Tooneelen wat te sterk, ten minsten van het volgende met zyne Dochter kan men het zeker stellen.
‘Na verloop van eenige oogenblikken, kwam leöpoldine weder by haaren Vader flemming, in de gevangenisse, te rug. Eene geheele zeldzame mengeling van vrengde en smart, van neêrslagtigheid en deftigheid, maakte haar gezicht zo aantrekkend, dat flemming als roereloos voor haar stond.
Flemming. - Gy zyt een zeldzaam Meisje. Iemand kon wel tien Dochters hebben, en onder alle tien niet één zodanige, en ik heb maar één - en ik heb toch U!!! Het kwam my ook zo voor, alsöf ik van allen u nog en wel alleen moest spreeken; doch ik vergat het by de sterke outroering. Ik dank u, dat gy my zulks indachtig maakt! uw hart kan niet anders dan het myne onuitspreeklyk sterk maaken. Zeg, wat begeert gy nog van my? kom recht naby my!
Leöpoldine - (die naby haaren Vader treedt.) - Myn beste Vader! zult gy in 't openbaar onthoofd worden?
Flemming. - Zo veel ik weet, niet, maar in dit vertrek. Hier, mogelyk hier, waar wy in dit oogenblik staan; het zy dan, dat myne vyanden van hunne zaak by de Natie, die my nu misschien reeds vergeeten heeft, zodanig meenen verzekerd te zyn, dat zy dit genoegen op de openlyke Markt genieten, en uit ingenstroom's huis mede aanschouwen wilden. Doch wat is de reden, dat gy daarna vraagt?
Leöpoldine. - Ik wilde alsdan by u staan, en u tot het laatste oogenblik toe niet verlaaten, en het lieve Vaderhoofd, 't welk ik zo gaarne streelde, uit de hand van den beul neemen, en nog bloedend met dankbaarheid aan myn hart drukken.
Flemming. (ten uiterste verbaasd.) En dit zoudt gy kunnen doen? Leöpoldine! ik bid u, zoudt gy dit kunnen doen?
Leöpoldine. - Indien het Gods wil is, dat gy sterven moet, zou ik dan niet daar by weezen, en van mynen Vader, die my in alles onderwees, niet ook nog willen leeren sterven? Gy hebt my ook altoos zo lief gehad; misschien zou het u tot troost verstrekken, den laatsten blik nog op my te vestigen. Misschien zoude God my in dit oogenblik eenige woorden ingeeven, die u verkwikken konden. Ach! ik zou nog wel meer kunnen doen, zo ik mogt. Ik zou met u kunnen sterven, zo ik slegts mogt.’
Men kan niet nalaaten den heldenmoed van dit Meisje te bewonderen, en haare hoop en braafheid toe te juichen: maar overschreedt zy in deeze de grenzen der Natuur niet? Dat zy haar Vader op het Schavot zou kunnen vergezellen; dat zy van hem zou kunnen leeren sterven; zelfs dat zy met hem zou kunnen sterven; dit alles is groot, is edel: maar het lieve Vaderhoofd van den beul aan te neemen, hetzelve nog bloedend aan haar hart te drukken; dit gaat veel te ver, dit gaat de menschelyke kragten te boven: ja, het stryd met de menschelykheid. - Dan, wy herhaalen het, dit Werk verdient van veelen gelezen te worden, wegens de schoone gevoelens die 'er alöm in doorblinken.