| |
| |
| |
Historisch Dagverhaal der Reize van den Heer De Lesseps, zedert het verlaaten van den Heer Graaf de la Perouse, en zyne Togtgenooten, in de haven van St. Pieter en Paulus, op Kamschatka, tot op zyne komst in Frankryk, den 17den October 1788. Naar het Fransch. Tweede Deel. Met Plaaten en Kaarten. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, 1792. In gr. 8vo., 347 bl.
In dit Tweede Deel beschryft de Heer de lesseps alles, wat hem, van 18 Maart tot 17 October 1788, op zyne reize van Poustanetsk, aan de Zee van Okotsk in Kamschatka, tot Versailles in Frankryk, is wedervaaren. Zeldzaam zal men iemand vinden, die meer moeilykheden en gevaaren, in zulk een korten tyd, met geduld en yver heeft doorgeworsteld, ten einde zyn Vaderland te kunnen bereiken, dan deeze Schryver. Zelfs hebben zyne verhaalen daar eene zekere eenzelvigheid door verkreegen, die den Leezer wel eens verveelt, en die eensdeels aan het Land dat de lesseps doorreisde, en aan het saisoen, in het welk hy zyne reize aanving; anderdeels aan zyn ontwerp, om een volledig Historisch Dagverhaal zyner reize te geeven, moet toegekend worden. Kunnende men echter niet nalaaten, om des Schryvers standvastigheid, in zo veele rampen en tegenspoeden, telkens te bewonderen.
Verscheidene weetenswaardige zaaken, zo ten opzichte der Koriaken, Yakouten, als die van de andere Volken in Kamschatka, maaken ook dit Tweede Deel, voor den Landen Volkonderzoeker gewigtig. Eenigen van dien zullen wy mededeelen. ‘De Zeden der Koriaken, die een vaste woonplaats hebben, zyn niets minder dan achtingswaardig. Volgens onzen Schryver (bl. 66.) is dit Volk niet anders dan een mengzel van dubbelhartigheid, wantrouwen en gierigheid; zy bezitten alle de ondeugden der Volken uit het Noorden van Asia, zonder iets van derzelver deugden. Dieven van aart, zyn zy achterdochtig, wreed, en kennen noch de goedwilligheid noch het medelyden. Om den minsten dienst van hun te verkrygen, moet men hun eerst de belooning daar van laaten zien; willende zy zich beweegen, noch handelen, dan door geschenken. De zwervende Koriaken daar tegen, heeft de Schryver veel openhartiger en gedienstiger gevonden; geevende daar van op verscheidene plaatzen bewyzen.
| |
| |
Met deezen trouwloozen en beestachtigen inborst moet het hun niet gemakkelyk vallen, om in vrede te leeven, noch om duurzaame verbintenissen met derzelver Nabuuren aan te gaan. Uit deezen geest van ongezelligheid moest de afkeer voor eene vreemde heerschappy geboren worden. Van daar hunne geduurige opstanden tegen de Russen; hunne afschuwelyke roveryen; hunne dagelyksche stroperyen by de Volken, die hun omringen; van daar de wederzydsche wraakoefeningen, die telkens wederom opwellen.
Deeze geduurige oorlog voed en onderhoud den woesten aart in alle de harten. De gewoonte van zich te verdeedigen, en aan te vallen, bezorgde hun die onverzettelyke kloekmoedigheid, welke de gevegten vereeuwigt, en een roem stelt in de verachting van het leeven. Het Bygeloof werkte mede, om in hunne oogen dien bloeddorst te veredelen, met hun de wet op te leggen van te sterven of te dooden. Hoe ernstiger de zaak is, die hun de Wapenen doet opneemen, hoe gretiger zy na den dood haaken. De dapperheid, het aantal hunner tegenstanders, heeft niets schrikbaarends voor hun; dan is het dat zy zweeren, de Zon niet meer te zullen aanschouwen: zy vervullen deezen schrikkelyken eed met hunne Vrouwen en Kinderen te vermoorden; met alles te verbranden, wat zy bezitten, en met zich vervolgens woedende in het midden der Vyanden te werpen. Het gevegt eindigt niet dan met de geheele verwoesting van een der twee partyen; men ziet de overwonnenen hun heil in de vlucht niet zoeken, de eer verbied zulks aan de Koriaken; geen één wil de slagting zyner Landsgenooten overleeven.
