Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVervolg op M.N. Chomel Algemeen, Huishoudelyk, Natuur- Zedekundig en Kunst-Woordenboek, door J.A. de Chalmot. Verrykt met Kunstplaaten. Twaalfde Stuk. Te Campen by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam by J. Yntema, 1791. In groot Quarto.Veelvuldige Aankondigingen van dit Vervolg des dus uitgebreid wordenden Woordenboeks ontslaan ons van het herhaalen, hoe wyd bevattend het plan is 't geen de Uitgeever zich heeft voorgesteld. Vanhier ontmoeten wy | |
[pagina 331]
| |
ook in dit XIIde Stuk, even als in de voorgaande, wel eens een Artykel, dat men juist niet zou verwagt hebben aan te treffen; ook eenige die Verhandelingen op zich zelven mogen genaamd worden, als by voorbeeld, in dit Stuk, de Kruidkunde, welk meer dan 19, en 't geen den Koophandel betreft, 't welk 15 bladzyden beslaat. By het leezen van dit laatste vonden wy eene Kwaal vermeld, onder den naam van koopziekte of Koopzugt, welker beschryving ons niet ongepast voorkwam, om, by verandering, hier over te neemen. ‘De koopziekte, of Koopzugt, is eene byna onverwinnelyke zugt of begeerte, om al het geen men ziet, ware het mogelyk, in eigendom te bekomen; een zwak, dat aan veele mannen en ook niet zelden aan de vrouwtjes eigen is. Zekere Schryver zegt niet onaartig, dat even als het menschlyke Lichaam aan veele ziekten onderhevig is, zo ook de geest verkeerde neigingen, tastbaare dwaasheden, hebben kan, welke hem even schadelyk zyn als de ziekten het lichaam. Met recht, kan men onder deeze neigingen en dwaasheden de Koopzugt of Koopziekte rangschikken, een euvel, waarmede veele Menschen behebt zyn; en welke hen aanzet tot het koopen van eene menigte dingen, welke hen volstrekt noodloos zyn, en die hen, hoewel anders mogelyk verre verwyderd van kwistig, ja somtyds zelfs spaarzaam zo niet gierig, aandryft tot het doen van zogenaamde Koopjes, welken schoon verre beneden de waardy, nogthans, altyd te duur zyn, dewyl het goed niet gebruikt wordt, en dus het uitgeschooten geld langen tyd rentloos blyft leggen. Want veronderstellen wy eens, iemand heeft een Koopje aan het Kabinet, dat 150 guldens waard is, en waar voor hy maar 100 guldens betaalt, doch, dat hy eerst over 20 jaaren gebruiken zal, zo behoeft men voor de rente 3 ten honderd te rekenen, en de man heeft het Kabinet 10 guldens te duur, behalven dat het, door staan en ouderwets worden, mogelyk in innerlyke waarde nog de helft vermindert. Zo vindt men veele menschen, die kamers en zolders opgepropt hebben van tafels, stoelen, kabinetten, spiegels, koffers met stoffen, linnen, lakens, en diergelyken, waar aan zy, al bereikten zy de jaaren van methusalem, hun leeven lang genoeg zouden hebben, en die evenwel geene gelegenheid zullen laaten voorby gaan, om, zo als zy zich verbeelden, een Koopje te | |
[pagina 332]
| |
doen. Menschen van welken het jammer is dat zy niet tot uitdraagery opgebragt zyn; dewyl zy dan met waarheid Koopjes zouden kunnen doen, alzo 'er dan mogelykheid weezen zoude iets op de gedaane Koopjes te winnen. Het denkbeeld van een Koopje te doen, en daar by dat het goed, met te blyven leggen, geen brood eet, gelyk men zegt, beweegt veele menschen om te koopen, en dikwyls duurder te koopen dan zelfs op dien tyd het goed waard is. Zo ziet men dikwils, op publieke verkoopingen van huisraad en diergelyken, het oude half versleetene goed duurder gaan, dan het nieuw zynde gekost heeft; alleen maar om dat de menschen, onkundig van den waaren prys der goederen, en nu en dan op een erfhuis een Koopje hebbende gedaan of zien doen, zich verbeelden dat men om Koopjes te doen, daar, en niet in de Winkels, koopen moet. Men biedt aldaar tegen elkanderen op, jaagt het goed verre boven zyne waarde, en een iegelyk, hoewel dikwils voor twintig of meer ten honderd bedroogen, treedt nogthans triumpheerend na huis, om met uitgelaaten blydschap te vertellen wat Koopjes zy gedaan hebben. ‘Zo lang nog deeze Koopzugt zich tot kleinigheden bepaalt, gelyk dit meest zo met de Vrouwen is, die gemeenlyk maar Koopjes van stoelen, tafels, linnen, kanten en dergelyken doen, is het wel eene