Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 499]
| |
Gebeden der Portugeesche Jooden. Door een Joodsch Genootschap, uit het Hebreeuwsch vertaalt. Tweede Deel. 's Gravenhage by Lion Cohen, 1791. 556 bl. in gr. 8vo.Van het bepaald oogmerk en de inrigting deezes Gebedenboeks der Portugeesche Jooden, hebben wy, het eerste Deel aankondigende, genoeg gezegdGa naar voetnoot(*). Het tweede behelst de Gebeden voor het Feest der Ongezuurde Brooden, der Weeken en Hutten. Onmiddelyk is het ten dienste der Jooden vertaald; doch de Vertaaling zelve van veele Psalmen en Gedeelten der Wet, die geen gering gedeelte des Boeks uitmaaken, zal van eene algemeener nuttigheid kunnen weezen; daar dezelve ons eene Joodsche Overzetting oplevert van die stukken des Ouden Verbonds, welker vergelyking met onze gewoone Christen- overzettinge soms haare nuttigheid kan hebben; en kunnen wy uit dezelve ontwaaren, hoe wel getroffen onze gewoone Vertaaling zy. Wy geeven ten voorbeelde de eerste der Psalmen die ons hier voorkomt, te weeten, den XCII. Deeze luidt, volgens de vertolking van dit Genootschap, ‘1. Psalmgezang voor den Sabbathdag. 2. Heilzaam is het U, ô heere, te looven; en Uwen H. Naam, ô Allerhoogste, te psalmzingen! 3. Des morgens Uwe Genade, en des nagts Uwe Waarheid te verkondigen. 4. Op tiensnaarentuig en vedel, en met zielstreelende toonen op de Harpe. 5. Want Gy hebt my door Uwe Werken verrukt, ook zal ik Uwe (Godlyke) verrigtingen uitgalmen. 6. Hoe heerlyk zyn Uwe Werken, ô Alvoorzienend Weezen! Hoe doordringend zyn Uwe bepeinzingen. 7. De verstandlooze kan ze niet bevatten; zy kunnen door den onweetenden geenzins doorgrond worden. 8. Ofschoon de godloozen, gelyk het veldgewas, voortspruiten, en de ongeregtigen alomme in voorspoed leeven, zullen zy nogthans het eeuwig verderf ondergaan. 9. Maar Gy, Almogende God! blyft ten allen tyde verheeven. | |
[pagina 500]
| |
10. Want Uwe Vyanden, ô heere! ja Uwe (felste) Wederstreevers, derstreevers, zullen verdelgd, en de bewerkers van euveldaad verstrooid worden. 11. Gy zult myne kragt gelyk den hoorn des Eenhoorns verheffen, en my met versche Olie zalven. 12. Dus zal ik (de nederlaag van) myne haateren aanschouwen, en (den ondergang) myner snoode aanvallers verneemen. 13. De regtvaardige zal gelyk de Palmboom bloeijen, gelyk de Ceder der Libanon voortteelen. 14. Hy zal in den Huize des heeren geplant, in deeze (gewyde) voorpoorte zyne vruchten voortbrengen. 15. Zelfs in zyne grysheid zal hy de bloem der jeugd behouden, en de kloekheid in volle krachten genieten. 16. (Dit alles) om de Gerechtigheid van het Opperweezen te verbreiden; (God) myn Beschermer, in wien geen onrecht heerscht.’ In de Aantekeningen ontmoet men de opheldering veeler Hebreeuwsche Benaamingen en Gebruiken, die licht kunnen verspreiden over der Jooden nog zeer omslachtigen Eerdienst; waarin men, op de wyze der Voorvaderen, aan ontelbaar veele kleinigheden hangen blyft. Van de Geboden van Betragting spreekende, leezen wy onder andere. ‘Ik zal de Geboden van Betragting herhaalen, welke van de Opperste Kracht en genade voortvloeijen. Hy, die de Verborgenheden doorgrondt, zal myne zonden uitwissen. - Deeze Geboden, ten getale van twee honderd acht-en-veertig, volgens de menigte van 's Menschen beenderen, zyn allen onwrikbaar ingesteld. - Van Sinaï zyn zy verkondigt, en door den Hemelbewooner geopenbaart, alle de bevelen zyn in de tien geboden begreepen. Welkers getal van Letteren even gelyk met dat van alle de geboden isGa naar voetnoot(*).’ | |
