Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Bybel vertaald, omschreeven en door Aanmerkingen opgehelderd. Zesde Deel. Te Utrecht en Amsterdam by G.T. van Paddenburg en Zoon, en J. Allart, 1792. In gr. 8vo, 694 bladz.De kundige van vloten, ondanks zyne lichaamszwakheid, zyn plan met onvermoeiden yver voortzettende, heeft in dit Deel afgeleverd het Boek van Job en het Boek der Psalmen, beiden in den zelfden smaak, als zyn Eerw. deezen moeilyken arbeid hadt begonnen: waaromtrent wy, ondanks 's mans klagten over min gunstige en onzuivere beoordeelingen, ons genoegen meermaalen betuigd hebben. Voor ieder Boek is eene afzouderlyke Inleiding geplaatst, behalven eene algemeene Inleiding op de Bybelsche Dichtkunst, welker verhevenheid zyn Eerw. met reden hoog schat; verschillende, egter, ten aanzien van dezelve hierin van anderen, dat, hy ‘het naast overhelt tot de gedagten, dat de Hebreeuwsche poëzy geen voetmaat, of iets daar na gelykende, heeft, maar het naaste gelyk staat met het geen wy poëtisch prose gewoon zyn te noemen.’ In de nadere Inleiding tot job's Dichtstuk, handelt de Heer van vloten over den Rang, het Vaderland, den Leeftyd, en het personeel Karakter des Dichters. Zyn Rang was die van een Oostersch Emir, of Patriarchaal hoofd eener ryke Familie; zyn Vaderland, Idumea, als het landschap, waarin de oudste en egtste geleerdheid, zelf verre boven Egypte, bloeide. Als Schryver van dit Boek kan zyn Eerw. zo min moses als salomon, en nog veel minder esra, erkennen, maar helt over tot de gedagte, dat dezelve, hy zy dan zekere job, of een ander, reeds zo vroeg als in den tyd van abraham moet geleefd hebben. Betreffende en inhoud des Boeks, is de Heer van vloten van oordeel, dat de twee eerste Hoofddeelen, en het laatste, van het Dichtstuk zelve moeten onderscheiden worden, en van eene andere en laatere hand zyn. ‘'Er is gewis (schryft zyn Eerw.) voor den onpartydigen in | |||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||
het Historisch bericht wel iets het geen de grysste oudheid tekent, 'er is ook het een en ander, het geen eene laater leeftyd en Godgeleerde denkwyze in den berigt-Schryver schynt te veronderstellen, en dit laat zich zonder de minste moejelykheid het best dus vereffenen, dat by het Dichtstuk eenige Aantekeningen geschiedkundig gevoegd zyn, die den held van het Gedicht ons in eenige weinige byzonderheden leeren kennen; deeze heeft de Uitgeever aan den anderen geschakeld, zo geschakeld, dat hy tevens eenige zwaarigheden, welke mogelyk by zyn Leezer mogten opkomen, stilzwygend heeft willen opruimen.’ Omtrent de hoofdzaak van het Dichtstuk, 't zy dan dat het eene gebeurde zaak behelze, of enkel als een Leerfabel moet worden aangemerkt, komt, naar de meening van onzen Schryver, de Heer ilgen naast aan de waarheid, die, ‘als hy het een tytel zoude geeven, waaruit men den inhoud van het gesprek tevens met het hoofddoel des Dichters in het geschiedkundige verbonden zag, het zelve konde noemen: de beproefde en geredde onschuld.’ Over de gegrondheid deezer onderstellingen zullen wy thans geene aanmerkingen voordraagen, maar van de wyze, op welke de Heer van vloten dit Dichtstuk heeft behandeld, iets ter proeve mededeelen. Wy bepaalen ons tot de berugte plaats, Hoofdstuk XIX: 23-27. De Vertaaling van dezelve luidt aldus:
| |||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||
Zie hier, van deeze bewuste Versen, de Omschryving, nevens de daar op slaande Aanmerkingen. 23.Ga naar voetnootvs. 23. Wat my overkomen mag, beneveld door treurige denkbeelden, ik gevoel iets, juist het tegengestelde van alles, 't geen wel eens flaauw aanflikkerde, maar weder verdween; ik zal het mededeelen, en ik wensch dat die woorden door u opgetekend, en tot de uitkomst zorgvuldig bewaard zullen worden. 24. Ja even als een spreuk op de begraafplaatzen in eene loode plaat op de graniet der vergetelheid ontrukt worden. 25.Ga naar voetnootvs. 25. Wat ook gebeuren mag, hoedanig de uitkomst ook moge wezen, dit | |||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||
houde ik voor zeker, zo veel Godsvrugt is in my leevendig, de verdediger van myn eer en van myne handelwyze zal eenmaal ten uiterste werkdadig zich myne zaak aantrekken; overwinnen zal Hy, Hy alleen zal tegen alle myne tegenstanders als held staan. 26. Myn lichaam mag nu reeds leevendig door de Wormen ten voedzel gebruikt worden, de bewyzen daarvan zo zigtbaar in myn huid weezen, dit schrikt my op dit oogenblik niet af, myn hoope geheel verwoestende; neen, eer ik een wormenaas word, geheel hun prooi, zal ik nog met geheeld vleesch en gezond, myn God, omgewend in myne zaak, met een blyd oog ontdekken, verrukkend aanschouwen. 27. Voor mynen begunstiger zal ik my onbelemmerd over myn onschuld mogen vertoonen, vervrymoedigd door Zyn doorstaande gunst, dan zal ik door geen droefheid, door geen smarte verdiept, dien Weldoener, dien Beschermer, niet weer uit het oog en uit de gedagte verliezen.’ Boven hebben wy reeds aangemerkt, dat ook het Boek der Psalmen van eene Inleiding wordt voorgegaan. Wy ontmoeten aldaar verscheiden fraaije Aanmerkingen, hoewel niet allen van even veel bondigheids. Het geen de | |||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||
