Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 505]
| |
tweede, de Mensch onbepaald uit zyne Natuur geenzins onsterflyk, maaken den inhoud van dit Stukje uit. De eerste Verhandeling word door den Auteur in drie Deelen verdeeld, waarvan de eerste eenige Aanmerkingen behelst, ter onderzoek van den aart en de eigenschappen van beide die voedzels, welke uit het Planten- en Dierenryk gebruikt worden, en zulks met de Natuur of gesteldheid van ons lichaam te vergelyken, en wel met oogmerk om de grootere nuttigheid van het voedzel uit het Ryk der Planten, in tegenstelling van dat uit het Ryk der Dieren, te bepaalen. Het tweede Deel is bestemd ter aanwyzing en oplossing van de voornaamste tegenwerpingen; en het derde om de genoegzaamheid van het voedzel voor een ieder uit het Ryk der Planten te bewyzen, en met de ondervinding te staaven. In het eerste Deel toont de Auteur, op eene scheikundige wyze, de gelykheid en overeenstemming onzer deelen met dat der Dieren aan, en maakt daaruit deeze gevolgtrekking, dat, daar hunne deelen zeer ligt tot rotting en bederf overgaan, wy alzo door het neemen van Dierlyk voedzel, het zaad tot bederf, ook in ons lichaam aanwezig, daar door te spoediger doen werkzaam worden: in de tweede wederlegt hy het stelzel uit de grootheid der maagen en gesteldheid der ingewanden, van zulke Dieren, die alleen uit het Plantenryk hun voedzel neemen, door buffon en anderen, als eene wigtige zwaarigheid, geopperd, als mede eenige anderen door haller, unzer, ten minsten zo het schynt, hier tegen ingebragt, en ook die, welke uit de nuttigheid der vereeniging der beide soorten van Voedzels genomen worden, en meer anderen; voegende hier nog by, tot meerdere staaving van zyn gevoelen, verscheide nadeelige gevolgen, welke door het veel vleesch eeten veroorzaakt worden, enz. In het derde Deel, bestemd om de genoegzaamheid van het voedzel uit het Ryk der Planten voor ieder Mensch te bewyzen, beschryft de Auteur de uitgebreide nuttigheid der Planten, vooral het voortreffelyk voedzel, het welk uit de graanen, het brood, door ons kan genomen, en eindigt deeze Verhandeling met eenige Schryvers aan te haalen, die verzekeren, dat verscheide Volken, zonder eenig ander voedzel, dan dat uit het Plantenryk genomen wierd, geleefd hebben. Wy verkiezen niet om tegen het gestelde van den Ge- | |
[pagina 506]
| |
leerden Schryver nieuwe, en in overvloed te vindene, tegenwerpingen te opperen; vooreerst om dat wy 'er geen nut in zien, alzo noch door deeze Verhandeling, noch door ontelbaare andere, al ware het, dat derzelver bewyzen volkomen mathematisch zeker waren, in het algemeen thans aangenomen gebruik der Voedzels, zo wel uit het Dieren- als Plantenryk, te verkiezen, eenige verandering van gewigt te verwagten is; en ten anderen, om dat ons de herhaalde ondervinding bevestigt, dat Menschen, die, of door ongesteldheid, of uit verkiezing, zich van alle Voedzels uit het Dierenryk geheel onthouden, zodanige zwakke lichaamsgestellen hebben, dat zy de minste Vermoeijenissen niet verdraagen kunnen, en door de ligtste Krankten terstond haare kragten verliezen, en buitengewoon spoedig weggerukt worden. Ondertusschen is de Verhandeling zelve zeer goed opgesteld, en verdient, boven anderen, over zoortgelyke Stoffen, geleezen te worden. Wat de tweede Verhandeling aangaat, over de Noodzaakelykheid van onzen dood, afgeleid uit het gestel van ons lichaam; deeze waarheid is, volgens alle gronden der Physiologie, onbetwistbaar zeker, en al waren ook al de stelzels der Godgeleerden daar tegen, zo zoude het daarom evenwel eene onfeilbaare waarheid blyven. Een negental Waarneemingen, waar uit de gelukkige uitwerking der Electriciteit op onderscheidene Ziekten kan gezien worden, zyn door den Auteur aan het einde van dit Stukje geplaatst. |
|