| |
Schetzen, Tooneelen, en Waarneemingen, verzameld op een Reize door Frankryk, door Heinrich storch. Naar den tweeden Druk, uit het Hoogduitsch vertaald. Te Leyden by P.H. Trap, 1792. In gr. 8vo. 398 bl.
Niet beter dan met de eigene kleuren, door den Heer storch gebruikt, kunnen wy den aart deezer Schetzen, Tooneelen en Waarneemingen afschilderen. Die hy wegens Parys gebruikt, passen, ofschoon in eene mindere uitgestrektheid, op die van andere door hem bezogte Plaatzen. ‘Myne Schetzen,’ schryft hy, ‘van de menigvuldige voorwerpen, welke my Parys opleverde, zullen dezelven niet volkomen behelzen, zullen geen geheel uitmaaken, noch op zich zelven, noch in verband met elkander. Zy zyn niets meer dan stukken en brokken, welken tot voltooijing eener volledige beschryving zouden kunnen strekken; doch ze zyn ook zelfs in dit opzigt gebrekkig: dewyl ik nooit het oogmerk had, om te voltooijen wat anderen onvolledig gelaaten hebben. Over het geheel ben ik nooit uitgegaan, om Waarneemingen te doen; maar verwagtte bedaard, hoe en wanneer zy zich aan my zouden voordoen, en dat konde ik doen, vermits ik daar toe tyd en luim hadde. Deeze verklaaring komt dus alle vraagen voor, welke ten naastenby daar op uitloopen: waarom niet meer van dit onderwerp? Waarom niet van dat? Waarom zo veel van een derde? - Welligt zou ik op een andere wyze in myne beschouwingen te werk gegaan zyn, indien ik vroeger het oogmerk gehad hadde, myne
| |
| |
Schetzen te laaten drukken. Dan ik deed Waarneemingen voor my zelven, en schryf thans voor het algemeen. Of dit daar by wint, mag een belangloos Regter beslissen; voor het minste heeft myne schryfwyze, het vooroordeel ten zynen voordeele. Zo men kiezen kan koopt men toch liever een huis, 't welk de Bouwheer, voor zich, dan het geen hy voor eenen Kooper, bouwde.’
Er heerscht eene losheid in dit Werk, welke haare gevalligheid heeft, en de aandagt niet onäartig bezig houdt. Men bevindt zich als in het gezelschap van den Reiziger, wanneer hy te Straatsburg zyn Reisverhaal aanvangt, en dit voortzet tot hy Parys bereikt: daar hieldt hy zich langst op, en deedt veelvuldige Waarneemingen, die eenigzins onder hoofden gebragt zyn. Dat der Vermaaken, aanvangende betuigt hy: ‘Dit Hoofdstuk behelst een onderwerp, het welk geene paalen kent. Door de hand van eenen beaumarchais getekend, en in alle zyne onëindig menigvuldige schakeeringen voorgesteld, zoude dit het belangrykst tafereel voor den Zielkenner worden; doch door de zwakke pen van eenen Reiziger geschetst, kan het alleen een dor geraamte zyn van eenige hulpmiddelen, die deeze wellustige hoofdstad oplevert.