belachlyke en schadelyke dwaasheid; maar 't wordt zelden, of zy moet tot een alleruiterste gedreeven worden, zo bederslyk dat zy de ruïne der menschen na zich sleept. Dan, 't geen erger is, veele Mans zyn aan dezelfde dwaasheid verslaafd, en door Koopjes van huizen, landeryen, koopmanschappen, die hen, binnen weinig jaaren, met hun huisgezin ruïneeren. Dit soort van dwaasheid is van erger natuur; doch daarom niet minder gemeen. De voorbeelden van zulke Koopers zyn zo weinig zeldzaam, dat het ongelukkige getal der geenen, die zich geruïneerd hebben, wel half uit dwaaze Koopers bestaat. Vooral is het kwanselen, zo als men het noemt, een allerschadelykst ding, en in den grond niets anders dan eene Koopziekte, welke by het aangaan des Koops denken doet dat men een zeer goede koop aangaat, wanneer men dan naderhand dat goed moede wordt, en het daarom weder verkoopt, of het verkoopt om geld te hebben, tot betaaling van een nieuw Koopje van denzelfden aart. Het kwanselen is op den duur altyd schadelyk; dewyl men, als men iets kwyt | |
[pagina 333]
| |
wil weezen zonder daar toe de bekwaame gelegenheid af te wagten, het gemeenlyk zeer goedkoop, en dus met verlies, moet verkoopen. Vooral is het kwanselen in vaste goederen zeer schadelyk, dewyl men altyd de kosten, die op het koopen en verkoopen loopen, en in zulke gevallen, vooral uit hoofde van 't geen aan 't land moet betaald worden, zeer zwaar zyn, onfeilbaar verliezen moet. Maar hoe is het mogelyk, daar de dwaasheid deezer Koopzugt zo tastbaar is, dat zo veele menschen daar aan vast kunnen weezen? Hoe kan eenig mensch zich verbeelden, dat hy zich waarlyk bevoordeelt, wanneer hy goederen koopt, wel goedkoop, maar evenwel, dewyl hy ze niet gebruiken zal, en ze niet weder denkt te verkoopen, altyd te duur? Hoe kan een kwanselaar, die een huis koopt, dat misschien vertimmert, en over een jaar verkoopt, veeltyds met verlies, altyd met verlies der onkosten, om weder een ander huis te koopen, dat misschien ook te verbouwen, en wederom over een jaar ook te verkoopen, hoe kan zulk een Man denken, zich geen nadeel te doen? Want een iegelyk begrypt, dat ik hier niet spreek van enkele gevallen, wanneer men naamlyk het goed, na het gekogt te hebben, met eene winst verkoopt groot genoeg om de onkosten van 't koopen, 't verkoopen, en van de nieuwe koop, die in plaats moet gedaan worden, ryklyk goed te maaken. In één woord, hoe kan men zo dwaaslyk koopen, hoe zo kwanselen, zonder volslaagen zot te zyn? Deeze vraag zou onoploslyk weezen, indien dit slag van menschen waarlyk uit winzugt zo handelde. - Dan moesten zy volslaagen zot zyn. Maar in weerwil van al hun stoffen op hunne Koopjes, weeten zy gemeenlyk wel, dat zy eene verkeerde koopmanschap doen, doch gaan evenwel voort, niet om zich te verryken, maar uit hoofde van eene geneigdheid tot koopen, die wel te regt cene Koopziekte genoemd wordt, welke zy zelven niet weeten. Het doen van Koopjes is alleen maar een voorwendzel, waar mede zy anderen, en sommigen ook zich zelven, zoeken te verblinden, en om het verwyt dat zy gekke koopen gedaan hebben van hunne halzen te schuiven. Dit zelfs geeft veelen eene soort van gerustheid, die wel bewust zyn dat hun koopen eene dwaasheid is, doch, dat evenwel niet kunnende laaten, zichzelven met die gedagten zoeken te vrede te stellen, dat 'er evenwel niet | |
[pagina 334]
| |
veel verlies op loopen kan, dewyl zy een Koopje gedaan hebben. De mensch is in veele gevallen genegen zich te bedriegen. Het geen hem onaangenaam is, zoekt hy aan zynen geest te onttrekken; om die reden vestigt hy zyne aandagt op andere voorwerpen, en door aan die eene sterke aandagt te verleenen, verdooft hy in zynen geest de voorstelling van 't geen hem onaangenaam is. Doch waar uit ontstaat dan deeze Koopziekte? Uit niets anders dan uit een innerlyke zugt na verandering; eene zugt welke alle menschen, schoon den een meer dan den anderen, eigen en als aangebooren is. 