Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPieter Klaus, door den Vryheer van Knigge. Eerste Deel. Te Haarlem by F. Bohn, 1792. In gr. octavo, 182 bladz.Uit dit eerste Deel leeren wy pieter klaus kennen, als een losbandigen Knaap, die daar door in verschillende omstandigheden ingewikkeld wordt, en eene groote verscheidenheid van ontmoetingen heeft: doch hy meldt aan 't einde van 't zelve, dat hy ‘op nieuw een vast voorneemen heeft, om in 't vervolg als een eerlyk man te leeven,’ waar van wy in 't volgende Deel den uitslag te gemoet zien. De Vryheer van knigge heeft den leevensloop van zulk een Mensch zeer eigenaartig beschreeven, en bedient zig van dit omkleedzel, om verscheiden characters natuurlyk af te maalen. Wy zullen, den leevensloop van pieter klaus daar laatende, tot een voorbeeld hier van, den Leezer onder 't oog brengen, een gedeelte van 't geen hy ons voordraagt, wegens eene soort van Kwakzalver, die voorwendde ingewyd te zyn in de kennis van de geheimen der Natuur. Pieter klaus, die zig te Frankfort, in den dienst van deezen Heer, welke den naam van den Chevalier de Ventulair droeg, begeeven had, geeft van hem het volgende bericht. ‘Hij wist zig, zegt hij, bij zijne geduurige reizen, te doen voorkomen, als iemand, die geheime gewigtige zaaken te bezorgen had, zonder zig over derzelver eigenlijken aart verder uit te laaten. Maar wanneer hij op eene plaats kwam, dan ontpakte hij een gedeelte van zijn Koffer, stelde gemeenlijk voor de glazen ten toon, allerhande fleschjens met essensen, met spiritussen, poeders en mistique boeken, waarin de behandeling der scheppende Natuur, die tot nu toe den groot- | |
[pagina 353]
| |
sten Wijsgeeren zo eerwaardig duister en onbegrijpelijk toegescheenen is, door allerleie belagchelijk voorkomende, maar naar den zin zeer gewigtige, siguuren op papier getekend waren, en wel zodanig, dat ieder, zelfs de eenvoudigste mensch, zulks bevatten kon, en zo hy 't niet begreep, dan moest hij het aan een gebrek van innerlijk licht toeschrijven. Ik heb ook in 't vervolg van tijd ontdekt, dat dit innerlijk licht meestal in de domste menschen huisvest, en dat zelden een man, die stout genoeg was zijn gezond verstand te gebruiken, deeze boeken voor iet anders houdt, dan ontleenden onzin uit zekere oude wijsgeerige Schoolen, wier valsche grondbeginselen voor lang reeds aan de oogen der wereld ontvouwd, en door nieuwere ontdekkingen wederlegd zijn, als mede uit de schriften van dweepachtige, onkundige, zotten in woeste tijdvakken. Doch myn Chevalier was listig genoeg, om uit de ondervinding te weeten, hoe gemaklyk men de menschen, door het wonderbaare, bekooren kan, dat 'er zelfs eene verkeerde schaamte kan ingevoerd worden, zodanig dat de een den anderen niet gaarne wil belijden, als of hij de zaak niet begreep, ten einde niet voor onvatbaar gehouden te worden, en dat derhalven zulk een bedrog niet gemaklijk is te ontdekken, Wat mij betreft, die slechts een gemeen mensch ben, ik vind niet noodig te ontkennen, dat ik nimmer iet van deeze vodderijen heb kunnen begrijpen, of het minste waare nut voor de wereld daarin ontdekken. Ook maakte mijn nieuwe Heer, na dat ik eerst zijn vertrouwen gewonnen had, voor mij daar van geen geheim, dat dit alles enkel een bron, om geld te winnen, was voor zekere menschen, en dat hy my in 't vervolg in slaat zou stellen, om aan die heerlijke vruchten te kunnen deel neemen, waarin hij ook zijn woord getrouwlijk gehouden heeft. Ik moet den Ridder de eer geeven, dat hij de kunst, van met de zotte grilligheden der menschen voordeel te doen, meesterlijk geleerd had; hij wist ten rechten tijd een woord op de baan te brengen, of iets als bij geval te toonen, 't welk de nieuwsgierigheid der lieden tot hem trok, en dan liet hij zig bidden, en zo veel afvraagen als hij noodig oordeelde te ontdekken. Daar