Vermaak is hier het groote doelwit, van ieder in 't byzonder en van elk gezelschap. Welk eene aandrang, welk een poogen om daar toe te geraaken! Welk eene draaistroom, welk eene bedwelming van genot! Nergens heeft het vermaak zo veelerlei gedaanten als hier, nergens kan het aangenaamer bedriegen, sterker verrassen en spoediger ontvlugten. Ieder klein genot is in vreugde, iedere vreugde in vermaak, ieder vermaak in wellust, en alle wellust in bedwelming herschaapen; alle zinnelyk vermaak is vergeestlykt, en al het geestelyke verzinlykt. Nergens eentoonigheid, walging, of gebrek; steeds nieuwe bedrieglyke tooneelen, altoos vernieuwde, leevendige, deelneeming. De vreugde schynt met ons oud en weder jong te worden, en ieder genot, op zich zelve, wordt eene vrugtbaare moeder van duizend nieuwe genietingen. - Nergens is de wellust meer wellust dan hier; maar ook nergens heeft zy meer outers, prachtiger tempels, en vuuriger verëerers. Nergens weet men het zagt geweld van haaren scepter beter aan banden te leggen, en te verheffen; nergens heeft het genot menigvuldiger gedaanten. De naauwste verëeniging der hoogste geestlyke en zinlyke losbandigheid heeft maar éénen tempel in de waereld, en die staat aan
| |
| |
den oever der Seine. - De vreugde schynt hier aan het leeven geketend te zyn; zonder haar zou het geen leeven zyn. Om die reden, is zy het eerste doel aller bedryven, en alle overige zyn aan haar ondergeschikt. De Parysenaar bouwt Kerken, viert Processien, sticht Academien, richt Logies op, om zich te vermaaken.’ In eene Aantekening verzoekt de Heer storch zynen Leezer, op 't ernstigst, de voorbeelden die hy bybrengt, voor geene winderige overdreevenheid te houden: zy zyn uit zyne eigene ondervinding herkomstig. In deeze en de volgende Afdeelingen wordt meer omstandig van dezelve verslag gedaan.
Dan hoe die beschryving van de woonplaats der vrolykheid en vreugde, in zo veele gedaanten, bestaanbaar is met het geen hy vervolgens in de Afdeeling, getyteld: Voor het Characterkundige, eenige losse stukken, valt ons moeilyk te begrypen: immers daar leezen wy: ‘In andere Landen hoort men veel van de vrolykheid der Franschen vertellen. Zy is by de Natie zeldzaamer geworden, in de Parysenaars kent men ze reeds zedert lange niet meer. Men is gewend aan het denkbeeld, om zich de Franschen, als gestadig springende en zingende wezens, voor te stellen; doch men ziet zich bedroogen, zo dra men over de grenzen is gekomen. Allerwegen bleeke droevige gezigten, donkere gebaarden; overal zugt na rykdom en eer, nergens vrolykheid en boert. Zelf de weinig betekenende Saletjonker, wiens hoogste doel een kus of een vertrouwelyk uurtje is, verrigt zyne petites affaires, met eene ernsthaftigheid, welke doet lachen. In de Logies blootlyk donkere gezichten; maar zelden kan een vrolyke inval de voorhoofden wat ophelderen. De Bak schynt meer vatbaar voor de vreugde te zyn. Den burger- en handwerksman, ziet men nimmer lagchen; hy glimlacht alleen - als hy de vergulde wagen ziet voorby ryden, waar voor hy nog geene betaaling bekomen heeft. - Dans en gezang zyn uit alle goede gezelschappen verbannen. Op de openlyke bals en maskeraaden, komt men alleen by elkander - om te zien dansen. - Het straatdeuntje, eene der kragtigste volksgewoonten, wordt alleen gekogt en geleezen. Welëer was het straatdeuntje het graf der vergetelheid, waarin de Parysenaar zyn kommer en klagten verborg. Doch het werd op de straaten gezongen; dit is nu geheel verboden. - Dat de overhelling tot zwaarmoedigheid de overhand neemt, getuigt overvloedig
| |
| |
de zelfsmoord; voorbeelden van eene uit droesgeestigheid ontstaane krankzinnigheid zyn niet zeldzaam.’ - Hemel! riepen wy by ons zelven, dit leezende, uit, is dit het Character van de vuurige verëerders des Wellusts in den Tempel der vreugde aan de Seine, hoe zeer heeft de Schryver zich zelven vergeeten, of in een donkere luim de laatste schets gemaald, die zo weinig gelykt na 't geen hy, onder anderen, zegt in de breede Afdeeling van de Gerieflyke Meisjes, welker getal hy op 40,000 begroot; deeze zouden by zulke naare en zwaargeestige Sukkelaars weinig neering hebben.
