| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Aanmerkingen over 's Menschen Vermogen en Onvermogen in den Godsdienst; of de uitgestrektheid der bekeerende Genade; volgens de Grondstellingen in de beroemde Brieven van Philadelphus, en onzer uitmuntendste Godgeleerden: door een Medelid en Beminnaar der Hervormde Kerk. Te bekomen by verscheiden Boekverkoopers. In twee Stukken, het eerste 202, het ander 219, bladzyden. In gr. 8vo.
In de hitte des Geschilvoerens, ten tyde als het Godgeleerd Zamenstelzel onzer Nederlandsche Kerke wierdt ontworpen en vastgesteld, verviel men, zomtyds, in uitersten. Geen verstandig hedendaagsch Godgeleerde, hoe yverig de heerschende gevoelens onzer Kerke toegedaan, zal dit ontkennen. Want wat toch is meer eigenaartig aan de natuure des dikmaals zwakken stervelings, dan, onder het vervolgen van eenen vyand, nu en dan te struikelen. De zulken, met welke onze eerste Hervormers te doen hadden, dreeven, veelal, Leerstellingen, welke hun voorkwamen eene hooggaande en verdeflyke strydigheid met de Leere des Euangeliums in te sluiten. Moedig gingen zy dezelve te keer. Om met den vyand niets gemeens te hebben, vervielen ze, ongelukkig, nu en dan in tegengestelde uitersten, en lieten zich uitdrukkingen ontvallen, die, naar het oordeel van een meer bedaard onderzoek, insgelyks aan bedenkelykheden onderhevig waren. 't Is hier uit, veelligt, onder anderen, dat, in vervolg van tyd, onder de menigte der Hervormde Christenen, ontstaan zyn, verscheiden overdreevene begrippen, over welker in stand blyven, tot op den huidigen dag, onze ongenoemde Schryver klaagt. 't Zyn deeze, zyns oordeels, overdreevene begrippen, welke hy, in dit Geschrift, zoekt te keer te gaan. Intusschen is by ons, onder het doorbladeren van dit Werk, nu en dan, eenige twyfeling ontstaan, of de Schryver zyn oogmerk wel zal bereiken. 't Zyn de ongeleerden en eenvoudigen, welke hy inzonderheid van hunne
| |
| |
vooroordeelen zoekt te rug te brengen. Maar 't zyn deeze lieden, veelal, welke met het aangenomen Zamenstelzel der. Kerke driftigst zyn vooringenomen, en niet zo zeer gezonde redekavelingen of de gevoelens van hedendaagsche Godgeleerden, als de aloude uitstaande Formulieren en Geloofsbekentenissen, als den waaren toetssteen der Regtzinnigheid beschouwen. Welke nu zyn de wapenen, met welke onze Schryver de dwaalenden, naar zyn begrip, van hunne overdreevene meeningen zoekt te rug te brengen? Even die zelfde bewysredenen, welke by hen onder verdenking liggen, om dat zy dezelve, meermaalen, als strydig met de geëerbiedigde Oudheid, hebben hooren betigten.
Met dit alles, en hoedanig ook iemand omtrent de onderwerpen, welke hier verhandeld worden, moge gezind zyn; dit zal ieder moeten erkennen, dat de Opsteller van dit Werk lof verdient, om zyne gemaatigde voordragt, en zyne onthouding van het geeven van kwaade naamen aan dezulken, die van hem verschillen; als mede, dat dezulken, welke niet in het spoorbyster wanbegrip verkeeren, als of de Onfeilbaarheid het deel der vroegere geëerbiedigde Godgeleerden ware, hier nog al 't een en ander zullen aantreffen, 't welk hun derzelver uitspraaken en beslissing in herziening doet neemen, eer zy aan dezelven een ingewikkeld geloof mogen slaan.
