Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 440]
| |||||||||||||||
Magazyn van Geschiedenissen, Romans en Verhalen. Te Rotterdam by J. Meyer, 1790. Eerste Deel, 406 bladz. Tweede Deel, 400 bladz. in gr. 8vo.Deeze twee deelen, bevatten de volgende zeven Stukken:
Nergens, het zy aan het hoofd van het gantsche werk, of aan dat van de byzondere Stukken, wordt ons gemeld, of men ons hier Vertalingen, of oorspronglyke Stukken, opdischt; als alleen in een kort Voorbericht, dat voor Paulus en Virginia geplaatst is, waaruit men ziet, dat de Heer de saint - pierre de Schryver van dit Stukje is. Het is ous echter meer dan waarschynlyk, dat ook de andere Stukken Overzettingen zyn. Don Diego de Colmenares, weten wy, is uit meiszner's Skizzen. Maar het lust ons niet, de bronnen van de overige Stukken op te spooren. Ondertusschen zouden, naar onze gedachten, de Vertalers beter doen, van dezelven aan te wyzen. Dan kon men hunnen arbeid beter beoordeelen, en dan liep de koper geen gevaar, van, in den waan dat hy zich een oorspronglyk Werk aanschaft, Over zettingen te kopen van Stukken, die hy reeds in zyne boekery heeft. Wat voorts de keuze dezer Stukken betreft, dezelve kon over het algemeen veel gelukkiger zyn, wanneer men met zulk eene verzameling waar nut wilde stichten. - Almoran en Hamet is eene tovergeschiedenis, met zulke vreemde versieringen doorzaaid, dat zy niemand interesseeren kan, dewyl zy zo sterk tegen het waarschynlyke zondigt, dat zelfs een kind, of het bygelovigste mensch 'er niets van geloven zal. - Don Diego de Colmenares doet zyn' grooten Schryver eer aan, wanneer men op styl en meesterlyke tekening van characters ziet; maar de woede van Holnara zal menigen Lezer en elke Lezeres het boek van yzing uit de handen doen werpen; en het verhaal van de straf, die zy haren ontrouwen minnaar doet ondergaan, kan toch by ons geen nut stichten, daar de Schryver zelf zyn Stuk met deze woorden besluiten moet: ‘Ontrouw en valsche liefdeëeden! hoe gelukkig is het, dat de Europeesche Meisjes niet gewoon zyn, u met eene gelyke woede te straffen!’ - In Louisa Mildmay wordt knoop op knoop gelegd, maar de | |||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||
ontknooping van dezelven (indien men het niet liever een doorhakken noemen wil) geschiedt zonder de minste waarschynlykheid. De zeldzaamste gevallen en ontmoetingen worden zo opeen gestapeld, dat, op deze wyze, het Roman - schryven een van de gemaklykste dingen van de waereld wordt. - Azor en Zimeo is eene zeer treurige gebeurtenis, met de vreemdste voorvallen doormengd, waar van het toneel geplaatst wordt in Armenië, in de tyden van de ongelukkige uittogten der Kristenen tegen Asia; en die voor onze tyden, en de verbeteringe onzer zeden, weinig geschikt is. - Ericia beschryft hare eigene ongebondenheden, en het berouw, dat zy 'er ten laatsten over gevoelde: maar, in het eerste gedeelte van haar verhaal spreekt zy dikwyls nog zo smaakelyk van eenige dartele, en kwaadaartige, kluchten, die zy, geduurende haar slecht leven, aanrigtte, dat menig Lezer misschien meer neiging tot lachen, dan afkeer van de ondeugd, onder haar verhaal, voelen zal. Het beste hebben ons de Rozenfeest van Salency, en Paulus en Virginia bevallen. Achter het eerstgemelde Stukje is eene aantekening geplaatst, over den oorsprong en aart dezer schoone plechtigheid, die reeds tot meer Stukken van smaak aanleiding gegeven heeft; onder anderen tot eene Opera, die te Parys, in het jaar 1776 uitgegeven is, getiteld: La Rosiere de Salenci, Pastorale en trois Actes, melée d' Ariettes. - Wy zullen