Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven, over de Nieuwe Wachters der Protestantsche Kerke, van S.L. de Marees. Eerste Stukje. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1792. 109 bl. in gr. 8vo.Eenige gemeenschap hebben de Brieven, welker Eerste Stukje wy thans in handen krygen, met de Berichten, betreffende de Nieuwe Hervormers in Duitschland, waarvan, in den voorleden Jaare, twee Stukjes uitkwamen. Wanneer wy dezelve op den toetssteen des oordeels brengen, zullen zy blyken van eene soortgelyke gestalte te weezen; weshalven wy 'er bykans het zelfde van moeten zeggen, of liever onze Leezers, om herhaalinge te vermyden, ter onder aangeweezene plaatze verzendenGa naar voetnoot(*). De zonderlingheid van den Tytel, of wie de Nieuwe Wachters zyn der Protestantsche Kerke, verdient een kort woord. 't Zyn naamlyk de Heeren biester en nicolai, Schryvers van het Berlynsche Maandschrift en van de Algemeene Duitsche Bibliotheek, die zich in eenige Stukjes, eenige jaaren geleden, tegen een gevreesden inbreuk van het Pausdom op het Protestantendom verzet, | |
[pagina 411]
| |
en des sterke waarschuwingen gegeeven hebben. Een gedrag, in deeze Brieven sterk doorgestreeken, als onbestaanbaar met hun voorig schryven, zo zeer voor de Vryheid van denken ademende. De byna zeventig jaarige Grysaart, de marees, een volyverig voorstander van de Luthers Euangelische Kerk, met alle derzelver Kerklyke Bepaalingen, de vraag overwoogen hebbende: Is het by gevaar van het naturalismus, of van het pausdom, meer noodig brand te roepen? geeft het aan 't cordeel van zynen Vriend over ‘of het gevaar van ongeloof en afval van het Christendom, 't welk de Protestantsche Kerk reeds byna overstroomd heeft, niet meer te dugten, of de waarschuwing tegen hetzelve niet veel noodiger zy, als de waarschuwing voor de inbreekende magt van het Pausdom?’ En voegt 'er nevens, waaruit men zyn schrystrant, die verre van zagt is, mag beoordeelen. - ‘ô Mogt toch de stem van eenen byna zeventig jaarigen Grysaart allen opwekken, die de Protestantsche Kerk nog beminnen, en jeugd, en kragten en tyd, hebben, om zich tegen derzelver inwendige verachters, vyanden, en lasteraars, met wapenen, die het woord van God verschaft, te verzetten, hunne onwaarheden, verdraaijingen, tegenstrydigheden, onvaste gronden, die altyd reeds vooruit veronderstellen, dat zy eerst bewyzen moeten, regt te ontdekken, en dus, volgens de uitspraak van eenen Apostel, hunne dwaasheid aan elk openbaar te maaken.’ Wy weeten niet, of de Heer Vertaaler, in zyn kort Voorberigt, met het gewigtig Vraagstuk, ‘Zyn 'er in Nederland Recensenten, gelyk de Uitgeever of de Medearbeiders aan de Theologische Recensien der Algemeene Duitsche Bibliotheek? enz. enz.’ ook ons Maandschrift bedoele. Wy kennen ons vry van opzettelyke verlaaging, of voorbedagtlyke verheffing, der Godgeleerde Schryveren van de eene of de andere Party. Wy maaken, in een vry Land, een gemaatigd en geoorlofd gebruik van ons Oordeel, zonder partyzugt, en deelen het onzen Landgenooten mede. Wy durven verzekeren onze Recenseerkunde niet uit Duitschland gehaald te hebben. Is dezelve van een vreemde afkomst, dan sproot ze reeds in den Jaare MDCCLXI uit eene Engelsche Moeder. Zy draagt blyken van af te stammen van The Monthly Review: het door alle verstandigen voor 't oordeelkundigst Geschrift van dien aart gehouden. En 't is 'er zo verre af, dat wy | |
[pagina 412]
| |
ons zulks schaamen, dat wy veeleer leedweezen gevoelen over ons onvermogen om alleszins dier Moeder waardig te blyven: eene andere Lugtstreek brengt, dikwyls, verandering te wege. |
|