| |
Vaderlandsch Woordenboek, oorspronklyk verzameld door Jacobus Kok. Vyf-en-twintigste Deel. Met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten. Te Amsterdam by J. Allart, 1791. In gr. octavo 403 bladz.
In dit Deel, behelzende de nog overgebleevene Artykelen onder Letter R, beslaat het berigt wegens Rotterdam, en de leevensbeschryving van Michiel Adriaansz. de Ruiter, eene aanmerkelyke plaats; waar by voorts andere Artykels komen, die de opmerkzaamheid van de naspooreren onzer Vaderlandsche Historie gaande kunnen houden. Het Artykel Ruikhaver strekke hier van ter proeve,
| |
| |
't welk wy egter, om niet te breedvoerig te worden, eenigzins zullen inkorten.
Ruikhaver (nicolaas) gebooren te Haerlem, volgens hooft, doch by wagenaar, en niet te onregt, voor een Amsterdammer gehouden, haalde zig, door verscheiden krygsverrigtingen, onder Prins willem den I, alhier breeder vermeld, al vroeg den haat van den Hertog van alva dermaate op den hals, dat hy wel dra, met verscheiden anderen ingedaagd, en, by mangel van verschyning, gebannen, en met verbeurdverklaaring zyner goederen gestraft wierd.
‘Verre (dus vervolgt het verhaal,) van zijnen moed neder te slaan, deedt veelëeer het gestreeken Banvonnis ruikhavers ijvervuur ontbranden. - Bekend is de Scheepsstrijd in de maand September des jaars 1573, tusschen de Noordhollandsche Vloot en die van den Spaanschen Admiraal Graave van bossu, op de Zuiderzee voorgevallen. Ruikhaver hadt, met eene bende Soldaaten, zich begeeven aan boord van den Staatschen Admiraal kornelis dirkszoon van monnikendam. Nevens eenige anderen had deeze den opgemelden Graaf aan boord geklampt. Met zeer korte en naauwlijks noemenswaardige tusschenpoozen, duurde het gevegt acht-en-twintig uuren, en hadt bossu, al zijn volk, op veertien of vijftien man na, verlooren, wanneer hij zich genoodzaakt vondt in onderhandeling te treeden. Nevens den Admiraal kornelis dirkszoon en den Geweldigen Provoost joachim nieuwvink, genoot ruikhaver de eere, dat de Graaf van bossu zich aan hem overgaf; bedingende, boven lijfsbehoudenis voor alle de zijnen, voor zich zelven, daarenboven, eene graaflijke Gevangenis. Te grootmoedig van aart, te gevoelig voor de betoonde dapperheid, was onze Hopman, zo wel als de anderen, dan dat zij dit bedingst niet zouden inwilligen.
Hoe veel aandeels ruikhaver gehad hebbe, om den vijand op te houden, geduurende het beleg van Leyden, in den jaare 1574, vinden wij niet opgetekend; dit wel, dat hij, den ingezeetenen van 's Gravenhage omtrent dien tijd, een zeer gewigtigen dienst deed. Hij lag met zijn Vaandel aan de Geestbrug. Don louis gaëtan na het vlek zoekende door te dringen, trok hij denzelven te gemoet, en hieldt hem zo lang op, met schermutzelen, dat de Haagenaars den tijd hadden, met hunne meeste en kostbaarste tilbaare have, na Delft te vlugten.
| |
| |
Dreigende was het gevaar, en bijkans wonderdaadig de ontkooming uit het zelve, van onzen ruikhaver, in de maand November des straks genoemden jaars. Te weeten, Prins willem de I hadt thans aan zijne koorde een eedgespan binnen Antwerpen, om de Stad, thans bezet bij Don louis de requesens, in zijne handen te leveren. Marten neijen, gezwooren Klerk en Grissier van de Rekenkamer, Vader van den vermaarden Pater jan neijen, die, in den jaare 1609, het Bestand, tusschen Spanje en de Algemeene Staaten, hielp bemiddelen, was aan 't hoofd der zamen verbondenen. In 't geheim des ontwerps bevondt zich insgelijks Meester willem martini, Griffier der Stad. Het vertrouwen, welk zijne Doorluchtigheid in ruikhaver stelde, was de reden dat dezelve hem, heimelijk, na Antwerpen hadt gezonden, te gader met josua van alveringen, Heer van Hofweegen, ten einde, om, indien het plan gelukte, bekwaame aanen uitvoerders bij de hand te hebben. Men weet, hoe de aanslag mislukte, en eenige handdaadigen, door pijn en folteringen, genoopt wierden tot de bekentenisse van den grooten aanhang van vreemdelingen, hier en daar, bij de Burgers, in de Stad verschoolen, welke, zo dra men een open zag, tot de volvoeringe de hand zouden leenen. Om deeze uit te vorschen, ontving de Wethouderschap bevel tot eene algemeene huiszoeking, te beginnen aan die van de Wet, op dat 'er de Gemeente zich te minder aan belgen zoude.