deze aantekening hier laten volgen, ten behoeve van die geenen onzer Lezers, by welken deze lofwaardige Instelling nog onbekend is. ‘Reeds zeer oud is de Instelling van de Roozenfeest; mén kent dezelve toe aan St. Medard, Bisschop van Noyon, die in de vyftiende eeuw, naar onze jaartelling, onder de regeering van Clovis, leefde. Die goede Bisschop, die tevens Heer van Salency was, een dorp, omtrent een halve myl van Noyon gelegen) had uitgedacht, om, elk jaar, aan die geene der meisjes van zyn dorp, wier deugd het algemeenst werd toegejuicht, een geschenk van 25 livres, en van eenen Roozenkrans, te geven. Men zegt. dat hy zelf dezen eerryken prys aan eene zyner Zusters, welke de stem van het algemeen daar toe benoemd had, toereikte. Nog heden ziet men, in de kapel van St. Medard, aan het einde van het dorp Salency geftigt, boven het Altaar, een schildery, vertoonende den Prelaat, in zyne Koorgewaden, een' krans van roozen op het hoofd zyner Zuster zettende, die in het hair gehuld, en op haare kniën liggende, verbeeld is. Deze belooning werd, voor de meisjes van Salency, een sterke prikkel tot braafheid. Zonder de eer, welke eene bekransde genoot, in aanmerking te nemen, was het zeker, dat haar in dat jaar huwlyks voorslagen gedaan werden. St. Medard, hier door getroffen, vereeuwigde deze Instelling. Hy | |||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||
verpachtte omtrent elf of twaalf mergen van zyn grondgebied, om uit derzelver inkomsten de 25 livres, en de kosten, welken aan de Roozenfeest verknocht waren, goed te maken. Volgens de inrichting, is het niet genoeg, dat die, welke den krans zal ontvangen, zelve van een onbesproken gedrag is, maar haar vader, moeder, broeders, zusters, en verdere naastbestaanden, tot in het vierde gelid, moeten even onberispelyk zyn. De geringste smet, de minste verdenking, in haare maagschap, was eene reden ter uitsluiting. De Heer van Salency is altoos in het bezit geweest van, en heeft nog, het regt, om, tot de bekransing eene uit drie meisjes, in het dorp Salency geboren, en welken men hem, een maand te voren, heeft voorgesteld, te verkiezen. Wanneer hy haar benoemd heeft, is hy verpligt, zulks van den predikstoel der parochie te doen afkondigen, op dat de andere dogters, haare mededingeressen, tyd zouden hebben, om deze keus te onderzoeken, en die af te keuren, zo zy niet naar de uiterste regtvaardigheid geschied was. Dit onderzoek wordt, met de striktste onzydigheid, te werk gesteld: en het is niet dan na het doorstaan van dezen proeftyd, dat de keus van den Heer gewettigd wordt. Op 8 Juny, zynde de feestdag van St. Medard, om twee uuren in den namiddag, begeeft zich de verkorene, in 't wit gekleed, gekruld, gepoederd, en met langs haare schouderen, in losse lokken, golvend hair, onder het geluid der trommelen, vioolen, fluiten, enz. naar het kasteel van Salency: zy wordt vergezeld door haare naastbestaanden, en twaalf, mede in het wit gekleede, en met een breed blaauw lint omhangen, maagden, aan welken even zo veel jonge dorpelingen de hand bieden. De Heer, of zyn vertegenwoordiger, gaat haar zelf ontvangen; zy maakt hem eene kleine pligtpleeging, om hem voor de aan haar gegeven voorkeur te bedanken; vervolgens geven de Heer, of zyn vertegenwoordiger, en de Schout, haar de hand, en geleiden haar, voorgegaan door de speeltuigen, en gevolgd door eene groote menigte, naar de kerk, waar zy, op een voor haar in het midden van het koor geplaatst bidbankje, de Vesper hoort. De Vesper geëindigd zynde, begeeft zich de Geestelykheid met het volk, in processie, naar de kapel van St. Medard: het is daar, dat de Priester, of de Bedienaar der Mis, den krans of roozenhoed, die op het Altaar ligt, zegent: deze hoed is met een blaauw lintGa naar voetnoot(*) omstrikt, en van voren met | |||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||
