Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over den Wandel des Geloofs, door William Romaine, M.A. Predikant te Londen; uit het Engelsch vertaald. Iste Deel. Te Amsterdam by J. Allart, 1792. Behalven de Voorreden, 293 bl. in gr. 8vo.Min beredeneerd dan gemoedelyk is deeze Verhandeling van den Eerw. romaine. ‘Hy hadt,’ naar luid der Voorreden, ‘van den tyd af dat zyn Werk over het Leeven des GeloofsGa naar voetnoot(*), was uitgegeeven, steeds zyne aandagt gevestigd op de Leerstukken in 't zelve voorgedraagen, en gepoogd dezelve ter beoefening te | |
[pagina 361]
| |
brengen. Derzelver waarheid bleek my overtuigend uit het Woord van God, en werd gestaafd door de werking van God, welke 'er mede vergezeld ging. Zyn bovennatuurlyke invloed paart zich, tot op deezen dag, met zyne eigene Leer, en zy heeft de beloofde uitwerking op de harten en den wandel van hun die gelooven. Ze is kragtig door God, tot alle heilryke einden der Verlossing. Het geen in deeze bladen over dat onderwerp gezegd wordt, is meestal by wyze van eigen ondervinding. Myn oogmerk is, de hoofdwaarheden van onzen Godsdienst ter practyk en tot gebruik te brengen, en te toonen, hoe noodzaaklyk de Leerstukken der Genade zyn, om den wandel eens Christens wel te bestuuren. Alles wat noodig is, om denzelven, effenbaar en geregeld, heilig en gelukkig te maaken, wordt beloofd, en is door het Geloof te verkrygen.’ Om dit oogmerk te bereiken, is deeze Verhandeling opgesteld. Zyn Eerw. geeft dezelve op ‘als de vrugt van zyn leezen, overdenken, en bidden over de Schriftuurplaatzen, welken van den Wandel des Geloofs gewag maaken. De overdenkingen, welke hem als dan voorkwamen, stelde hy in geschrift; het zy hy bezig was met zyn eigen hart te onderzoeken, of tot God te bidden om eenen zegen over de Bybelplaats, welke hy dan trachtte te overweegen. Dit scheen hem toe een eenvoudig en zeer dienstig middel te zyn: om dat de Leer, op die wyze, ter beoefening werd gebragt, en geduurige en bedachtzaame overweegingen, onder de invloeden en het onderwys van den Heiligen Geest, tot vermeerdering des Geloofs konden strekken. 'Er komen hier en daar Alleenspraaken voor., als ook Gebeden en Dankzeggingen omtrent welke hy ieder Geloovigen in bedenking wil geeven, of het niet zyn voorregt zyn zou, zich daarin met hem te vereenigen, en zyne woorden de hunne te maaken.’ - Deeze Alleenspraaken, Gebeden en Dankzeggingen, zyn zeer veelvuldig, en op een toon gestemd, die gereeden byval zal vinden van allen, wier Godsdienstigheid, met die des Schryvers, gewoon is zich deezer wyze te ontlasten. Dan anderen zullen te meermaalen met hem niet kunnen instemmen, al behooren zy niet tot de veelen, in de Voorreden geschetsten, ‘die eene Godsdienstige leevenswyze aanneemen; doch die nooit de rampzalige gevolgen van den Zondeval inzagen, noch de plaag van hun hart leerden kennen. De zulken zyn doorgaands hooggevoelend en laatdunkend; zy maa- | |
[pagina 362]
| |
ken eene groote vertooning van Godvrugt, en schynen anderen daarin te willen voorby streeven - tot dat zy op de proef komen, en dan, in den tyd der Verzoeking, vallen zy af.’ Het afgeleverde Eerste Deel bevat zes Hoofdstukken, die tot Opschriften voeren: I. Hy, die met God wandelen zal, moet vooraf den weg des Vredes leeren kennen. II. De Geloovige is met God verzoend, en de vrede Gods heerscht in zyn gemoed, en zy beiden wandelen samen, dewyl zy nu overeenstemmen. III. De Geloovige kleeft God hartlyk aan, en wandelt met Hem in Liefde. IV. De Geloovige gaat voorspoedig voort, zo lang hy wandelt door 't Geloof, in standvastig vertrouwen op zynen verzoenden God en liefhebbenden Vader. V. De Geloovige richt zyne treden naar het Woord, en wandelt met een verruimd hart op den Koninglyken weg der