Vermits dit Geschrift van te veel uitgebreidheid is (want, geheel te onregt noemt, de Schryver hetzelve, een Werkje, en een klein Geschrift) om een doorloopend uittrekzel te gedoogen, zullen wy den hoofdzaaklyken inhoud, en ginds en elders 't een en ander, ter proeve mededeelen. In het eerste Stuk, handelende over 's Menschen Vryheid, verdorvenheid en onvermogen, en over de bekeerende Genade: naa eenige algemeene aanmerkingen over deeze onderwerpen, doet de Schryver eene opgave van den staat des geschils; volgens welke opgave de denkwyze der zulken, welke hy tragt in andere begrippen te brengen, hier op neder komt: Door den val van Adam zyn alle menschen gevallen in eenen staat van volstrekte onmagt, een natuurkundig gebrek der Zielsvermogens, 't welk niet dan door een scheppend Alvermogen kan hersteld worden. Aan zommigen verleent God de genade der bekeeringe, door welke, in een oogenblik, een nieuw leevend beginzel wordt ingestort; zo dat de Mensch, in dat eerste tydpunt, geheel lydelyk zy, en tot dit Werk
| |
| |
geene pooging toebrengen, noch hetzelve eenigzins kan wederstaan; doch naderhand uit dit beginzel werkzaam wordt. Deeze genade wordt aan zeer weinigen medegedeeld, en is voor alle anderen onverkrygbaar. Nogthans geschiedt dit regtvaardig, dewyl de Mensch in Adam deeze kragten moedwillig verloor, en God niet verpligt is dezelve weder te geeven. Het gevoelen, 't welk onze Schryver, in tegenstelling daarvan, tragt te verdeedigen, luidt aldus, volgens zyne eigen woorden: ‘Dat alle Menschen zedelyk verdorven zyn, en zonder Gods Woord en Geest onmogelyk tot een Christelyk Geloof en Bekeering kunnen gebragt worden. Doch dat deeze vernieuwende genade, onder het Euangelie, aan allen aangeboden, en langs eenen zekeren weg te verkrygen is; zo dat de reden onzer onbekeerlykheid geenzins daarin te zoeken zy, dat God ons geen genade verpligt is, noch schenken wil; maar dat elk in eigen perzoon deeze groote genade verwaarloost en verwerpt, door welke hy anderzins tot een waar Geloof en Zaligheid konde geraaken. Of, met veel kortere woorden; dat Jesus Christus zo wel tot bekeering, als vergeeving der zonden, aan allen welmeenend wordt aangebooden, en dus ook voor ieder verkrygbaar is.’
Ter staavinge van deeze Leere, en om de daarvan verschillenden te keer te gaan, bedient zich onze Schryver van vier voornaame bewysredenen, welke in de byzonderheden ontvouwd, en nader worden aangedrongen. Hoofdzaakelyk komen dezelve hier op neder; dat 's Menschen Verdorvenheid en Onvermogen niet in een natuurkundig of wezenlyk gebrek in onze Zielsvermogens bestaat, maar van eenen zedelyken aart is. Wyders, dat daarom de Bekeering, niet door eene wonderdaadige herschepping en instorting van een nieuw beginzel, maar op eene redelyke wyze door Gods Woord en Geest geschiedt. Voorts, dat wy, onder het Euangelie, reeds eenige genade van Gods Woord en gemeenere invloeden van den Geest deelagtig zyn. Eindelyk, dat verdere genade, tot bekeering en een heilig leeven, aan elk wordt aangebooden, en niet onmogelyk te verkrygen is. Aan dit alles hegt de Schryver eenige algemeene bedenkingen, door welke het bovenstaande nader wordt aangedrongen.
Vermits het niet slegts redeneeringen, maar vooral Schriftuurtexten zyn, op welke de andersdenkenden zich gronden, maakt onze Autheur ook voornaamelyk zyn
| |
| |
werk, om het bewys, uit dezelve ontleend, te ontzenuwen, door aan te toonen, dat de uitdrukkingen, welke 's menschen volstrekte onmagt schynen aan te kondigen, of in een figuurlyken zin moeten worden opgevat, of op den staat der Heidensche Waereld en derzelver verregaande verdorvenheid moeten worden toegepast.
Het tweede Stuk deezes Boekdeels is meer bepaaldelyk ingerigt, ter aanwyzinge van de bronnen, uit welke de misvattingen, aangaande de boven verhandelde onderwerpen, zyn voortgevloeid. Onder deeze bronnen telt onze Schryver, inzonderheid, verkeerde begrippen aangaande het Geloof, de Bekeering, en de Kerk; voorts verkeerde uitlegging van den Bybel; wyders eene spoorbystere Wysbegeerte; vervolgens verkeerde Zamenstelzels van Godgeleerdheid; verder, Ketteryen; aan al het welk hy nog hegt eenige bykomende oorzaaken van verkeerd begrip, vooral by den gemeenen man.
Zie hier eenige algemeene Aanmerkingen, betressende de bron van misvattinge, uit eene verkeerde uitlegging van den Bybel ontstaande.
