Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVaderlandsche Historie, vervattende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den Aanvang der Noord-Americaansche Onlusten, en daar uit gevolgden Oorlog tusschen Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken zamengesteld. Met Plaaten. Ten vervolge van Wagenaar's Vaderlandsche Historie. Zevende Deel. Te Amsterdam by J. Allart, 1791. Behalven het Register, 395 bl. in gr. 8vo.De schynbaar gemaklyke, doch in de daad moeilyke, taak om de Geschiedenis zyns Tyds te beschryven, zet de Agtervolger van wagenaar, met onvermoeiden yver, voort. Nieuwigheid kan het aanlokkende van zulk een Werk niet uitmaaken. Naauwkeurigheid, Onzydigheid, en gepastheid van styl, behooren zulks te vergoeden. En zal men geen reden vinden om den Schryver deezes Vervolgs die hoedanigheden te weigeren. Het blykt dat hy de egte bronnen opgezogt, en de waarheid in bescheidenheid, in een voeglyken styl, geschreeven heeft. Dit Werk zal met dit alles niet behaagen kunnen aan dolle Yveraars voor de eene of andere Party in den Lande. Dan mogt hy, het eerste Deel, in den Jaare MDCCLXXXVI, schryvende aan zyne Land- en Tydgenooten, reeds te gemoete voeren: ‘Wy zullen misschien den zodanigen, die geheel vuur zyn, en gewoon bykans geene andere dan daar door ingegeevene Schriften te leezen, te koel voorkomen. Wy kennen de uitwerkzels van Partyschappen, in de tyden, door ons behandeld, zo zeer als immer woelende; wy weeten hoe deeze vooringenomenheid baaren, (om niet te spreeken van laage Huurlingen en alles nederflanssende | |
[pagina 337]
| |
Broodschryvers) welke dikwyls Persoonen en daaden in zulk een valsch en ongetrouw licht plaatzen, dat Liefhebbers van heusche Onpartydigheid, die het om de waarheid te doen is, het niet verdraagen kunnen, en alle reden hebben, om de berigten van wederzyden te wantrouwen, en geen derzelven aan te neemen, dan naa dezelve in de schaale der wikkende Oordeelkunde opgewoogen te hebben. Men duide het niet euvel, dat wy deeze lesse des Schryvers van de Vaderlandsche Characterkunde steeds indagtig waren. Schamperheden te zeggen, en op een te stapelen, is eene kleine, en, onzes inziens, eene veragtlyke kunst; billyke verontwaardiging, by gepaste gelegenheden, te laaten blyken, regtmaatig.’ Hy blyst zich aan deezen Regel vasthouden, ook nu hy de neteliger Tydperken nadert. Het VIIde Deel, 't geen wy voor ons hebben, strekt hier van ten blyke. Het XVIIde Boek, waar mede 't zelve aanvangt, geeft een breed verslag van het voorgevallene omtrent de Militaire Jurisdictie, en derzelver Afschaffing in de Vereenigde Gewesten; als mede van de verschikkingen in het Krygsweezen van den Staat gemaakt. Hoe de Koning van Pruissen zich de zaak des Stadhouders aantrok, en met welk een oog verscheide Gewesten dit beschouwden. De onrustige beweegingen te Rotterdam op 's Prinsen vyf-en-dertigsten Jaardag worden met de billyke veragting beschreeven, en het geval van a.p. van der capelle, by zyne Hoogheid in verdenking gekomen, vinden wy getrouw geboekt, als mede het gebeurde met den Heer l.j.j. rengers, tegen wien men voor 't Hof van Friesland de eisch deedt van lyfstraflyk, wegens de misdaad van Meineed. Het XVIIIde Boek loopt over de Bezending van Friesland, wegens de vermindering van de Quota van dat Gewest, en het hoogloopende geschil daar over tusschen de Bondgenootschaplyke Gewesten gereezen; over de Geldbehoefte der Oost- en West-Indische Maatschappye met het geen ter te gemoetkoming daar van te werk gesteld wierd; stukken zeer verschillend beöordeeld; over de pooging om den Handel op Rusland van lasten te ontheffen; over den gevreesden Oorlog met de Algerynen, en de versterking der Vriendschap met den Keizer van Marocco. - Dit Boek, verhaalende het geen bepaald tot het Jaar MDCCLXXXIII behoort, vermeldt in 't einde den langduurigen Nevel, die in 't zelve, hier zo wel als elders, zeer op- | |
