| |
Myne vrolyke Wysgeerte in myne Ballingschap, door Gerrit Paape. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1792. In gr. 8vo, 170 bladz.
Gerrit paape werdt geboren te Delft, 4 Febr. 1752, op hetzelfde oogenblik, dat zyne Moeder de Lykstatie van Prins willem den Vierden de Stad had zien binnen treeden. Zyn Vader had, by twee Vrouwen, 19 levende Kinderen, en toen deeze zyn naamgenoot 'er was, zaten 'er dagelyks elf monden aan tafel; zynde het weeklyks inkomen van den man niet meer dan ƒ 7-4-: Met eene menigte huisselyke tegenspoeden te worstelen hebbende, liet hy aan zyne derde Vrouw, en nog 5 in leven zynde Kinderen, echter geene schulden, maar nog eene kleine erfenis, agter; ten blyke wat vlyt en zuinigheid doen kan. Zyn Zoon bezat een overheerschenden lust tot tekenen en leezen. Aan den eersten voldeed de Vader, zonder hem echter een Tekenmeester te kunnen bezorgen; aan den laatsten kon hy minder voldoen; bezittende slechts zeven Boeken, waar van het Leven van willem de Derde, of Vierde, (want de Zoon weet het zelfs niet recht) in dichtmaat, nog verlooren was geraakt. Gelukkig kwam de leesgraage paape in kennis met een zyner buuren, maarten, zynde een Bakker; welke, agt Kinderen bezittende, ook zoo leesgierig was, dat zyn Vriend hem nimmer builende, kneedende of bakkende heeft gevonden, of 'er lag een boek by den buidel, op den trog, of de ovenbank, waar in hy onvermoeid de oogen sloeg, zo dikmaals zyne bezigheden hem een oogenblik rust vergunden; hebbende slechts éénmaal zyne brooden te hard laaten bakken, terwyl hy bezig was met in de Reizen van den beruchten bontekoe te leezen.
De Boekverzameling van deezen Bakker, omtrend in 200 stuks, waaronder verscheidene Reisbeschryvingen, doch, behalven het Werk van bunjan, in geene Godgeleerde boeken bestaande, verschafte den jongen paape eene aangenaame bezigheid: zo wel door dezelve te leezen, als door 'er met zyn buurman maarten over te kouten. Zyn Vader echter begreep, dat boekenleezen geen ambagt was. Hy raadpleegde met de eerste genegenheid van zynen Zoon, namenlyk de zucht tot tekenen, en dus bestelde hy denzelven, in deszelfs 13de jaar, op eene Plateelbakkery; om, na verloop van 10 Jaaren, tot den rang van Schildersknecht verheven te worden. Dit ambagt hield hem 14 a 15 jaaren onledig, en bedorf zyn geheele
| |
| |
tekenkunst, uit hoofde van de slegte wyze van schilderen, die aan dat beroep eigen is.
In deezen nederigen kring van menschen, leerde de jonge paape een zonderling slag van menschen kennen. De meeste van hen hadden, in 1748, een byster groote vlag laaten vervaardigen, waar aan meer dan 100 handen te pas kwamen, om dezelve in orde te draagen. Allen, die onder deeze Vlag de Stad waren doorgetrokken, noemde men Vlaggelieden; en nadien de meesten, by die gelegenheid, niet geheel nuchter waren, zeide men vervolgens, te Delft, van iemand die wat te veel gedronken had: hy loopt onder de Vlag. Onder deeze Ambagtslieden trof hy een nieuwen boezemvriend, in een zonderling mensch, thomas geheeten, aan; welke eene zeldzaame Wysbegeerte in zyne levenswyze volgde; blyvende zelfs geheel gerust in brown's gemeene dwaalingen leezen, wanneer zyne buuren ernstig bezig waren, om een in zyn Schoorsteen ontstaanen brand te blusschen; zeggende alleen tegen den laatsten, die na het dempen der vlam zyn huis verliet: trekt de deur agter u toe; staande hy intusschen niet op, voor dat hy zyn begonnen hoofdstuk had uitgeleezen.
Deeze zonderlinge Wysgeer overleden zynde, na dat de jonge paape hem, even te vooren, had moeten belooven, dat hy nimmer een Lykvers op hem zoude maaken; zo geraakte laatstgemelde aan het uitgeeven van eenige zyner Gedichten, en door deezen in kennisse met den Heer roeland van schie, te Delft, en deszelfs Dochter maria, mede een Dichteres; met welke laatste hy 24 Nov. 1776 in huwelyk trad. Door toedoen van zyn Schoonvader werdt hy eerlang aankweekeling van het Haagsch Dichtlievend Genootschap, onder de Spreuk: Kunstliefde spaart geen Vlyt; terwyl de beroemde Stichter van dat Genootschap, Do. joannes van spaan, zich vervolgens verleedigde, om hem in de noodige regels der dichtkunde te onderwyzen. Een en ander maakte hem zeer yverig, zo dat het eerlang scheen, dat hy een Winkel van Verzen begeerde op te zetten. Een twist, tusschen zyne mede-Ambagtsgezellen en hunne Meesters ontstaan, deed hem de onderdrukte party verkiezen. Dit bragt hem in haat; hy werdt moedeloos; verliet zyn Ambagt, dat hem al lang had tegengestaan, en raakte dus zonder kostwinning en zonder geld.
