Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Tolerantie, door Hegewisch, Hoogleeraar op de Hooge School te Kiel. Uit het Hoogduitsch. Te Coevorden by J. van der Scheer, en te Amsterdam by A.B. Saakes, 1792. 56 bl. in gr. 8vo.Het oogmerk van dit Geschrift is, gedeeltelyk de gevallen te ontwikkelen, in welke, gedeeltelyk de regelen, volgens welke de Tolerantie moet uitgeoefend worden. De Schryver onderscheidt vier zoorten van Tolerantie: I. Die geene, welke elke Secte tegens alle anderen moet uitoefenen. II. De Tolerantie van den Staat, tegens de verscheiden Secten, in welke zyne Onderdaanen verdeeld zyn, III. Die, welke de ééne party tegens de andere | |
[pagina 366]
| |
moet in agt neemen, in gevalle 'er verschillende meeningen en oneenigheden over de oude Leer, de oude gebruiken en inrichtingen ontstaan mogten. IV. De Tolerantie van den Staat tegens de andersdenkende medeleden eener party, het zy dezelve de heerschende zy of niet. I. De Tolerantie van elke Secte tegens alle anderen bestaat, volgens hem, uit de volgende Stukken: A. Geene Secte moet middelen van geweld gebruiken, om het geen zy voor waarheid houd, anderen als zoodanig op te dringen. Zy moet ook door geen geweld, hoegenaamd, andere Secten beletten hunne leeren en meeningen vry te bekennen, en een uiterlyken eerdienst te houden, daarmede overeenkomstig. B. Geene Secte moet zig verbeelden, dat zy alleen voor alle anderen daarom, wyl zy een zeker leerstelzel heeft aangenomen, het recht heeft, het Burgerrecht in den Staat, met uitsluiting van anderen te bezitten, of grootere burgerlyke Voorrechten te genieten; of dat het haar geoorloofd zy, andere Secten het burgerrecht of geheel te weigeren, en weg te neemen; of hun het zelve onder zekere bepaalingen te doen toekomen. En volstrekt nooit moet eene Secte daar op, dat zy eene zekere Leer heeft aangenomen, de begeerte bouwen, om den Staat alleen te willen regeeren. C. Dan indien eene Secte by toeval door voorgaande gebeurtenissen het verkreegen heeft, dat zy alle burgerlyke Rechten en Privilegien in den Staat geniet, en dat alle andere partyen daar van uitgeslooten zyn; of dat zy ten minsten deeze Rechten en Voorrechten in een hooger trap geniet als anderen: (zulk eene Secte word de heerschende of dominante genoemd) zoo kan men dezelve niet verhinderen noch verdenken; wanneer zy deeze verkreegene Rechten en Privilegien tracht te bewaaren, het zy dat dezelve op oude gewoontens of op een uitdrukkelyk verdrag gegrond zyn. D. Indien 'er by ongeluk eene party is, die het grondbeginzel heeft aangenomen, dat zy, alwaar zy den meester speelt, geene anderen neffens zig dulden wil, en dwangmiddelen gebruikt, om de overige partyen tot zig over te haalen, of zelfs te vernietigen; zoo is het zekerlyk elke andere party, die de overhand heeft, niet te verdenken, dat zy tegens die heerschzugtige party op haare hoede zy. Het moet zelfs gebillykt worden, als zy | |
[pagina 367]
| |
in een land, waar in nog geene, na heerschappy haakende, Secten zyn, dezelve niet vrywillig tot zig uitnodigd. En het kan niet gewraakt worden, dat zulk eene party, waar zy reeds gevestigd is, gefnuikt, en haar alle gelegenheid ontnoomen worde, om groot en magtig te worden. Dan men kan de aanhangers van zulk eene bedenklyke party, die reeds in den lande gevestigd is, de vrye oefening van hunnen eerdienst zonder eenigen twyfel vergunnen; schoon men wel deegelyk diend te onderzoeken, of het ook waar zy, dat eene party zulke grondbeginzelen aanneemt. E. Het is integendeel ook klaar, dat die partyen, die nu reeds uit hoofde van gewoonte of uitdruklyke verbintenissen, uit voorgaande gebeurtenissen spruitende, van het genot van alle of van eenige burgerlyke Rechten en Voordeelen uitgeslooten zyn, volstrekt geene geweldige middelen, of ook zulke, die beroeringen in den Staat veroorzaaken kunnen, moeten gebruiken, om het volle genot zulker Rechten en Voorrechten te verkrygen, en zig daar door aan de heerschende party volkomen gelyk te maaken. Zy moeten dit alleen van den vryen wil der heerschende party afwagten; en deeze kan slegts door de overweeging, dat zulks billyk en met het best van den Staat overeenkomstig zy, daartoe bewoogen worden. F. In het