[pagina 501]
| |
De beuzelende Geest van Letteren en Getallen doet zich ten klaarsten op in het Hossaänot, voor den tweeden dag van het Feest der Hutten. ‘Wy smeeken u, ô Eenige God! die de geenen, welken de twee Hemellichten aanbidden, doet verslaagen zyn, die slechts door een gedeelte Uws Alvermogenden NaameGa naar voetnoot(†) de Waerelden hebt geschapen; die alles tot nut van het menschdom, uit het eerste paar geteeld, hebt voortgebragt, verlos ons by het vieren van deezen tweeden (Hoogtyds) dag. Wy smeeken gedenk den Aartsvader (Abraham) die te Betel twee Altaaren heeft gesticht; die met twee zyner Dienaaren naar de plaats zyner beproeving trok, en wien Gy tweemaal uit den Hemeltrans hebt toegeroepen. Verlos ons, enz. Wy smeeken gedenk (Isaak) die tot tweemaal toe zynen Vader tot medelyden bewoogen heeft; uit wiens kroost gy twee Volken hebt doen voortspruiten, en die in den zegen aan zynen Zoon (Jacob) tweemaal het opperste gebied hebt toegeweezen. Verlos ons, enz. Wy smeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) wien, of schoon de jongste, een dubbel deel werd toegevoegd; die twee Geiten tot aangenaame spys heeft toebereid; die, na den Jordaan enkel met zyn Staf doorgetrokken te zyn, een hoofd van twee Legers wierd. Verlos ons, enz. Wy sineeken U, die ons de H. Wet door tusschenkomst van twee geleidsmannen hebt verklaart, die ons de tien Geboden op twee tafelen hebt doen bezitten; die beide (Hemel en Aarde) ter betrachting van on- | |
[pagina 502]
| |
zen plicht tot getuigen hebt geroepen. Verlos ons, enz.’ De dertien Geloofsstukken der Godlyke, en door moses den Jooden overgeleverde, Wet zyn, volgens eene opgave die wy ten slot van het Avond-Gebed der Hoogtyden aantreffen, de volgende: ‘I. Men pryze en verheerlyke den Leevenden God, wiens Aanweezen geenen aanvang heeft gehad. II. Hy is Een; geene eenheid kan by de zyne vergeleeken worden; dewyl Hy onbevatbaar en oneindig is. III. Hy kan, dewyl Hy onlighaamlyk is, door geen lighaam verbeeld worden; ook is 'er niets dat Zyne Heiligheid kan evenaaren. IV. Vóór al het geen Hy geschaapen heeft, was Hy aanweezig: Hy was het eerste Weezen, zonder dat zyn begin eenen aanvang nam. V. Hy is de Heerscher van 't Heeläl, en doet zyn Alvermogen en Heerlykheid allen Schepselen blyven.
VI. Zynen Prophetischen invloed heeft Hy hen, die zyn schat en cieraad waren, medegedeeld. VII. Nimmer ontstondt 'er in Israël een Propheet gelyk Moses, die den glans van Gods Majesteit zo (van naby) beschouwde. VIII. De heere heeft, door tusschenkomst van dien Godstolk den getrouwen Zyns Huizes, de waare Wet aan Zyn Volk gegeeven. IX. Deeze Wet, welke onveranderlyk is, zal God geene verwisseling doen ondergaan; maar eenwig stand doen houden. X. Hy doorgrond onze verhoolenste geheimenissen, en vóórziet de uitkomst der zaaken reeds vóór haaren aanvang. XI. Hy beloont den rechtvaardigen naar zyne verdiensten, en straft den boozen volgens zyne euveldaad. XII. Op het einde der dagen zal Hy ons den Messias zenden, om hen, die naar Zyne Zaligheid haaken, te verlossen. XIII. Door zyne oneindige Barmhartigheid zal Hy de dooden doen verryzen; gezegent in alle eeuwigheid zy Zynen nooit volpreezen Naam.’ |
|