Van den nood een deugd maakende, zette hy zich aan het Waijerschilderen, en vervolgens ook aan het Silhouëtteeren. Hier in kreeg hy een' Leerling, welke, onder zyn opzicht, verzen willende maaken, zich altoos, op de Turfzolder, boven op een hoop turven plaatste. Men moet bekennen, dat indien deeze Verzen al niet verheven waren, het de Dichter zekerlyk was! De leeslust van den Meester verschafte zich hoe langer hoe meerder toegang tot zeer voornaame Boekverzamelingen. Echter deeden zyne bekrompene omstandigheden hem, in 1781,
| |
| |
op voorstel zyner Vrienden, een ambt aanneemen, het welk weekelyks 36 st., behalven eenige kleinigheden, 's jaarlyks, opbragt. Dit ambt bestond in bediende te zyn van de Kamer van Charitaaten der Stad Delft; verbindende het 2de Art. zyner Instructie, hem tot het oppassen voor de Regenten - kamer, zo dikmaals dezelve vergaderd waren, het doen van boodschappen, en het staan met ongedekten hoofde, zo lang hy by Regenten in de Kamer was. Gelukkig doemde hy zyne dichterlyke trotschheid tot zwygen; vondt, in de Regenten, menschen die vriendelyk met hem omgingen; hield zich daardoor 5 Jaaren met die ambtsbediening bezig; leerde door eene weekelyksche omgang met omtrend 1700 a 1800 arme menschen, en eene openhartige verkeering met dezelve, het Gemeen en deszelfs elende kennen; en hield dikmaals van zyne 36 st. zeer weinig over.
Tot in den jaare 1786 won hy dus, al schilderende, of dienende, de kost; dan in dat jaar leerde hy den Heer wybo fynje kennen, welke hem tot eene geheel andere kostwinning, namenlyk tot het vertaalen voor de Boekverkoopers, deedt overgaan. Na maar 5 lessen in het Hoogduitsch genomen te hebben, volhardde hy met, dagen agter een, in de Woordenboeken genoegzaam woord voor woord op te zoeken, en een hem door fynje opgedraagen Werk (waarschynlyk de Abderiten, naar wieland, in II Deelen) te vertaalen. Wordende Heeren Regenten van Charitaaten daadelyk, voor het goede door hem in zyne ambtsbediening genooten, bedankt, en het schildertuig in een hoek gesmeeten.
Ten opzichte der verdeeldheden, welke, sedert eenige jaaren, in ons Vaderland plaats hadden, kon g. paape geen ledig aanschouwer blyven. In 37 Boekdeelen, zo kleinen als grooten, op verschillende plaatsen en tyden gedrukt en uitgegeeven, heeft hy gemeld wat hy over de publieke zaaken des Vaderlands dacht. Het deel, dat hy in dezelve genomen hadt, deedt hem, by de omwenteling, onverwagtst van Delft naa Amsterdam verhuizen. Op een doodsche Agterkamer, by een Wyn- en Lakenkooper te Amsterdam, zonder eenige Boeken, dan een Bybel met volkomen kanttekeningen, begon hy zynen Simson. Zyn Vrouw, en een Zoontje van nog geen twee jaaren oud, had intusschen eenige reizen, uit vrees voor Plundering, de vlugt over een dak te Delft moeten neemen; en kwam eindelyk by hem te Amsterdam, met het nieuws, dat alle zyne goederen gearresteerd waren: 't geen echter naderhand bleek niet zo erg geweest te zyn. Eene nieuwe verhuizing te Amsterdam, by welke gelegenheid deeze drie persoonen, met al hunne goederen, in een Sleepkoetsje, van het eene einde der Stad naar het ander gebragt wierden; deedt hem het eerste aanmerklyk voordeel, dat zy by de omwenteling hadden, aan zyne schreiende Vrouw voorhouden: zeggende, ‘voor vier
| |
| |
dubbeltjes kunnen wy nu in Amsterdam, met het grootst gemak, verhuizen.’
Wanneer men g. paape verzekerde dat 'er reeds apprehensie op zyn persoon verleend was, pakte hy in 't laatst van October 1787, zyn reiszak met het hoogstnoodige byeen: zette een andere pruik en hoed op, en trok andere kleederen aan. Zyn aangezicht schilderde hy uit den bruinen, met de behoorlyke diepzels. Hoe aanmerkelyk dit iemands gelaad verandert, weet men uit het Leven van passchier de fyne, die dat kunstje mede verstond, en 'er geen mindere raare ontmoetingen door had, dan g. paape: welke dus, geheel verkleed en veranderd, met valsche Paspoorten voorzien, zich van Amsterdam naar Gouda, en van daar naar Rotterdam begaf, zonder van iemand gekend te worden; schoon een der Wagtdoende, en hem onderzoekende, Burgers, te Rotterdam, hem anders zeer wel kende.