't Is ook niet moeilyk reden te geeven van die zugt; zy ligt in onze natuur. Wy begeeren allen eenen staat van volmaakt geluk, van de grootste vermaaken. Wy verlangen allen, zonder tusschenpoozing, van het eene vermaak tot het andere over te gaan, zonder dat 'er zich eenig ongenoegen, eenige smert, onder menge. Wy wenschen allen, dat de vermaaken, die wy werklyk genieten, den hoogsten trap van aandoening voortbrengen. Nu, geen staat des leevens kan zulk een geluk opleveren, geen vermaak is in zichzelven volmaakt, dat is te zeggen, geen vermaak brengt de allersterkste aandoening te weege, en is volkomen ongestoord. Dit ontsteekt de begeerte naar nieuwe vermaaken; niet zo zeer, om dat wy denken door dezelve tot een volmaakt geluk te zullen komen, en dat die nieuwe vermaaken in zichzelven van al het onvolkomene der anderen zullen vry weezen; maar, om, door het vermeerderen van het getal onzer vermaaken, derzelver gebreklykheid te vergoeden, en om dat wy ons van het genot van een nieuw vermaak, ten minsten, het vermaak der nieuwigheid belooven. Prior beschryft deeze onvergenoegdheid en zugt na nieuwigheden, welke den mensch eigen is, zeer fraaiGa naar voetnoot(*). “Wy wapenen onzen wil tegen onze rust, in 't midden van onzen overvloed is 'er altyd iets, dat u, dat my, dat hem, naar paarden, huizen, schilderyen, buitenplaatzen, doet verlangen. Dit wreede iets, eer het verkreegen wordt, maakt al het overige bitter; dat iets, indien wy het konden verkrygen, zou ook weldra eene nieuwe smert voortbrengen.” | |
[pagina 335]
| |
Die menschen, welken aan deeze Koopziekte onderhevig zyn, belooven zich by ieder nieuw stuk, 't welk zy koopen, eenige nieuwe bezigheden, die hunne geesten werk verschaffen zullen. Zyn het huizen, zy maaken ontwerpen om te vertimmeren, te verfraaijen, te meubileeren; zyn het buitenplaatzen, om te planten, te verbeteren; zyn het landeryen, om het zo aan te leggen, dat derzelver inkomsten vergroot worden. Dit dryft hen tot koopen. - Hebben zy gekogt, zyn de huizen vertimmerd, verfraaid, gemeubileerd; zyn de buitenplaatzen verbeterd, de boomen geplant; zyn de landeryen bebouwd, zy vinden niets meer te doen, en hun geest verlangt na nieuw werk. Doet zich dan de gelegenheid op tot nieuwe koopen, zy zyn 'er gereed toe, en zouden zy dan de kans zich laaten ontsnappen om een Koopje te doen? Neen, veel liever het oude verkogt, al is het met eenig verlies, indien tot het doen des nieuwen Koops hun anders de penningen ontbreeken. Zo gaat het, de ongenoegzaamheid van alle onze genietingen dryft ons gestadig na iets nieuws; wy hebben tot voedzel onzer zielen even zo zeer verandering van bezigheden van nooden, als tot het voedzel onzer lichaamen verandering van spyzen. En hoe meer de menschen zonder bezigheden zyn, hoe meer ledigen tyd, en gevolglyk hoe meer gelegenheid om zich te verveelen, zy hebben; des te meer haaken zy naar verandering, des te meer hebben zy geduurig iets nieuws van nooden. En dit is de reden, waarom men onder leegloopers, en vrouwen, die in haar huishouden geene gestadige en drukke bezigheden hebben, de meeste Koopzieke menschen vindt. De mensch blyft altyd een kind, dat is te zeggen, hy behoudt altyd die algemeene beginzelen, welke hem in zyne kindsheid werkzaam maakten. Toen haakte hy steeds naar iets nieuws, hy moest geduurig nieuwe poppen, nieuwe kleederen, hebben. Groot geworden, verandert hy niet van beginzelen; op zyn best verandert hy van voorwerpen. In plaats van houten paarden, van ratels, van hansworsten, moet hy equipages, huizen, buitenplaatzen, somtyds nog daarby titels, hebben; maar ook die equipages, die huizen, die buitenplaatzen, die titels, na, op het oogenblik dat zy verkreegen worden, op zynen geest denzelvden geweldigen indruk van vreugderyke vervoering, als een nieuwe pop, een nieuw kleed, op den geest van een kind gemaakt | |
[pagina 336]
| |
te hebben, zyn welhaast onvoldoende; 'er wordt iets nieuws vereischt, om den kwynenden geest uit zyne kwellende werkloosheid en leevenlooze onverschilligheid op te wekken.’ Men moet van dit Werk zeggen, dat 'er een groote menigte schoone Artikelen, over allerleie Onderwerpen, in voorkomen; dat het zich by uitstek wel staande houdt; een gantsche Bibliotheek op zich zelve is, en, inzonderheid op een Buitenleven, met nut en vermaak kan gebruikt worden. |
|