eenen zilveren ring versierd. Na de zegening en het eindigen van eene op het onderwerp gepaste Redevoering, kroont de Altaarbedienaar de verkorene, die nedergeknield is; tevens stelt hy haar de 25 livres, in het byzyn van den Heer, en zyne Geregtsbeambten, ter hand. De nu bekransde verkorene wordt weder door den Heer, of zynen vertegenwoordiger, en door zynen geheelen stoet, tot aan de Kerk geleid, alwaar men het te Deum, en eenen koorzang, ter eere van St. Medard, aanheft, terwyl de jonge dorpelingen zig vermaken met eenige snaphaanschoten te laten hooren. By het uitgaan der Kerke, vergezelt de Heer, of zyn plaatsvervanger, de bekransde tot in het midden der groote straat van Salency, alwaar de Leenmannen van de heerlykheid eene tafel hebben doen stellen, voorzien van een tafellaken, zes servetten, zes borden, twee messen, een vol zoutvat, twee kannen met roden wyn, omtrent van twee en een halve pint, parysche maat, half zo veel zuiver water, twee witte stuivers brooden, een half honderd nooten, en een kaas van drie stuivers. Nog schenkt men, by wyze van hulde, aan de bekransde een' pyl, twee kaatsballen en een hoornen fluitje, waar op een der Leenmannen driemaal blaast, voor dat hy het aanbiedt; en men is verpligt, dit alles naauwkeurig te bezorgen, op verbeurte van 60 stuivers. Van daar begeeft zich de gantsche Vergadering naar de plaats van het Slot, onder eenen grooten boom, alwaar de Heer met de bekransde den dans begint: deze velddans duurt tot het ondergaan der Zon. Den volgenden dag, in den namiddag, nodigt de bekransde alle de jonge meisjes van Salency, geeft haar eenen, van koude geregten wel voorzienen, maaltyd, die door de, in zulke gevallen, gewoone vermaken gevolgd wordt. Zie daar de Instelling en de omstandigheden van de Salencysche Roozenfeest. Het eenvoudige verhaal daar van zal zekerlyk belangryk gerekend worden. 'Er is dan op deze aarde nog een plek gronds, alwaar een Roozenkrans, als de eerrykste en streelendste belooning, die men aan de deugd konde schenken, wordt aangezien. Men kan zig niet verbeelden, hoe sterk deze Instelling op de zeden en de braafheid der Salencyërs werkt. Alle de inwooners van dat dorp, die honderd agt-en-veertig haardsteden uitmaken, zyn zagtaardig, eerlyk, matig en werkzaam, schoon omtrent vyf honderd in getal, | |||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||
bezitten zy niet één ploeg; ieder spit zyn' eigen akker om, en elk is 'er met zyn lot te vreden. Men verzekert, dat 'er niet één, in den uitgestrektsten zin, niet één voorbeeld is, ik zeg niet van eene misdaad, die door eenen uit Salency afkomstigen begaan is, maar zelfs niet, dat één hunner zich aan eene buitenspoorige neiging heeft overgegeven, en nog minder, dat één der bevallige kunne zich heeft vergeten; terwyl de omstreeks Salency woonende Landlieden even onderscheiden en bedorven, als elders, zyn. Hoe veel heils brengt niet eene gelukkige Instelling te wege! ô! welke mannen zoude men niet te voorschyn doen komen, door de eer en achting aan verdiensten en deugd te verbinden! hoe veel zou het niet bydragen ter verminderinge van het zedenbederf, wanneer wy een' bespotlyken tooi en ydele vermaaklykheden, voor een Salencysche Roozenfeest, en voor die zuivere genoegens, agterstelden, welken zy aan eerlyke en gevoelige harten moet schenken.’ |
|