mede paarde hij tevens zekere soort van Vrijmetselarij, en beweerde het recht uit Frankrijk te hebben, van vijf-en-veertig graaden voor geld in Duitschland te mogen uitdeelen. Kluchtig was het te zien, hoe sterk het geloof der menschen aan iet van dien aart, en hoe gemaklijk het is, om de menschen te overtuigen, dat men de waarheid verkoopen, en een Monopolie van dit artikel, door onbekende Wijsgeeren, verkrijgen kan. Wij haalden in deeze gewesten eenen zeer heerlijken oogst; ik speelde daar bij ook mijnen rol, moest een gedeelte van de uitgestrekte Briefwisseling waarneemen, en werd somtijds tot eenen nabij Manheim woonenden Exjesuit gezonden, die, | |
[pagina 354]
| |
zo het scheen, de leidsman van den Heer de ventulair was, en hem de bevelen gaf, hoe hij zig moest gedraagen. Om te toonen, hoe verre de stoutheid van mijnen Heer ging, zal ik eene kleine Anecdote van hem verhaalen. Hij kreeg kennis aan eenen Geneesheer, die waarschijnlijk zijnen omgang zocht, om hem uit te vraagen; deeze verzocht hem op zekeren avond, dat zij na den eeten alleen waren, de geschiedenis van zijn leven te verhaalen, en te ontdekken, hoe hij tot deeze hemelsche kundigheden gekomen was. Mijn gelukzoeker, die zijnen man niet schrander genoeg oordeelde, meende hem wel iets op de mouw te kunnen spelden, en begon, na eenige weigering, op de volgende wijze. Ik zal, mijn vriend! niets voor u verbergen, en u mijne lotgevallen verhaalen. Ik ben uit Madrid geboortig, en van daar is mijne afkomst. Zeker Officier van een duitsche Garde, de Baron van steenbach genoemd, ontdekte op eenen avond, t'huis komende, aan den voet van den trap, een pakjen.....’ ‘Mischien in wit linnen gewonden’ viel de Doctor hem in 't woord. - ‘O gij godlooze logenaar dit is immers eene geschiedenis uit Gil Blas de Santillane?’ ‘Mijn Chevalier wilde het woord opvatten, doch de Geneesheer overschreeuwde hem, en stortte een zo warme loog van spotredenen en scheldwoorden over zyn hoofd, dat de adem hem begaf. - “En gij, ellendige landlooper!” zeide hij, wilt hier eerlijke menschen bedotten, algemeene geneesmiddelen en den steen der Wijzen leeren bereiden? schandelijke bedrieger! gij zult ondervinden, dat ik u reeds lang in 't oog gehad en ontmaskerd heb. Indien 'er zodanige kundigheden in wezen zijn, als die, waarvan gij u beroemt, dan zijn zij voorzeker nier in de handen van zulke verworpene windbreekers en beurzenfnijders; en de weinige menschen, die dezelven bezitten, snoeven niet alleen daar niet op, zoeken geene proseliten te maaken, geeven geen onderwijs in zodanige dingen, die uit menschenhanden niet kunnen ontvangen worden; maar oordeelen zig verpligt, om de aandacht van het publiek van deeze denkbeelden af te trekken, en hen dezelven als enkele bespiegelingen en harssenschimmen af te schetzen, op dat niemand door een vruchtlooze verwachting van goederen, welken hij niet bereiken kan, misleid, een werkelooze wereldburger worde, door voorwerpen na te jaagen, die voor hem droomen blijven: maar de weinigen, die van de Voorzienigheid tot zekere dingen geschikt zijn, ontvangen, 't geen zij hebben zullen. ten rechten tijd, zonder dat zij daartoe eerst behoeven aangeworven te worden. Maar wacht u, om u hier nog één woord van dien aart te laaten ontvallen; pak uwe essensen op, vertrek, en ontga daardoor de schande, welke ik u zal berokkenen, zo gij mijne waarschouwing niet volgt.’ | |
[pagina 355]
| |
‘Hierop nam de Docter zijn hoed en rotting, zag nog eens met verachting neer op mijnen Heer, en ging heen. “De Chevalier de Ventulair zat eenen tijd lang als roerloos, en knarste op de tanden. - Que la peste t'etouffe! riep hij uit. - Pierre nous partons demain pour Ratisbonne.” -Ga naar voetnoot(*) Hij ging vervolgens te bed, zonder een woord meer te zeggen, en den volgenden morgen vertrokken wij naar Regensburg.’ |
|