[pagina 338]
| |
merkelyk was. ‘Zulks, gelyk hy te recht opmerkt,’ ‘kan dienen om de onrust en angtsvalligheden, by het weder verschynen van zodanige Verhevelingen, te verbannen, het wonderbaare te doen verdwynen, en, door de Geschiedenis voorgelicht, zich verzekerd te houden, dat 'er als dan niets voorvalt, of het gebeurde meermaalen, te wege gebragt door tweede oorzaaken, die niets gemeens hebben met die, welke bygeloof, schrik en vervaardheid, zich voor oogen schilderen, 't geen in deeze dagen, hoe verlicht ook geheeten, veeler geval was.’ Met het XIXde Boek opent zich een nieuw tooneel, en op 't zelve de beginzels van den zogenaamden Keizerlyken Oorlog. De Schryver vangt het in deezer voege aan. ‘Schoon Keizer Josephus de II, op zyne Reize door deeze Gewesten, by den Landzaat veel eers ingelegd hadt; schoon veelen zyn zeggen, by het afscheid neemen van de Amsterdamsche Regeering, dat hy, als een Wereldburger, hun voor waare Patriotten hieldt, met het hoogste genoegen hoorde; schoon de ongunstige denkbeelden, door zommigen, wegens deeze bezigtiging zyner Oostenryksche Nederlanden en een gedeelte der onzen, opgevat, verdweenen, toen hy het verzoek der Antwerpenaaren, tot opening der Schelde, van de hand wees, om de heilige trouw der nog standhoudende Verbonden niet te schenden; verminderde by eenigen de hoogagting voor dien Vorst, toen hy het slegten der Barriere-Steden vorderde, en hoewel niet weinigen dit eer als voor- dan naadeelig aan onzen Staat beschouwden, keurden zy de wyze dier vorderinge af: dewyl ze maar al te duidlyk aanwees, hoe weinig pligtpleegings magtige Vorsten doorgaans maaken met kleindere Mogenheden; hunne voorstellen als geboden aandringende en uitvoerende, zonder het oor aan Tegenvertoogen te leenenGa naar voetnoot(*). Dan dit Jaar (MDCCLXXXIII) liep niet ten einde, of deeze Vorst vertoonde zich in een veel ongunstiger licht, en het scheen geschaapen, of onze Staat, nog naauwlyks van den last eens kostbaaren Zee-oorlogs met Groot-Brittanje ontheeven, stondt in een hachlyken Land-oorlog met den Keizer te worden ingewikkeld. | |
[pagina 339]
| |
Josephus de II, met een geest vol ontwerpen, en van eenen rustloozen aart, agtte dit tydstip gunstig tot het vormen van groote onderneemingen. De voornaamste Mogenheden van Europa vonden de Schatkisten uitgeput door den jongst gevoerden Oorlog, en niets dan eene zaak van het uiterst en dringendst aanbelang scheen genoegzaam om hun schielyk weder op het tooneel des Oorlogs te doen treeden. De Vereenigde Nederlandsche Gewesten lagen te midden van deeze Mogenheden, grensden aan de zyne, en de gemaklykheid, waar mede men de ontruiming en slegting der Barriere-Steden hadt toegestaan, gaf grond, om te denken, dat hy, met weinig moeite, verdere eischen op deeze nabuuren, door den Oorlog met Engeland verzwakt en als nog met geen magtigen Bondgenoot, te hunner bescherminge, verbonden, zou kunnen doen gelden.’ Het geval aan den Doel, de inneeming eeniger zwakke Forten aan de Schelde, waar mede de twist een aanvang nam, zo vreemd in de geheele toedragt, en het Vertoog des Brusselschen Hofs, de zaak in een zo ongunstig licht van terging en aanval stellende, als hier beschreeven wordt, ‘maakten,’ volgens onzen Geschiedschryver, ‘eenen sterken indruk op de Landzaaten. Men veroorlofde zich veelerlei gissingen, aangaande den oorsprong, waar uit het geval gesprooten was, en het oogmerk waar toe het zelve dienen moest. In de toeneemende verbittering der twee Partyen, ontbrak het niet aan de zodanigen, die dagten en openlyk beweerden, dat deeze nieuwe Verschillen en Oneenigheden, met opzet, aan 't Gemeenebest berokkend waren door die Party, wier belang het was de Landmagt van den Staat te vermeerderen. Geen schaduw van twyfel, dat het geschied zou zyn om gelegenheid te scheppen tot het wapenen der Burgeren, deedt zich op; integendeel liepen 'er gerugten die den Stadhouder ten laste lagen, heimlyke bevelen aan den Luitenant-Colonel van schweinitz gezonden te hebben, om gelegenheid te zoeken tot eenig Geschil met het Gouvernement van Brussel, en de Republiek in te wikkelen in eenen Oorlog uit inzigten met de waare belangen van dezelve niet overeenkomstig. - De invloed van Groot-Brittanje bleef niet buiten bedenkingGa naar voetnoot(*).’ | |
[pagina 340]
| |
Ondanks de Bestemming van Gelastigden tot vereffening der gereezene Geschillen, en bepaaling der Grenscheidingen, reezen 'er, eer deeze gereed waren nieuwe Onlusten, nieuwe Klagten, over de schennis van 's Keizers Grondgebied; en in 't einde dong de Keizer na de Vrye Vaart op de Schelde. Wat 'er al te werk werd gesteld, om die met indringing te verkrygen, en met hoe veel inschiklykheids onze Staat die tergingen bejegende, gelyk dit Geschiedblad ten vollen uitwyst, deedt de Keizer de ontzettendste Vorderingen en Eischen op den Staat, vergezeld van een Vertoog, niets anders ademende dan een vertrouwen van derzelver billykheid en regtmaatigheidGa naar voetnoot(*). ‘Veel, zeer veel,’ merkt onze Geschiedschryver op, ‘ontbrak 'er nogthans aan, om die gevoelens gaande te maaken by de Ingezetenen deezer Landen, by derzel-Bestuurders, of by andere Volken van Europa. De billykste zo wel als hoogstgaande verwondering verwekten alle deeze Vorderingen van het Gouvernement te Brussel, in een tyd dat dit Gemeenebest in de beste verstandhouding stondt met het Huis van Oostenryk. Die verwondering groeide aan als men het oog sloeg op de middelen en wegen, die hadden moeten dienen om zodanige Eischen aan onzen Staat te doen. De Geschiedenis leerde te zeer hoe het nimmer aan gelegenheid mangelt om Staatkundige Vorderingen, welke het eene Volk goed vindt op een ander Volk te maaken, met redenen te bekleeden, die 'er, althans oppervlakkig, een billyk en regtmaatig voorkomen aan byzetten. Doch men twyfelde zeer, of het Gouvernement van Brussel zich in deezen ten vollen in staat zou bevinden om de voornaamste dier Eischen, thans op eenen zo stelligen en beslissenden toon aan 's Lands Vaderen voorgedraagen, met voldingende bewyzen van regtvaardigheid te kunnen staaven. - Zommigen meenden dezelve niet anders te moeten aanzien, dan als de Vorderingen van eenen magtigeren, die eenen zwakkeren veragt, gewaande of gesmeede Eischen op Eischen stapelt, met oogmerk om uit eenen gezogten | |
[pagina 341]
| |