Tot heden toe heeft de nabuurschap der Russen geen de minste verandering gemaakt in de levenswyze der Koriaken, welke eene vaste verblyfplaats hebben. De band des Koophandels, die hun meer en meer met deze vreemdelingen bekend maakt, heeft op hun geene andere uitwerking gehad, dan de bekooring tot rykdom en tot roof in hun te ontsteeken; onverschillig omtrent de voordeelen van een meer geregeld leeven, schynen zy de beschaafdheid van zich af te weeren, en hunne zeden en gebruiken als de best mogelyke te beschouwen.
De zwervende Koriaken toonden zich langen tyd nog onhandelbaarder; de onafhangelykheid, aan welke zy gewoon waren; die natuurlyke onrustigheid, welke hun kenschetst, gaven hun geene geneigdheid om het juk te
| |
| |
draagen; daar en boven maakte de zucht tot heerschen misschien in den beginne de Russen niet zo gematigd, als wel behoord had; misschien gebruikten ze niet zo veel kunst om zich te doen beminnen, als wel om zich te doen vreezen; dit is zekerder, dat zy het verdriet gehad hebben, van geheele horden of benden, op de minste vertooning van onderdrukking, te zien verloopen, en gezamentlyk ver van de Steden te zien vluchten, alwaar het lokaas van Koophandel hoop had gegeeven, dat zy hun verblyf zouden neemen. Doch dit is nu reeds gedeeltelyk veranderd, daar men van de noodwendige betrekkingen, door den Koophandel, heeft gebruik gemaakt, om langzamerhand tusschen de Russen en de zwervende en de andere Koriaken van de omliggende Streeken, eene wederkeerigheid van hulp in te richten; als mede een soort van overeenkomst tusschen ieder persoon, welke de oude herbergzaamheid doet herbooren worden, en die zeker het zaad zal strooijen van eene omwending in de Zeden der laatsten.
Wanneer een Koriak genoodzaakt is, uit hoofde van zyne zaaken, den nagt in de Stad door te brengen, gaat hy een schuilplaats by zyn Russischen Vriend zoeken; zonder verdere omwegen dringt hy zich by zynen gastheer in, die het zich een plicht rekent van hem wel te onthaalen, en om zyne begeertens en behoeftens na te gaan en te voorkomen; niets wordt bespaard om hem wel te behandelen, dat is te zeggen, om hem geheel dronken te maaken. By zyne Haardstee te rug gekomen, vermaakt by zich in het vleyend onthaal te verhaalen, het welk hy ontvangen heeft, dit is eene verplichting, eene geheiligde schuld, die hy zich bevlytigt, om, zo dra als de gelegenheid zich opdoet, te vereffenen; dit heeft zyne aangenaamheid, vooral voor den Russischen Soldaat, die in het geval is om menigvuldige reizen in de nabuurige Vlekken te doen; de erkentenis van den Koriak omtrent zyn Vriend bepaalt zich niet alleen om hem een legerplaats te geeven, om hem te onthaalen, om hem levensmiddelen te verschaffen tot voortzetting van zyne reis; maar hy beschermt hem, hy word zelfs zyn verdeediger tegen zyne Landsgenooten.
De Jagt en de Visschery maaken de gewoone bezigheden der Koriaken uit, doch alle de jaargetyden laaten niet toe om daar mede bezig te weezen. Geduurende deeze tusschenpoozingen in hunne diepe wooningen begraaven, doen ze niets dan slaapen, rooken en zich dronken drin- | |
| |
ken; zonder zorg voor het toekomende, zonder leedwezen over het gebeurde, komen zy niet uit hunne Yourtes, dan wanneer eene dringende noodzaakelykheid hun daar toe verplicht.