Eenige dagen in Rotterdam zich ophoudende, om op eene geschikte wyze naar Antwerpen te vertrekken, werd een Barbier vereischt, om het geschilderd aanzicht te scheeren. Deeze kwam, en verschrikte niet weinig onder het scheeren. ‘Myn God! Myn Heer! zeide hy, wat scheelt u? Gy wordt zoo bleek!’ - Dat heb ik wel meer des voormiddags, antwoordde paape; maar met een glaasje likeur gaat het wel weêr over. De barmhartige baardschrapper liep heen, en haalde een groot glas genever: beiden dronken, en alle zwaarigheid verdween. Intusschen betoonde zich gerrit paape, nu als in de dagen van ouds, en had geen verw meer by zich om zich te beschilderen. De Kastelein hem ziende, wilde dat hy den Doctor zoude aanspreeken; hy daar tegen verzekerde, dat hy, met eene wandeling te doen, wel weer beter zoude worden. Hy ging uit, kogt de noodige ingrediënten, schilderde zich als voorheen, en de Kastelein feliciteerde hem, met zyne spoedige herstelling.
Na eene wonderbaare driedaagsche reize van Rotterdam naar Antwerpen, met een koddig gezelschap, volbragt te hebben, vondt paape in Antwerpen niet het geen hy gedacht had 'er te zullen vinden. De Stad kwam hem lelyk, en de Inwooners kwamen hem morssig, voor: ten minsten by zyn eerste aankomen. De Hollandsche Wysgeer in Brabant, een door hem dáár geschreven Werk, draagt 'er overvloedige blyken van, en maakte hem (nadien men, buiten zyn weeten, 'er zyn' naam voor gezet had) in Antwerpen zeer gehaat, zo dat hy genoodzaakt was dit Werk te verzaaken, wilde hy niet in 't water gesmeeten, of half dood geslagen, worden. De Copy van een ander Werk, door hem aldaar opgesteld, namenlyk het Leven van flip van Bourgonje, werdt, toen de Boekverkooper spanoghe te Antwerpen geplunderd werdt, met zeer veel statie, als een kettersch Boek, verbrand. Dit, benevens de vooruitzichten die
| |
| |
het Brabantsch Patrictismus hem gaven, deedt hem naar Brussel vertrekken. Hier de overwinning op de Keizerlyken, en een gedeelte der omwenteling, gezien hebbende, reed hy met de Deligence op Gent, alwaar hy de eerste tyding der Brabantsche zegepraal bragt, en zich dezelve zo wel ten nutte maakte, dat zyne onderzoekers, zonder hem te onderzoeken, hem de hand gaven, en hem den volgenden dag gerust op Brugge lieten vertrekken. Daar aan de Poort komende stond een Patriot op schildwagt, die hem, met den hoed in de hand, zeer ootmoedig vroeg: Myn Heer! mag ik de libertait gebruiken om au te vraagen, oe au naam is? - Dat raakt u niet, zei paape, en stapte zo fier de Stad in, even als of hy Commandant van Brugge geweest ware. Hoe verder hy kwam, hoe minder yver hy voor het Brabantsch Patriotismus bespeurde; tot hy eindelyk, in de helft van December 1789, te Duinkerke, zyne tegenwoordige verblyfplaatse, aankwam, alwaar zyne Vrouw en Zoon hem eerlang volgden.
Dit is de zaakelyke inhoud van het voor ons liggend Werkje, dat in een vrolyken briefstyl geschreven is, en alles bevat war men, ten opzichte van des Schryvers lotgevallen, en zyne wysgeerige denkwyze omtrend dezelven, kan begeeren. Zyne vrolyke Wysbegeerte heeft veel van de Wysbegeerte van zynen overleden Vriend thomas. Zy maakt hem geschikt tot lagchen, en om anderen te doen lagchen. De menigte zyner uitgegeeven Werken, die in dit Stukje meest by naame genoemd worden, bewyst zeker dat hy zeer veel geschreven heeft, maar zyne levensloop toont tevens dat hy zulks noodzaakelyk doen moest. En daar hy veel tyd heeft gehad, en veel tyd aan het opstellen zyner Werken heeft besteed, kan de Natie zich, over zyn menigvuldig schryven, met geene reden beklaagen. Het veel schryven wordt dan eerst eene ondeugd, wanneer de Schryvers zich geen tyd gunnen, om hunne Werken de behoorlyke vereischten te geeven, en daar door slecht schryven. Den Vlytigen daartegen behoort men te pryzen; geenzins te verachten. om dat zy vlytig zyn: of om dat zy 'er, zo als de Heer paape, hun bestaan in vinden.
Het afbeeldzel van den Schryver, als mede dat van zyne Vrouw en zesjaarigen Zoon, worden, in den aanvang van dit Werkje, gevonden. |
|