oorlog voordeel te haalen, of met hoop van, indien men slegts de helft der Eischen erlangde, dan nog eene groote winst met het verkreegene te doen, en voor het kwytgescholdene nog den naam van heusch, inschiklyk en ontfermend, te erlangen. - Anderen merkten, met grond, aan, dat het eene waarheid was, die, zo lang 'er eenig Volksregt geëerbiedigd werd, ook erkend moest worden, dat alle Beloften, Verpligtingen en Verbonden, welke tusschen Volken en Volken worden aangegaan, van eene wederzyds verbindende kragt waren, en dat geen der Partyen eenig regt hadt om op de vervulling der voorwaarden door de anderen aan te dringen, zo hy zelve niet aan de Belofte en Verbintenissen, door hem gedaan, naauwkeurig heeft zoeken te beantwoorden. 't Geen men oordeelde, dat, in het tegenwoordig geval, ten opzigte van het Huis van Oostenryk, geenzins plaats greep. - Men nam ook in bedenking, hoe de Wereld wist en de tegenwoordige Eeuw getuigenis droeg, dat het aanzienlyk Huis van Oostenryk eene uitsteekende verpligting hadt aan ons weleer zo gezegend en vermogend Gemeenebest; weshalven het niemand kon verwonderen, hoe, uit hoofde van dit een en ander, het tegenwoordig gedrag van het Gouvernement dier Staaten, die zelve ten koste van het goed en bloed onzer Voorvaderen, aan het Keizerryk waren gehegt geworden, de gevoeligheid van 's Lands Vaderen op eene wyze hadt opgewekt, dewelke, indien zy niet bestuurd werd, door die Wysheid, door die Bedaardheid en door die Langmoedigheid, welke door alle eeuwen heen het Character onzes Landaards kenschetsten, aan hun welligt andere maatregelen zou hebben kunnen voorschryven, dan hunne toegeevenheid en agting voor den ouden Vriend des Gemeenebests, tot nog toe, aan hun hadt vergund.’ Hoe zeer van onzen kant die Eischen beantwoord wierden, kwamen 'er nieuwe ter baane, onder deeze zyn aandrang op de Vrye Vaart op de Schelde, 't welk, naa veel tusschen vallende, hier breed geboekstaafde, Gebeurtenissen, met het schot in een Keizerlyk Schip, 't geen door wilde vaaren, den Oorlog deedt gebooren worden; zo dat 's Keizers Afgezant den Haag verliet, en veel Krygsvolks na de Nederlanden afzakte. Voorts behelst dit Boek de Handelingen met Frankryk over dit Geschil, de aanschaffing van Krygsvolk, en het | |
[pagina 342]
| |
omzien na vreemde Hulpe: wegens dit laatste merkt de Schryver op. ‘Behalven de hulp die men van Frankryk verhoopte, streelden eenigen zich met de verwagting eener afwending ten onzen voordeele, welke te wege gebragt zou kunnen worden door den Turkschen Keizer, die, zints lang, door de vereenigde Mogenheden, de Beheerscheresse aller Russen, en den Keizer vernederd, geöordeeld werd op eene gelegenheid te loeren, om zich van die vernedering te wreeken. - Dan meer hoops scheenen veelen te stellen op den bystand des Konings van Pruissen, eensdeels uit aanmerking van een veronderstelden kenbaaren na-yver tusschen frederik den grooten en josephus den II, welke niet gehengde, dat de laatstgemelde zyne Magt, voor het Duitsche Ryk reeds vry gedugt geworden, vergrootte; anderdeels uit hoofde der verwantschap tusschen het Huis van Oranje en zyne Pruissische Majesteit. Dan deeze tweede reden was het juist, die anderen meenden, dat integendeel zou strekken om ons van Pruissischen bystand te doen verstooken blyven: dewyl, naar het inzien van zommige Regenten, hier uit nieuwe verpligting aan het Stadhouderlyk Huis zou gebooren worden, als mede aan den Koning van Pruissen, die voor deezen dienst zou aandringen op de Regten des Prinssen van Oranje, voor een gedeelte thans door veelen ingesloopene Misbruiken genoemd, welke men zogt te herstellen. 