Godzaligheid. VI. Des Christen wandel, in de betrachting van zynen pligt. De denk- en schryfwyze van zyn Eerw. zal zich door deeze weinige trekken doen kennen. ‘Gy kunt geene waare liefde tot God hebben, dan die ontstaat uit de bewustheid, dat hy met u bevredigd is in Christus Jesus. O! wagt u voor valsche Leeraars; 'er is groote rede toe. Veelen spreeken sterk van hunne liefde tot God, om zyne beminnenswaardigheid in zichzelven. Eene gewigtige Gronddwaaling! Mystyken, Kwakers, Naturalisten, waanwyze Overnatuurkundigen, en de gansche verdoolde menigte van Zedepredikers en Deïsten, waanen eenen volstrekten God te beminnen, zonder hem te beschouwen in het Verbond der Genade, of zo als Hy zich geopenbaard heeft in de Menschwording van zynen Zoon. In geen menschlyk hart op aarde, heeft ooit zodanig eene liefde plaats gehad, sints bykans zes duizend jaar. Adam, in het Paradys, mogt God op die wyze lief hebben. Maar wanneer hy om de zonde uit het Paradys verdreeven was; kon hy Hem dus niet meer beminnen. Het beloosde Vrouwenzaad, het Woord dat Vleesch zou worden, werd toen het voorwerp van zyn Geloof, en de eenige grond zyner Liefde.’ Zo min god, voor den gevallen Mensch, naar 's Schryvers oordeel, in zichzelven beminnelyk is, zo min bezit ook de Mensch iets beminnelyks in zichzelven voor god: dit laatste den Mensch te willen inboezemen, behoort tot de diepten des Satans. ‘Hy weet,’ zegt de Eerw. romaine, ‘hoe sterk wy van natuure verkleefd | |
[pagina 363]
| |
zyn aan het verbond der Werken, en dat, als hy den geloovigen slegts beweegen kan om van Jesus af te zien, met oogmerk om iets in zichzelven te zoeken of te vinden, waarom God hem lief zou hebben, als dan zyn geloof verzwakt en zyn vrede gestoord wordt. In deezen strik heeft hy meenig kind van God gevangen. De verzoeking is juist gepast, naar de werking van het overgebleeven beginsel van eigen geregtigheid; zy streelt onze wettische hoope; en ze behaagt ten uitersten aan den hoogmoed van ons bedorven hart. Geen wonder, derhalven, zo lang 'er vleesch in ons is, zo wel als geest, dat deeze listige ingeeving somtyds op deeze wyze wordt ontvangen: ‘Bezit ik iets, waarom God my zou agten en zegenen? Ik wenschte; dat ik eenige beminnelyke gezindheid of pryswaardige daad in my mogt ontdekken, bekwaam om my der byzondere gunst van God aan te pryzen. 't Is waar, ik vinde zodanige thands niet. Maar ik hoop die den eenen of anderen tyd te zullen verkrygen. Als ik slegts meerder vlyt en oplettenheid aanwende, en meer gezet en yverig de middelen der Genade waarneem, zal ik welligt daar toe kunnen geraaken. Hoe 't zy, het kan niet schaaden, dat ik 'er na trachte. Ik zal my zelven oefenen. En ik hoop de dag zal komen, wanneer ik der Godlyke gunste eenigermaate waardig zal zyn.’ - Hier heeft de verzoeking post gevat. Gelyk de Slang Eva door haare arglistigheid bedroog, alzoo zyn de zinnen van zulk een mensch bedorven, om af te wyken van de eenvoudigheid die in Christus is. De looze Slang heeft de vryheid van zulk een kind van God aangetast, en heeft zyn verstand verdonkerd, en zyn inzigt in de genade van het Euangelie beneveld. Zyn oog is thands niet eenvoudig, zyn hart is thans niet eenvoudig, in de volbragte zaligheid. Hy is vervoerd tot een wettisch vertrouwen, en geeft plaats aan een geest van dienstbaarheid. Wierd hy aan zichzelven gelaaten, de vyand zou hem gevanglyk wegleiden, naar zynen wil. De Satan begeert hem zeer, om te ziften als de tarwe; doch hem wordt niet toegelaaten hem iets anders te ontneemen, dan een weinig kaf. De Heilige Geest, in wiens bewaaring hy is, ontdekt en verydelt de poogingen des Satans. Hy brengt den geloovigen in gedachten, en leert hem gebruik maaken van het geen hy te vooren gekend heeft, aangaande de Leer der Genade. De tegenwoordige beproeving | |