byzonder, behoord het mede tot deeze Tolerantie, dat geene party de andere wegens haare meeningen en gebruiken, als belachgelyk en zinloos vertoone. G. En eindelyk is het eene wezenlyke pligt, dat geene party de andere ligt beschuldige, dat zy iets leerd, of doet, het geen voor de zedekunde nadeelig is. II. De Tolerantie van den Staat ten aanzien der verschillende Secten, in welke deszelfs Onderdaanen verdeeld zyn, eischt, naar zyne gedachten, het volgende: A. Voor den Staat zelve, als Staat beschouwd, is het van het uiterst gewigt, dat zyne Onderdaanen Religie hebben. Maar de Staat als Staat beschouwd, moet ten opzigte der verschillende stelzels van religieuse meeningen en gebruiken of plegtigheden volkomen onzydig blyven; en zorgvuldig waaken, dat geene van alle de partyen eene andere zoeke te benadeelen, te beperken, of te verdringen. B. Wanneer de ééne of andere party door voorgaande | |
[pagina 368]
| |
gebeurtenissen, door stilzwygende of uitdruklyke verbintenissen zig zekere voorrechten boven de anderen verworven heeft; zoo moet de Staat dezelve daarby beschermen, en haar die voorrechten nooit tegens wil en dank ontneemen, nog dezelven beperken; en wanneer het Staatsbelang vereischen mogt, dat de Voorrechten deezer begunstigde party, of geheel of gedeeltelyk aan alle of eenige der andere partyen wierden medegedeeld, dan moet de Staat de toestemming der begunstigde party niet anders als in der minne en door zagte middelen zoeken te verkrygen. C. Indien het in een land, door zekere omstandigheden eene grondwet geworden is, dat de representanten van den Staat eene zekere Religie bekennen moeten, dan hebben deezen steeds te denken, dat zy eene dubbele persona moralis voorstellen: 1o. den Staat; 2o. de medeleden van die Kerk of Secte, welke zy toegedaan zyn. Zy moeten de magt, die zy als Regenten bezitten, nimmer gebruiken, om hunne Secte ten nadeele der anderen eenige voordeelen te verschaffen. D. De Staat moet by die Classen van het Volk, die door het bezit van meer goederen voor eene betere opvoeding vatbaar zyn, de studie der Weetenschappen en kennissen bevorderen, die den geest boven de vooroordeelen verheffen, die hem van het hartstogtelyk aankleeven van meeningen los maaken, en hem eene vaardigheid verschaffen, om elk stelzel met eene koele onpartydigheid van alle zyden te onderzoeken. Daar door zal de geest van verdraagzaamheid by de hoofden der verscheiden partyen gebooren worden, en dezelve zal zig allengskens ook over de andere medeleden verbreiden. III. In gevalle onder medeleden van eene en dezelfde Kerk verscheidenheid van meeningen ontstaat, dan moet 1. Vooreerst, de Kerk tegens alle haare andersdenkende medeleden, de volgende regelen van Tolerantie in agt neemen. A. Zy moet zig niet bekommeren om het geen buiten de Kerk geschied. B. Wanneer iemand in de Kerk eenige voorstellingen doet, om oude leeren en instellingen te veranderen, zo moet de Kerk dezelve met geduld en bedaardheid onderzoeken. Zy moet het afwagten, of niet misschien meer Kerkleden, of niet misschien mannen van inzichten, deeze voorstellingen rechtmaatig vinden. Zy moet het onder- | |
[pagina 369]
| |
zoek, het welk hier over begonnen is, in geenen deele tegengaan of verhinderen. C. De Kerk moet niemand wegens zyne byzondere meeningen uitstooten of in den ban doen, zo lang hy dezelven niet in de Kerk voorsteld, of der gemeente zoekt op te dringen. Zelfs, wanneer hy enkele medeleden der Kerk in byzondere gesprekken, of door schriften, die den Godsdienst der Kerke niet zyn toegewyd, van zyne byzondere meeningen zoekt te overtuigen; moet zy zig daar by lydend gedragen. Als dan is zy eerst bevoegd, hem het Lidmaatschap te ontzeggen, wanneer een medelid zyne byzondere meeningen in de Kerk niet op eene zedige wyze voorsteld, maar met yver, ten einde dezelven de geheele gemeente op te dringen. Dog deeze ontzegging moet niet beschouwd worden als eene straf. D. De Kerk moet zig zorgvuldig wagten, om die medeleden, die zig wel een tyd lang tot haar bekend hebben, maar haar nu niet meer aankleeven, zonder egter tot eene andere Kerk over te gaan, als ongeloovigen of als menschen zonder Godsdienst uit te schreeuwen. Want geruststelling is het hoofddoel van allen Godsdienst; en men kon van zulke menschen vooronderstellen, dat zy deeze in geen kerkelyk genootschap volkomen vinden; maar dat zy daar toe zekere denkbeelden nodig hebben, waar toe de Kerk hun geene aanleiding geeft. De Kerk heeft geen regt, om de rust zulker menschen te stooren. 