De Man en Vrouw van Smaak. Uit het Engelsch. Drie Deelen. Te Amsterdam by H. Keyzer, 1790. In 8vo. te zamen 790 bl.
Indien de Man en Vrouw van Smaak immer eenigen lust betoonden te hebben, in het leezen van zodanige Vertoogen, als hun verstandig en zedig kunnen maaken, dan zouden wy gelooven, dat zy dit Werkje met genoegen zouden ontvangen. Daar wy echter meermaalen opgemerkt hebben, dat Galante Historietjes, lang uitgerekte Romans, en eenige zogenaamde sentimenteele Schriften, altoos, maar de Vertoogen der steeles, addisons, van effens, van engelens, enz. nimmer in hunne handen waren, zo twyfelen wy geenzins, of die Lieden van smaak zullen, naa het leezen van eenige bladz. dit Werkje met een versmaadend oog, en een verveelend harte, ter zyde leggen; als voor hun niet geschreven zynde. Immers past het niet, aan den Man en de Vrouw van Smaak te zeggen, zo als de Schryver, bl. 6, doet. ‘Weinigen zullen 'er onder myne Leezers zyn, die niet meermaalen Uilskuikens en Zotskappen een gezelschap aan 't lagchen hebben zien helpen, en zelfs over Lieden van verstand en geest zegepraalen, door eene algemeene verbindtenis, welke ten voordeele der domheid in die gezelschappen heerschte?’
Een aantal van vier-en-vyftig Vertoogen maaken den inhoud deezer drie Deelen uit. Dezelve gaan over verschillende Onderwerpen: en zyn ernstig en boertig, naar maate het met de ffoffe overeenkomt. De Historie van alcander en septimus; de beschryving van eenige Clubs te Londen; de reden waarom men meestal behoeftigen helpt; de Grootmoedigheid in tegenstelling van rechtvaerdigheid en andere gemeene deugden beschouwd; de nietigheid der toejuichingen van 't gemeen; hinderpaalen, voor welken men zich wagten moet, indien men zyn fortuin wil maaken; de vrees voor dolle Honden; het zedelyk kwaad onvermydelyk in de Schepping; Aanmerkingen over het Onderwys der jeugd, voornamenlyk in Engeland; deeze zyn de onderwerpen der eerst geplaatste Vertoogen van welke men den Inhoud der overigen genoeg kan afleiden: nu en dan heeft de Schryver eene Vertaaling medegedeeld, ten minsten wy hebben den Roem, een uitmuntend Dichtstuk van von haller, in het derde Deel, in onrym vertaald, aangetroffen.