyven aanhangen, en veelen zyner Onderdaanen versterkten dit Leger. De Engelsche OfficierGa naar voetnoot(*), die te Ongole het bevel voerde voor den Nabob van Arcot, toog uit hem te gemoete. De slag ving aan. In het gevegt werd de Rajah gedood door een Snaphaanschoot, en de meesten zyner voornaamste Volgers mede gesneuveld zynde, toog de rest, in wanorde gebragt, op de vlugt. De Engelsche Bevelhebber, onderrigt, dat een Bloedverwant van den Rajah op 't veld gewond lag, ging tot hem, vergezeld van een Tolk, om hem zyne bescherming en bystand aan te bieden. Hy vondt hem op den grond uitgestrekt liggende, en spreekende tot een oppasser, vroeg hy of het Lichaam van den Rajah was weggevoerd. Dit met ja beantwoord zynde, gaf hy, zonder eenig woord meer te spreeken, zich eene wonde met zyn Dolk, en stierf op 't oogenblik. Wanneer een Hindoo bemerkt, dat zyn leeven ten einde loopt, spreekt hy met groote bedaardheid over zyne ontbinding: en, indien hy zich naby de Ganges of eenige andere heilige Rivier bevindt, zal hy verzoeken op den oever gebragt te worden, om daar den laatsten leevens; adem uit te blaazen; hy zal niets doen om zyn leeven te bewaaren, 't welk eenigzins aanloopt tegen de rege- | |
[pagina 32]
| |
len van zyn Cast of Godsdienst. - Een der Inboorelingen, die eene aanzienlyke post op eene Engelsche Vastigheid bekleedde, liet zich in eene gevaarlyke Ziekte overhaalen, om een Europischen Geneesheer te spreeken; deeze bevondt, dat door de lange Spysonthouding, welke de zieke Hindoos zomtyds tot buitenspoorigheid voortzetten, de maag niet langer iets verdraagen kon. De kwaal van een rottenden aart zynde, wilde de Arts hem Kina met Wyn geeven: maar de Hindoo weigerde volstrekt dien te drinken, ondanks alles wat de Geneesheer zeide, en het aandringen van den Gouverneur die 'er by was, en anders grooten invloed op den Hindoo hadt. Zy beloofden, dat het een onschendbaar geheim zou blyven; doch hy antwoordde, met de uiterste bedaardheid, ‘dat hy het voor zichzelven niet kon verbergen,’ en hy werd korte dagen daar naa het slachtoffer van zyne volstandigheid. Schoon ik hier zeer veele voorbeelden zou kunnen byvoegen, van daadlyken en lydenden moed der Hindoos, zal ik my vernoegen met het ophaalen van de voornaamste omstandigheden eener droeve Geschiedenisse, reeds breedvoerig verhaald door een uitmuntend Geschiedschryver, en die, naar de gewoonte van Hindostan, in Gezangen word vermeld. De Heer de bussy, in den Jaare MDCCLVII het Leger, waar over hy toen het bevel voerde, in de Landschappen, de Noordlyke Circars geheeten, gebragt hebbende, waren de inkomsten van dezelve door zyn toedoen aan de Franschen vergund, door den Soubadar salabet jung. Viziaramrauze, Rajah van Vizianagaram, de magtigste der Rajahs van Cicacole, werd voornaamlyk door hem geraadpleegd over de zaaken van dat Landschap, en bezat een groot deel van zyn betrouwen. De Rajah, of de inkomsten van Cicacole voor zekere som verpagt hebbende, of met de bekeering daarvan belast zynde, maakte welhaast gebruik van het gezag, 't welk zulks hem gaf om voldoening te schenken aan een wrok, die, zints lang, in zyn borst woelde. De Landbezittingen van rangarow, Rajah van Boobelee, grensden aan die van viziaramrauze, en de geschillen over de grensscheidingen en het asleiden des WatersGa naar voetnoot(*) | |
[pagina 33]
| |