2. Maar ten anderen is de Tolerantie ook een pligt van anders denkende leden jegens de Kerk. A. Geen medeiid van de Kerk moet in de Kerk zelve zyne afwykende meeningen beginnen voor te stellen. B. Maar, wanneer iemand eenige verbeteringen van de ingevoerde Leer wenscht, dan moet hy daar toe geene voorstellingen doen, als wanneer hy van de toestemming der meesten of der aanzienlyksten zo verzekerd is, dat hy vertrouwen kan de algemeene toestemming zonder sterke beweegingen en onrust te zullen verkrygen. De gemoederen moeten daar toe lang te voren, door schriften, die niet voor den openbaaren Godsdienst bestemd zyn, en door verbreiding van smaak in het lezen van ernstige boeken, voorbereid zyn. C. Vindt hy gemoederen, nog niet ryp, om de voorgestelde verbeteringen aan te neemen, dan moet hy zig | |
[pagina 370]
| |
van alle verdere openbaare pogingen, om dezelven door te zetten, in de Kerk zelve, onthouden, en het aan de de Voorzienigheid overlaaten, wat deeze door de zaaden, in zyne schriften en byzondere gesprekken uitgestrooid, geliefd te werken. IV. Ten opzigte der Tolerantie van den Staat tegens de andersdenkende medeleden eener party, zyn slechts twee gevallen mogelyk; namelyk, de Kerk, waar in eenige medeleden in hunne meeningen van elkander verschillen, is of de Staats, of heerschende, of het is eene andere, Kerk. In beide gevallen moet de Staat zekere regelen volgen: A. Hy moet niet gedoogen, dat 'er eenige zoort van straf, ban of uitsluiting of eenige andere vervolging, die op het burgerlyk leven eenigen invloed hebben kan, tegens de andersdenkenden plaats hebbe. B. Hy moet, even zoo als in alle andere dingen, het vry onderzoek van godsdienstige zaaken niet verhinderen, maar bevorderen. C. En, wanneer het de heerschende Kerk is, waar in zich verscheidenheid van meeningen openbaard, dan moet hy nog een derden regel volgen. Wanneer het klaar is, dat het verstandigst of ook het grootst gedeelte der Kerk na eene zekere hervorming, eene verandering van Leerstukken en de afschaffing van eenige Plegtigheden haakt, dan moet de Staat deezen wensch ondersteunen, en door een verstandig gebruik dier middelen, die hy als Staat in handen heeft, en in alle gevallen door het voorzigtig gebruik van zyn gezag, hoewel nooit met geweld, de gewenschte hervorming zoeken te bevestigen.
De aard van het onderwerp, de wyze der behandeling, en de tyd, dien wy beleven, vorderden van dit kleine boekje zulk een uitvoerig uittrekzel. De Schryver ontwikkelt zyne stellingen kort, duidelyk, en doorgaands overtuigend, en hy heeft in weinige bladzyden zyne stoffe naauwkeuriger en gegronder behandeld, dan veelen, die 'er groote boeken over schreven. Indien wy iets op zyne grondstellingen aanmerken wilden, dan zou het op die zyn, welke wy onder I. C.E. en II. B. hebben opgegeeven, dewyl wy twyfelen, of zulke onnatuurlyke verbintenissen of voorledene gebeurtenissen immer voor de posteriteit verbindende zyn. God zegene de edele poging van den Heer hege- | |
[pagina 371]
| |
wisch tot heil van het menschdom! Wy kunnen de gegrondheid der beschuldiging niet ontkennen, die door een beroemd SchryverGa naar voetnoot(*) tegen het haatelyk gedrag der Christenen is ingebragt: Tous les Etats Chrétiens saignoient encore des plaïes, qu'ils avoient reçuës de tant de guerres de religion, fureur particuliére aux Chrétiens ignorés des idoldtres, & suite malheureuse de l'esprit dogmatique introduit depuis si long-tems dans toutes les conditions. Il y a peu de points de controverse qui n'aïent causé une guerre civile, & les nations étrangéres (peut-être notre posterité) ne pouiront un jour comprendre que nos péres se soient égorgés mutuellement pendant tant d'années en prêchant la patience. ô! Dat de overblyfzelen deezer onverdraagzaamheid eerlang zo volkomen uit alle harten mogten uitgeroeid zyn, dat onze nakomelingschap, in de daad, moeite hadt, om te geloven, dat dezelve immer mogelyk geweest ware! |
|