[pagina 364]
| |
vereischt beoefening, en verschaft gelegenheid tot nuttig gebruik zyner voorige lessen. Hy had uit de Schriften waarheden geleerd, gansch verschillende van de inboezemingen, waar aan hy gereed stondt het oor te leenen. Daar in had hy geleerd, dat des Vaders liefde tot zyne kinderen, geenerlei verdiensten in hen onderstelt. De genade volgt niet op de werken, anders was de genade geen genade meer. De verkiezing is niet des geenen die wil, noch des geenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. Want wy worden uit genade gezaligd, door het geloof, en dit niet uit ons, het is Gods gave. De verkiezing der genade is uit enkele liefde, en vrymagtige gunst, en heeft geenerlei beweegredenen, dan alleen het welbehaagen van Gods wil. De voorwerpen van dezelve waren niet de waardigen; maar de onwaardigen - niet de onschuldige; maar de gevallen mensch - Zondaars, als zodanigen, in geenerlei wyze geregtigd, of behoedanigd - de verloorene, de hulplooze, de godlooze - ja de voornaamsten der zondaaren - openbaare vyanden en wederspannelingen tegen God. Zy worden niet gezaligd door de werken der regtvaardigheid, welke zy gedaan hebben, of kunnen doen; op dat niemand roeme. Want de roem is ten eenemaal uitgeslooten. De zaligheid is in diervoege beraamd, op zulk eene wyze uitgewerkt, en wordt zodanig toegepast, dat hy die roemt, niets heeft waar in hy roemen kan, dan in den Heere. Geen vleesch kan roemen voor Hem; want uit Hem, en door Hem en tot Hem, zyn alle dingen. Wien alleen de lof toekomt tot in eeuwigheid, Amen. ‘Zo draa Gods geest deezen uitneemenden rykdom der Godlyke Genade in het waare licht aan het zielsoog voorstelt, bemerkt de geloovige zynen misslag. Hy vindt dat hy afgeweeken was van de eenvoudigheid van het Euangelie, door te denken, dat de Liefde van God op verdiensten volgde, en dat hy meer bemind zou zyn, naar maate zyn wandel hem Gode aanprees. Zyn oogen worden nu geopend. De begoocheling verdwynt. Het volmaakt vrye en volstrekt onafhangelyke van 's Vaders liefde, zo als die in de Schrift ontdekt is, wordt aan hem geopenbaard. Hy leest, en mengt geloof met het geen hy leest; en op deeze wyze geraakt hy uit den strik des Duivels. - Eene Schriftuurplaats, van deezen of soortgelyken inhoud, is veeltyds het middel te zyner redding. De Goedertierenheid des heeren is van eeuwigheid tot eeu- | |
[pagina 365]
| |
wigheid, over de geenen die hem vreezenGa naar voetnoot(*). - Dierbaare woorden! vol van ryken Troost voor hen, die verzocht werden om eenige hoedanigheden in zichzelven te zoeken, welken hun regt zouden geeven op de Godlyke liefde, en, denzelven niet vindende, bekommerd en verlegen worden. De Heilige Geest leert de zodanigen, buiten zichzelven te zien, naar een voorwerp, juist gepast naar hunnen stand. Hy wyst hun op de Godlyke Goedertierenheid - eene nimmerfaalende bron van troost - tot die goedertierenheid, welke zich uitstrekt van eeuwigheid tot eeuwigheid, en welke haare rykste gunstbewyzen uitdeelt, niet om de waardigheid van hem die ze ontvangt, maar tot prys der Genade van den Geever. Hier wil Hy dat zy het oog op vestigen, en van daar alleen redding wachten voor hun gemoed. Uit de volheid deezer Goedertierenheid kunnen zy altyd ontvangen genade voor genade: want de Goedertierenheid des Heeren is van eeuwigheid tot eeuwigheid, over de geenen die Hem vreezen. Elk woord is gewigtig. Bepeins het myne Ziel; en mogt de overweeging daar van u opleiden, om die goedertierenheid Gods, welke over alle zyne Werken is, te verhoogen, enz. enz.’ Wy laaten de Gevoelens van den Eerw. romaine, aan zyne plaats; maar de wyze van voordragt kwam ons uitgerekt, omslagtig, meer woord- dan zaakryk, en daarom verveelend, voor. |
|