Dan laaten wy voortgaan. Het Fransche Tooneel, en de Tooneelspeelers krygen een groote beurt; doch niet ten hunnen voordeele; zy moeten by den Duitscher verre agter staan voor die zyns Lands. Wy durven wel onderschryven, 't geen hy zegt: ‘myne schets van het Fransche Tooneel is in verscheide opzigten onvolkomen’; doch niet ondertekenen, 't geen hy 'er byvoegt. ‘Ik ben niet uitgegaan, om feilen en gebreken op te speuren, en geen bril heeft de voorwerpen myner opmerkinge vergroot of verkleind, of een zekere kleur gegeeven.’
De Fransche Geleerden komen 'er, met de Duitschers vergeleeken, weinig beter af dan de Tooneelspeelers; hy heeft het zeer gelaaden op der Franschen onkunde van de Werken der Duitschers. - Voltaire, van wiens jongst verblyf in Parys, inzonderheid, hy een uitvoerig verslag geeft, staat by hem in een zeer goed blaadje: ‘Voltaire,’ dus besluit hy, ‘voltaire leeft eeuwig, zyne grondstellingen, goede en kwaade, zo als ze zyn, zullen van eeuw tot eenw voortvliegen, en nog by het laatste nageslacht het Wetboek der Menschheid en Verdraagzaamheid, de Twistappel der Wysgeeren, en de ergernis der zwakken, zyn.’
Van Versailles spreekende, zegt hy: ‘de Koningin bemint het landleeven, het geen zy zomtyds op haar aartig Landhuis Trianon geniet, en waar zy door weldoen, minzaamheid en gemeenzaamheid, alle harten wint, en alles rondsom zich tot vrolykheid en vergenoegen aanspoort.’ - De Heer storch schreef, in 't Jaar MDCCLXXXVI. Hier, gelyk op veele andere plaatzen, zou de Vertaaler gelegenheid gevonden hebben om eene Aantekening te maaken, daar dit Werk, in 't Jaar MDCCXCII, in 't Nederduitsch het licht ziet. Bovenal zou dit noodig geweest zyn, ten opzigte van het Aanhangzel, waarin wel
| |
| |
eenige spooren gevonden worden, leidende tot de groote Gebeurtenissen in dat Ryk zints voorgevallen, en die, als van zelve, aan de hand geeven, om 'er iets, by wyze van Aantekening van te zeggen. Het zou zeer gestrookt hebben met de Mottos, boven dezelve geplaatst. ‘Het Europeesch publiek staat niet gelyk met de Dieren, zo als het Africaansche; het is geen Kind meer, gelyk in de middeleeuwen. Steeds bidt het nog zyne Leidslieden, zyne Opzieners, aan; maar het wil en moet in geest en in waarheid aanbidden. En om dat te kunnen doen, moet het niet blootlyk gevoelen, dat - maar het moet weeten, hoe - het geregeerd wordt. Schlözer. En
Point d'augmentation d'Impots,
Met genoegen zal men de berigten wegens Rheims, Chalons, Barle Duc, Toul, Nancy, enz. leezen, door den Schryver op zyne te rugreize bezogt.
Hoe algemeen, en in allerlei slag van dingen, de Loteryen by ons zyn, hebben wy, in 't doorleezen deezes Werks, melding gevonden van eene zeer zeldzaame, die onze Leezers zal vermaaken. ‘Voor eenige jaaren stierf een arm, eerlyk, Man, en liet eene Weduwe na, met drie Dogters, in de allerbehoeftigste omstandigheden; zonder hulp, zonder uitzigten, was dit ongelukkig huisgezin op het punt om van honger te sterven, als de Vrouw van eenen Handelaar in de Lotery, eene vriendin deezes huizes, en voor het overige een doorsleepen, listig, schepzel, op den zeldzaamsten inval kwam, om dit genoemde arme huisgezin te redden, en zich te gelyker tyd een aanzienlyk voordeel te verschaffen. Zie hier de aankondiging van haar ontwerp, zo als het met de daad gedrukt rond ging.