waren veelvuldig. Maar de heimlyk en waarschynlyk sterkstwerkende oorzaak van zyn haat, was het Aanzien, dat rangarow van zyne Geboorte ontleende, na 't welk de ander, niettegenstaande hy dien Rajah in rykdom en bezittingen overtrof, te vergeefsch dong. Rangarow hadt de eer, van uit zeer doorluchtige Voorouderen af te stammen, en kon niet altoos de verontwaardiging bedekken, welke zomtyds in een hoogmeedig hart opkomt, als het zich blootgesteld vindt aan de onbeschoftheid van eenen minder aanzienlyken, doch door het Geluk meer begunstigden. Hy rekende af te stammen van de oude Koningen van Orixa; zyn Persoon en Gezin werden algemeen hooggeagt. Viziaramrauze was, in vergelyking met hem, een Man van geringe afkomst; zyne Familie was in aanzien en rykdom opgeklommen door derzelver Kunstenaryen aan de Hoven der Mahomethaansche Onderkoningen. Hy nam schielyk eene gelegenheid waar, om aan rangarow te schryven, hem opeischende, om by hem te komen als de Afgevaardigde van het Gouvernement, en af te rekenen wegens de cyns. De ander zag het gevaar, waaraan hy zich by weigering blootstelde - en de laagheid, waartoe hy verviel, als hy gehoorzaamde; zyne aandoeningen waren te sterk, om na de inboezemingen van voorzigtigheid te luisteren. Zonder zich te verwaardigen, om viziaramrauze te antwoorden, schreef hy aan den Heer de bussy, dien verzekerende van zyne bereidvaardigheid, om in alles aan diens bevelen te gehoorzaamen, uitgenomen het bevel, om zyne opwagting te komen maaken by zyn geslaagen vyand; eene kwelling, welke hy de bussy smeekte, dat hem niet mogt worden aangedaan. De Brief was waarschynlyk onderschept door viziaramrauze, en rangarows stilzwygen en niet opdaagen werd uitgeduidt voor versmaading en ongewilligheid. Omtrent denzelfden tyd werden eenige Sepoys in Franschen dienst, met eenige van viziaramrauzes Peons, als zy in het Landschap Boobelee wilden gaan, te rug gedreeven. Het Volk van dat Land zegt, dat zy met oogmerk van hem gezonden waren, zonder den Rajah eenige kunstschap te doen, ten einde wederstand te verwekken. Doch hoe dit ook bykwame, deeze omstandigheid versterkte den Heer de bussy in het denkbeeld, 't geen men hem hadt zoeken in te boezemen, en viziaramrauze bediende zich | |
[pagina 34]
| |
van dit gevoelen, om de bussy over te haalen, dat zy met vereende magt na Boobelee zouden rukken. Toen rangarow den optocht des Franschen Legers vernam, en dat viziaramrauze, 't zelve vergezelde, besloot hy uit den voorgaanden inval, op zyn Grondgebied gedaan, en het niet beantwoorden van zyn Brief, dat men zyn val en verderf bepaald hadt. Te volmoedig zynde om te vlugten, en alles liever willende ondergaan, dan als een Verraader in een ander Landschap te verschynen, nam hy het noodlottig besluit, en, in stede van regt te vraagen by den Heer de bussy, zich ter verdeediging gereed te maaken, en liet zich opsluiten in een kleine, slegt aangelegde, Sterkte, met zyne Familie en voornaamste Aanhoorigen. De plaats werd onmiddelyk aangetast, het Geschut maakte schielyk bres in de Wallen; maar de Belegerden, vegtende met den moed, die ontstaat uit wraak en wanhoop, wederstonden een langduurigen aanval. Een tweede bestorming weerden zy desgelyks af, op den vier en twintigsten van January MDCCLVIII, doch het getal der Belegerden thans zeer veel gedund zynde, verzamelde rangarow zyne Medegenooten, en onderrigtte hun, ‘dat hy, dewyl het onmogelyk was, de plaats veel langer te verdeedigen, of misschien een derden aanval uit te staan, beslooten hadt zyn ongeluk niet te overleeven, of zich en zyne Familie bloot te stellen aan de vernedering, om als Gevangenen te verschynen voor een Persoon, door hem veragt; dat hy egter niet wenschte, dat zyn voorbeeld op hun eenigen invloed zou hebben; dat hy, de voorschriften van de inspraaken van zyn eigen hart gevolgd hebbende, hun overliet, die van hun eigen gemoed te volgen; hy zag niet, dat zy zich met hem in 't zelfde geval bevonden: want dewyl de wraak zyner Vyanden het alleen op hem gemunt hadt, zouden zy, naa zyn dood, waarschynlyk min tot strengheid overslaan.’ Maar zy keurden eenpaarig zyn besluit goed, en verklaarden hem niet te zullen overleeven. Hy zondt daarop om zyn éénig Kind, een Zoon, en dien in zyne armen neemende, en aanspreekende als het eenig overschot van een oud, doorlugtig, maar ongelukkig Geslacht van Vorsten, gaf hy het den laatsten zegen, en het over aan aan de bezorging van twee zyner Officieren, op welken hy veilig durfde vertrouwen, en verzogt, dat zy zich | |