Martini, gelijk boven gezegd is, hoewel op hem, tot nog toe, geen vermoeden viel, wist van 't geheim der zamenzweeringe. Zelfs hadt hij, ten zijnen huize, geherbergd onzen ruikhaver, nevens den Heer van hofweegen. Het straks gemelde gebod was der Wethouderschap niet aangekondigd, of martini spoedde zich na huis, om dit zijner huisvrouwe aan te kondigen, en bestelling te maaken tot verschuilinge zijner veege Gasten. Geweldig ontzette, in 't eerst, van deeze maare Mevrouw martini, door mededogen met haare Landsgenooten, als zijnde zij eene Hollandsche Vrouw, dogter van den Heere van kalslagen. IJlings wederom moed scheppende, rukt de kloekmoedige Vrouw eenen Kastafel open, de papieren, welke haar man daar in bewaarde, 'er uit, en werpt die in eene kist daar onder. Straks beveelt ze ruikhaver en hofweegen zich in de Kas te begeeven. 't Werk was naauwlijks verrigt, of de huiszoekers komen binnen tree- | |
| |
den. Naa het ruigste doorzien, en geen vermoeden omtrent de Tafelkas te hebben opgevat, treeden ze met martini in overleg, wegens het doen eener Afkondiginge ter uitlokkinge van aanbrengers der eedverwanten, door de belofte van groote belooningen. De bovengenoemde Tafel, welke ruikhaver en hofweegen verbergde, diende tot Leezenaar, om het Ontwerp te stellen; en wierden zij bij naamen daarin genoemd. “Men peinze nu, schryft hooft, hoe hun te moede moght zijn, dien 't minste gewag van reppen, kuchen, oft niezen een doodtsnik was, en hoe wijdt dusdanigh bestaan alle soorten van aanslaaghen in akelijkheit en gevaar te booven gaat.”
Een gruwelijk bedrijf, uit diepgaanden angst gebooren, ware bijkans het gevolg geweest van deeze zonderlinge behoudenisse. Nevens de twee anderen, hadt ook de genoemde marten neijen in 't huis des Griffiers eene schuilplaats gezogt, en in een gat van den Schoorsteen dit gevonden. De huiszoekers waren niet vertrokken, en ruikhaver met hofweegen uit hunne opsluiting gekroopen, of ze traden in overleg, met eene zagte stemme, wat men met neijen zou beginnen. Te laage gedagten hadden ze van zijne kloekmoedigheid, dan dat ze hem 't verbergen van zijnen angst vertrouwden, en dat hij, ter pijniginge gebragt, zijne medestanders niet zou rugtbaar maaken. Naa lang beraad, viel het schrikwekkend besluit marten neijen in een Kelder te doen daalen, aldaar af te maaken, en onder de aarde te stoppen. Met één vordert men den elendigen uit den Schoorsteen, en biedt hem veiliger schuilhoek aan. Doch deeze weigert zich derwaarts te begeeven, voor reden geevende, dat hij hun opzet wist, als die hun gesprek beluisterd hadt. Tevens spreekt hij Mannentaal, en verzekert hun van zijne en zijner vrienden veiligheid, indien ze hem slegts, in vermomd gewaad, bezorgden in het huis van zekeren Broodbakker, welken hij noemde. Dit hadt klem, en deedt het boos ontwerp ter zijde stellen.
Het laatste bedrijf van ruikhaver, behalven dat hij, in de jaaren 1575 en 1576, zo lang hem doenlijk was, Zierikzee hadt helpen verdeedigen, was zijn aanslag op Amsterdam, in den jaare 1577. Te gader met den Kolonel herman helling, voerde hij daar over het hoofdbewind. Het beloop en de uitslag diens voorvals is uit de Geschiedenissen dier Stad bekend. Wat ruikhaver betreft, tekenen wij hier alleenlijk aan, dat, bij 't keeren
| |
| |
van den kans des toelegs ten nadeele, hij geweeken zijnde in zeker huis, op de hoogte van de Oude Haarlemmer Sluis, aldaar betrapt wierd door zekeren iemand, welke hem een bijzonderen haat toedroeg, en straks daar op, hoewel hem groot losgeld wierdt aangebooden, den Hopman, in koelen bloede, vermoordde.’ |
|