Mevrouw * *, heeft drie Dogters; de oudste, een schoone roos, die reeds zo menigen Minnaar geheime zugten heeft afgeperst, bevindt zich thans in het gelukkigst tydpunt des Vermaaks en der Liefde. Zy zal het groote lot eener Lotery worden, welke genaamd zal zyn, de Lotery van Cythere. Deeze bestaat uit vyf honderd briefjes, welken elk voor eenen Louis, en vier-en-twintig Sous, voor haar die deeze moeite op
| |
| |
zich neemt, te koop zyn. Ieder briefje is met een Vignet versierd, het welk den Zoon van de Godin der Liefde voorstelt, plukkende met de eene hand eene roos, en besproeijende met de andere twee knoppen. De dag der verlooting zal bekend gemaakt worden, zo dra alle de briefjes uitgegeeven zyn, en ieder deelneemer zal getuigen zyn van de onzydigheid der trekking. Het schoone Schepzel, dat het voorwerp aller wenschen is, zal op een troon tusschen de beide Zusters zitten, van welke de jongste trekken zal. By uitkoming van het winnend lot, zal een aangenaam Muzyk gehoord worden, en de Moeder zal zelve haare Dogter den gelukkigen Sterveling in de armen voeren. - De beide andere Zusters zullen, tot dat zy vyftien jaaren bereikt hebben, eene gepaste en zorgvuldige opvoeding genieten, en als dan op de evengemelde wyze verloot worden; wanneer die deelneemers, welke, ditmaal, zonder prys uitkomen, het voorregt van inkoop zullen hebben.’
‘De deugd en Moederlyke liefde der eerlyke Vrouw ** wierd wel draa door de schitterende hoop op een groot geluk overwonnen; zy bewilligde 'er in, de Lotery kwam tot stand, en haare drie Dogters praalen thans onder de Phrynen van den eersten rang.
Een soortgelyk voorval gebeurde kort naderhand. 'Er verscheen in 't Journal de Paris, een voorslag van een jong Manspersoon, die van goeden afkomst, doch zeer arm, was. Deeze wilde zich by wyze van Lotery verspeelen onder Meisjes, die gaarne trouwen wilden. Hy verlangde 50,000 Briefjes, ieder tot 6 Livres, hy zelf, een Man met 300,000 Livres, was het te trekken lot; ingevalle het Meisje, 't welk het lot hem toeschikte, hem niet behaagde, zou hy haar de helft der somme afstaan, waar tegen zy van het regt op hem afzien moest. - Dit zeldzaam voorstel was zo aartig opgeschikt, dat het de algemeene goedkeuring wegdroeg; doch of het ter uitvoer is gebragt, heb ik niet kunnen verneemen.’
De Vertaaler, die niet altoos even gelukkig geslaagd is, en op veele plaatzen den Duitscher laat uitkyken, zou wel gedaan hebben met eenige Fransche plaatzen te vertaalen; eenige zeggen wy, dewyl ze alle niet ter vertaalinge geschikt zyn: voor Leezers, die geen Fransch verstaan, valt het altoos verdrietig, brokken aan te treffen, waaraan zy niets hebben. Zelfs in veele plaatzen, daar de slag op het
| |
| |
woord aankomt, kan men, het oorspronglyke geevende, dien met eenige omschryving aanduiden; waarby de anders onvoldaane Leezer voldoening erlangt, en het Boek niet grommende, gelyk anders, ter zyde legt. - Wy hebben ook wel eens iets aangetroffen, dat zeker in de Vertaaling fout is, b.v. ‘Servetten en Tafellakens zyn zelden van fyn Beddetyk; maar gewoonlyk van grof Lynwaat, het welk dikwyls met roode streepen versierd is.’ Ik geloof niet, dat men ergens die Tafel- en Kleeder- beschutzels van fyn Beddetyk zal aantreffen; meent de Vertaaler ook Damast, onder deezen naam, althans, zyn by ons de beste Servetten en Tafellakens bekend. 't Ware te wenschen, dat de Vertaalers zich wat meer op het naauwkeurige bevlytigden; inzonderheid deert dit, wanneer anders, over 't algemeen, de Vertaaler blyk geeft van zyn stuk meester te zyn. |
|