[pagina 35]
| |
met het Kind in eene heimlyke plaats tot den avond zouden verbergen, en tragten 't zelve te brengen tot een zyner Vrienden, een Rajah aan het Westlyk Gebergte met deeze boodschap. - ‘Rangarow zend u zyn Zoon, als het laatste pand van zyn vertrouwen en genegenheid!’ De besluiten, in deeze Vergadering genomen, werden omhelsd door allen, die zich in de plaats bevonden, zy besteedden een korten tyd in het verrigten van eenige Godsdienstplegtigheden, en het plegtig afscheid neemen van elkander. Wederkeerende tot hunne wooningen, maakten zy alles gereed, om dezelve te verbranden met stroo en alle brandbaare stoffen, welke zy konden byeenzamelen. De Vrouwen stonden hun yverig by, en elk haarer ontving den doodsteek van den Persoon, die zy het naaste was, of volbragt dit werk met eigen hand. Deeze treurrol volspeeld zynde, staken zy den brand in de huizen, op dat zy dit zien mogten, en zeker weezen, dat de lichaamen hunner Vrouwen niet blootgesteld zouden zyn aan eenige onteering. De Vyand den brand ziende, was weder op de bres geklommen, ten tyde dat rangarow met zyne Volgers zich derwaards begaaven. Hy viel door een Snaphaanschoot, en elk die hem vergezelde, sneuvelde: dewyl zy geen genaê wilden ontvangen. De eenige leevende Persoon, dien zy in het Fort vonden, was een oude Brahman, die verslag gaf van het voorgevalleneGa naar voetnoot(*). De Heer de bussy, zegt men, was zo diep getroffen door deeze jammerlyke ontknooping, dat hy besloot eene plaats te verlaaten, waar elk voorwerp hem ter herinnering diende van het deerlyk lot der laatste Bewoonderen. - Niettegenstaande de veelvuldige Omwentelingen, welke het Ryk ondergaan heeft, hadden zy nog een kleinen en afgelegen hoek van de uitgestrekte Landbezittingen hunner Voorouderen behouden, dien zy nog eenige eeuwen zouden heb- | |
[pagina 36]
| |
ben kunnen bezitten, was het niet dat der Europeaanen doldriftig voortslaan hun daar van beroofde. Zy hebben, by meer gelegenheden, dan in dit geval, oorzaak geweest van veel jammers en onheils, door blindeling deel te neemen in de Asiatische twisten, zonder die recht te verstaan, of naar eisch te onderzoeken. De twee Officieren, aan wier zorge rangarow zyn Zoon hadt aanbevolen, de zaak hun toevertrouwd, wel voltooid hebbende, kwamen vermomd als Yogeys in de Legerplaats van viziaramrauze, op den dag, vóór dat hy met zyn Leger uit Boobelee zou trekken. Met de vryheid, aan deeze Boetelingen vergund, namen zy hun verblyf onder een boom, naby de Tent van de Rajah, zonder dat men hen des iets vroeg. In den nagt sloopen zy 'er in, door langs den grond te kruipen, en een hol te graaven aan eene zyde, waar geen Schildwagt stondt. Viziaramrauze was een dik zwaarlyvig Man; zy vonden hem slaapende op zyn bedde; zy maakten hem wakker, en, zeggende, wie zy waren, doorstaken zy hem met hunne Dolken. De Wagts, gerugt verneemende, stooven na binnen: maar viziaramrauze lag dood, met verscheide wonden doorstooken; schoon zy hadden kunnen ontkomen langs den weg, dien zy in de Tent ingekomen waren, deeden zy hiertoe geene pooging in 't minste; maar bleven staan, en, op het Lyk wyzende, zeiden zy, ‘zie hier, wy zyn voldaan!’ Zy verhaalden, op welk eene wyze zy beraamd hadden den dood van hun Opperhoofd te wreeken, en verklaard hebbende, dat niemand anders hun oogmerk wist, of eenigermaate met hun in verbintenis stondt, werden zy ter dood gebragt; wel te vrede over het volbragte werk, leeden zy dien met volkomen gelaatenheid. (Het Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|