's Konings denkwyze hier over was bekendGa naar voetnoot(*). Op een ingeleverden Raadslag, om de kragtdaadige hulp des Konings van Pruissen tegen de willekeurige onderneeming van den Keizer te verzoeken, wil men dat de Ridderschap, Dordrecht, Delft, Rotterdam, Brielle, Enkhuizen en Medemblik, voor dien aanzoek stemdenGa naar voetnoot(†).’ De vreemde afstand van den Prins van nassau weilburg van zyne Krygsampten, enz. en de niet min vreemde aanstelling des Graven de maillebois tot Generaal der Infantery, sluit dit Boek. Het XXste en laatste Boek geeft verslag van de Burgerwapening van wegens de Hooge Overheid bevolen, die in verscheide Gewesten, ten Platten Lande, met veel ge- | |
[pagina 343]
| |
mors, tegenstands en oproers, gepaard ging, waarvan men de voornaamste gevallen vermeld vindt. - Voorts verleent de Schryver een berigt van de Gesteldheid onzes Lands ter zelfsverdeediging aan de Landzyde, en het voorgevallene met de Heeren du moulin en van martfeldt, tusschen de Staaten van Holland en den Raad van Staaten, wegens de openingen aan den eersten gegeeven, en het Rapport door deeze Generaals Majoors uitgebragt, en het hooggaand misnoegen over den Raad van Staaten. Wyders zal de Naakomelingschap hier met verbaazing leezen de sterke taal in deeze en geene Gewesten gevoerd, over den staat van verdeediging en het beleid des Oorlogs. Welke schikkingen ter verdeediging men in elk maakte. Hy eindigt 't zelve, en wy onze Aankondiging, met de taal die de yverigste Voorstanders der Burgerwapening ten dien tyde gebruikten, om dezelve aan te pryzen. ‘Wy bevinden ons thans genoegzaam in 't zelfde geval, waarin de Staaten van Noord-America onlangs geweest zyn. De Keizer is verpligt, even gelyk de Engelschen geweest zyn, den Oorlog te voeren, verre van zyne voorvoornaamste Bezittingen. Het overvoeren van Troepen en Krygsbehoeften van Weenen na de Nederlanden is, zo niet moeilyker en kostbaarder, ten minsten even moeilyk en kostbaar, als uit Engeland na Noord-America. De Landen der Staaten Generaal zyn veel beter geschikt ter verdeediginge dan die der Vereenigde Staaten, en de staat van hunne Geldmiddelen en Bevolking is veel bloeijender. - Laaten wy dan, om met deeze gelykheid van omstandigheen ons voordeel te doen, het voetspoor der Americaanen volgen, die, in hun geval, onze Voorvaderen ten voorbeeld genomen hebben. Laat de geheele Republiek een Legerplaats vertoonen. Laaten alle Inwoonders zich gewennen aan de Wapenen, die ter verdeediging van het Vaderland moeten strekken. Laaten zy vermaak scheppen en eer stellen in den arbeid, dien den vyand den toegang tot ons Land gevaarlyk moet maaken, en in die Krygsoefeningen, door welke zy hem te rug moeten dryven. Laaten zy Loopgraaven delven en Batteryen opwerpen. Laaren zy de Wapenoefeningen met vaardigheid en naauwkeurigheid leeren verrigten. Laaten de ingeschreevene Manschappen zich, gelyk in Zwitzerland, op de Zon- en Feestdagen, in de Krygskunst oefenen, eerst by Corperaalschappen, vervolgens by Compagnien, en eindelyk by | |
[pagina 344]
| |
geheele Regimenten, tot dat zy, ten minsten ééns in 't jaar, kleine Campementen kunnen formeeren, waar in alle Manoeuvres verrigt worden, welke de plaatslyke Tactique kan vorderen. Laaten wy ons tragten te overtuigen van de gewigtige waarheid, welke Graaf maurits van saxen in zyne Reveries aan de Naakomelingschap heeft naagelaaten; dat een kleine Staat onmogelyk zyne Vryheid kan bewaaren, zo niet alle deszelfs Inwoonders in staat zyn om hun Vaderland te verdeedigenGa naar voetnoot(*).’ |
|