Eerw. Schryver, wegens het Karakteristieke der gewyde Liederen schryft, zal by veelen byval vinden. In 't byzonder staat de Heer van vloten stil, op de dus genoemde Messiaansche Psalmen, en op de kenmerken, aan welke deeze, door de hedendaagsche Leezers kunnen onderscheiden worden. De gewyde regels: aanhaalingen in het N.T., en gelykheid van lotgevallen in david en den Messias, komen zyn Eerw. als te algemeen, en dus niets bepaalende voor. ‘Wat die bekende regel betreft: een Psalm, ten minste een gedeelte van denzelven, ziet ongetwyfeld op den Messias, zo dra 'er door de Schryveren van het N.T. uit dezelve toepassing op jesus christus gemaakt werd; dit algemeen zo aan te neemen (zegt de Heer van vloten) is een bewys van de grootste losheid, en voert dikwils de aanstootelykste tegenstrydigheden in: die hier de grootste vooroordeelen heeft ter begunstiging van dien regel, zal zich zelven niet kunnen voldoen, als hy maar Matth. XIII: 34, 35, met Psalm LXXVIII: 2. vergelykt; zo lang wy de eerste trekken van gezond menschen verstand gehoor geeven, kunnen wy veele aanhaalingen in het N.T. niet op den Messias brengen.’ Even min voldaan is de Schryver over den anderen regel, gelykheid van lotgevallen in david en den Messias: ‘de omstandigheden zo van leeftyd, Karakter als anderen, zyn menigmaalen zo strydig in de aanhaaling, en in het eerste oogmerk, dat deeze regel gansch onbruikbaar word. Gelykheid in lotgevallen, namentlyk van lyden, is weder veel te onbepaald, en men zou dan betere overeenkomsten tusschen job en jesus, dan wel tusschen david en den Messias, kunnen vinden.’ Hoewel deeze redenen ons niet onaanneemelyk voorkomen, hadden wy, egter, wel gewenscht, dat de Heer van vloten het geen hy als 't kenmerk der Messiaansche Psalmen nederstelt, in een helderder licht, en meer bevattelyk, hadt voorgedraagen; om nu niet te zeggen, dat het geopperde kenmerk by veelen als niet vry van bedenklykheid zal beschouwd worden. 's Mans meening komt hier op neder. David erkende in den Messias eenen Troonopvolger, welke als grondlegger en vermeerderaar des Ryks, hem zelven verre zou overtreffen, en, even als hy zelve, door moeilykheden tot aanzien zoude stygen. In dit laatste, zegt de Heer van vloten, ‘zo ik in deeze ingewikkelde en zeer donkere | |||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||
wyze van voordragt, eenig doorzigt heb, is het juist daar, waar niemand het zoekt, en waarin, myns oordeels, al de kracht, al het bewys voor het Messiaansche in de Psalmen moet gevonden worden: op zulk eene wyze als david zich den Messias voorsteld, moest dit hem opgeheldert worden, om dat zoortgelyke voorstelling voor hem de kragtigste, de meest vertroostende, was, nam: hoe zyn groote naneef ook niet van soortgelyke moeilykheden zoude bevryd zyn, maar hoe die juist tot de vermeerdering van den bloei des Ryks zouden dienen. - David, met een heerschenden yver bezield om zyn volk gelukkig te maaken, moet daartoe de grootste zwaarigheden doorworstelen; dit maakte hem zomtyds moedeloos: nu werd hem de ontdekking gedaan, dat zyn naneef nog veel grooter vernederingen en lyden ondergaan zoude; dit denkbeeld kon in niemands Ziel dieper zinken dan in de zyne, en wierd hem zo eigen, dat hy, met doffe toonen menigmaalen zyn smarte bezingende, meestal ongevoelig tot die zuivere bronnen van vertroosting dan gevoerd wierd; hy bezag de doornen in de Kroon van zyn naneef met andere oogen, dan die der veragting, en dit bragt hem in der daad tot zich zelven te rug.’ Hoe veel kragts de Heer van vloten ook in dit kenmerk der Messiaansche Psalmen stelle, meenen wy, egter, dat de toepassing te onbepaald wordt gelasten. Had zyn Eerw. kunnen goedvinden, zyne onderstelling met een voorbeeld op te helderen, zyne mening zou daardoor duidelyker hebben in 't oog geloopen, en zou men over de kragt van zyn bewys een naauwkeuriger oordeel hebben kunnen vellen. Ons bestek gedoogt niet, van de Vertaaling en Omschryving van den eenen of anderen Psalm eene proeve te geeven. Wy wenschen den Heer van vloten leeven en kragten, om zyn nutten arbeid te kunnen voortzetten en volvoeren. Indien de Vriend van zyn Eerw., die de Correctie op zich heeft genomen, deszelfs naauwkeurigheid niet enkel tot de woorden bepaalde, maar ook tot de Punctuatie uitstrekte, zou, vertrouwen wy, aan veele Leezeren geen ondienst geschieden. |
|