Dit volk, afkeerig van den arbeid, leeft, even als dat van Kamschatka, van droogen visch, van Walvisschen en Zeewolvenvleesch, en vet; het eene word gewoonlyk raauw gegeeten, het andere word gedroogd en gekookt op dezelfde wys als de visch; doch de zenuwen, het merg, de harsens en dikwils geheele stukken van het vleesch, worden geheel raauw, met eene woeste gretigheid, verslonden; het Rendierenvleesch is het meest geacht; de Koriaken trekken daar dezelfde party van als van de Zeewolven, Walvisschen en andere dieren, waar op zy jagt maaken. Zy voeden zich ook met aardgewassen, zy plukken in den herfst verscheiden soorten van vrugten; een gedeelte van den oogst dient, om daar van verkwikkende dranken te vervaardigen, het overige word verbryzeld en gekneed met olie van Walvisschen of Zeewolven. Dit beslag of ingemaakte vrugten word toltchoukha genaamd. Men maakt 'er in dat land veel werk van, doch, volgens des Schryvers smaak, is 'er niets onaangenaamers. Alle de Koriaken, die hy op zynen weg van Poustaretsk af ontmoette, hadden geen ander voedzel, dan berkenschors gemengt met Zeewolvenvet.’
Om onzen Leezeren een denkbeeld te geeven van de wooningen in Kamschatka, zullen wy nog de volgende beschryving van eene Yakoutsche Yourte, en van den Yakoutschen drank, Koumouiss, mede deelen. Onze Reiziger spreekt 'er, bl. 242, dus van: ‘De grootte van deeze huizen verschilt, naar maate dat de eigenaar meer of minder ryk, of zyn gezin meer of min talryk, is. Overeind geplaatste balken, de een naast den ander, en bedekt met klei-aarde, vormen deszelfs muuren, die niet rechtstandig even als de onze opgaan; bovenwaards digter aan elkander staande, onderstutten ze een dak, welkers afhelling niet zeer steil is; in eenige Yourtes word het door paalen ondersteund; eene deur geeft alleen toegang naar binnen, het welk in tweeën afgedeeld is; het agterste gedeelte word door de menschen bewoond, die zich daar in afdeelingen begeeven, welken op gelyken afstand naast de muuren verdeeld zyn. Het zyn hutten, die men niet beter kan vergelyken
| |
| |
dan met de kleine vertrekjes der Dekofficieren op de Hollandsche Schepen; ieder paar heeft het zyne. Aan den anderen kant van den muur hebben de beesten, de koeijen, de kalveren, enz. derzelver verblyf; dit alles maakt maar eene stal uit. In het midden van het gebouw is de schoorsteen geplaatst, zynde van eene ronde gedaante, en van hout gemaakt. Men bezorgt die, om ongelukken voor te komen, met een dik pleister van leemaarde. Om het vuur te ontsteeken, word het hout regt overeind in de schoorsteen geplaatst, aan elken uitspringenden hoek, maakt men een lange stok vast, waar uit een ander op dezelfde hoogte voortkomt, dienende om den ketel aan te hangen; en ziet daar de haal en de hengel in gereedheid; het is gemakkelyk om die te vermenigvuldigen, indien men meer dan eene pot behoeft heet te maaken.
In een hoek van de Yourte staat een leeren tobbe geplaatst; alle dagen doet men daar paardemelk in, die men met een stok, even als met een karnstok, omroert. Ieder, die binnen komt, vooral de vrouwen, verzuimt nooit, voor dat men zich aan ander werk begeeft, om die melk geduurende eenige minuuten te karnen; dit levert dien zuurachtigen en nogthans aangenaamen drank op, welken men Koumouiss noemt; wil men denzelven nog meerder doen gisten, als dan word ze een der koppigste dranken.’
Dit Tweede en laatste Deel eindigt met een Woordenboek der Kamschatsche, Koriaksche, Tchouktchishe en Lamoutsche Taalen; als mede met een der Kamschatsche Taal, zo als dezelve te St. Pieter en Paulus, en te Paratounka, gesprooken wordt; zynde het Hollandsch en Russisch daar naast gedrukt. De bygevoegde Fransche Kaart, op welke de geheele reize van den Schryver, van Avatscha af, tot aan Parys toe, kan nagezien worden, stelt een groot gedeelte van het Noorderhalfrond, van de Pool af tot op 40o breedte, en van 35o. tot 140o lengte, voor. |
|