1. ‘Zeer bekend (dus schryft men hier) is die beklaaglyke Uitlegkunde, waarby men, den eigenlyken letterzin verlaatende, overal eenen verborgenen geestlyken wist op te delven, en dus alles van den Bybel kon maaken, wat men wilde. Maar hoe vreemd is het, dat men te gelyk in het tegengesteld uiterste is vervallen, om zeer veele oneigenlyke spreekwyzen, byna eigenlyk, op te neemen. In den Bybelstyl, worden meest alle geestlyke zaaken uitgedrukt met woorden van de stoflyke Waereld ontleend; deeze woorden eigenlyk op te vatten, zoude alle ongerymdheid te boven gaan. Men ziet het, met verbaasdheid, in de Transsubstantiatie, door die woorden, dat is myn lighaam, eigenlyk te neemen.
Maar zouden 'er geene eenvoudigen in onze Kerk zyn, die in de vernieuwing onder Gezindheden, als een geestlyke Transsubstantiatie stellen, dat onze Ziel, naar den schyn, dezelfde blyvende, als met een woord spreekens, in een oogenblik, in alle vermogens veranderd is; uit die zelfde oorzaak, dat men de woorden van geboorte, leevendig worden, een nieuw hart, naar de letter verstaat.
2. Ontelbaare doolingen zyn ontstaan uit een tweede zoort van Uitlegging, welke alle woorden in den hoogst- | |
| |
mogelyken nadruk doet spreeken. Gods rechtvaardigheid is een oneindige zugt om alle Menschen eeuwig te straffen; barmhartigheid, om allen eeuwig gelukkig te maaken; de dood is tydelyk, geestlyk en eeuwig; heil en gelukzaligheid is eeuwig in den hoogsten trap; zegt de Schrift, dat wy verdorven zyn, het is, op alle bedenkelyke wyze en maate; geeft God hulp en genade, het is een oneindig almagtig werk, waar door men, terstond, in een staat van onherroepelyke eeuwige Zaligheid komt.
Dit kan men te regt noemen, eene oneindig overdreevene Godgeleerdheid: niet ongelyk aan een zangstuk, daar alle nooten, in den hoogstmooglyken toon, en presto worden uitgeschreeuwd.
3. Hier komt by, dat de meeste eenvoudigen niet weeten te onderscheiden, tusschen het Oostersch en Westersch taalgebruik, tusschen den toenmaaligen en hedendaagschen Kerkstaat.
Wy zeggen, een Volk of Maatschappy oprigten, in stand brengen; de Bybelschryvers, dat een Volk, of Gemeente, geteeld, gebooren, geschaapen wordt. Een eenvoudig Nederlander meent, volgens zyne taal, dat hier een onbegryplyke geboorte of schepping moet plaats grypen, om een Lid deezer Maatschappy te worden.
De Apostels zoeken de Jooden en Heidens tot het Christendom te bekeeren; nu denkt men, dat wy eenige jaaren Jooden en Heidens zyn, en dan tot het Christendom overgaan.
Paulus, de Apostel der Heidenen, schryft meest over de geschillen der Jooden en Heidenen; een eenvoudige verbeeld zig, dat hy tegen Pelagius, tegen Arminius, of Luther schreef. Men ziet ligt, dat dit de dikste duisternis, en de wonderlykste vooroordeelen, ten gevolge heeft.
4. Nog is 'er een groote misslag, in het leezen en uitleggen van Gods Woord, dat elke Gezindte eerst een regelmaat des Geloofs vormt; een schakel van Waarheden, doorgaans van oude en onzekere herkomst, en dan alles in de Schrift naar die regelmaat uitlegt.
Stel een Mensch, die, van jongs af, als een onfeilbaaren regel heeft aangenoomen, dat wy in het Christendom geheel dood zyn, en maar weinigen kunnen leevendig worden; het oog van zyn verstand is derwyze gevormd, dat hy geene andere Leer in alle Bybelbladen kan of wil ontdekken.
| |
| |
5. Van hier is het, dat, ieder Godsdienstgezindte, den Bybel in twee deelen verdeelt; het geen met haare regelmaat instemt, is waarheid en bewys, het tweede deel bestaat in tegenwerpingen, welke men tegenspreeken en wederleggen moet. Zouden niet veele eenvoudigen in dit begrip staan, dat een klein gedeelte der H. Schrift zuiver Gereformeerd is, handelende van onze elende en lydelyke bekeering; maar dat het grootste deel deezer Boeken, spreekende van een doodlyk geloof, en de geheele Zedekunde, tot de gansche Christelyke Kerk, min of meer Arminiaansch is, het welk zy met tegenzin leezen, het geen wy in onze Godgeleerdheid overslaan, of, zo goed als wy kunnen, wederspreeken en bestryden moeten.’ |
|