deeze verzekering vonden wy ons by het leezen deezes Romans, tot welke zy haar onderwerp aan Mevrouw beccari ontleende, niet bedroogen; doch alzins bewaarheid, 't geen zy in het Voorberigt aan den Leezer schryft; de taal haarer Voorgangster spreekende.
‘De Verzameling van Brieven, die ik thans in het licht geef, heeft geenzins het voordeel van zulke geschriften, waar in de verbeelding, naar haar goeddunken, de grilligste voorvallen, allerleie sterk in 't oog schitterende omstandigheden, en overvliegende deugden plaatst, daar men dies te meerder over voldaan is, om dat men die, niet in het dagelyksche leeven kunnende uitoefenen, ook niet verpligt is, dezelven na te volgen; door deeze soort van vindingen en vercierselen is het dat onze hedendaagsche diepdoordenkende Wysbegeerte zig het recht geeft om de Deugd aan te zien voor de Dogter des Hoogmoeds, en die zich alleen bezig houdt in het ryk der harsenschimmen.
De Deugd myner fanny is voor alle jonge lieden na te volgen; zy is iets weezenlyks, en men kan die beoefenen in welken staat men zich geplaatst vinde; haare ziel is begiftigd met de aandoenlykste geschenken der Natuur, zedig, eenvoudig, gevoelig, onbesinet; zy is geduldig, moedig, onderworpen; de bescheidenheid staat hier op eene harde proef; men moet des, als men haar gedrag leest, geroerd worden over de wys waar op zy zig met zo veele omzigtigheid staande houdt.
Wat men ook zegge van dien ligtzinnigen geest, die thans heerscht, en de moeite die veelen neemen om over de Deugd iets belachlyks te spreeken, men eerbiedigt haar tog in 't algemeen, vooral, in haare uitwerkzels; en ik voor my vind behaagen in te gelooven, dat 'er maar zeer weinige menschen zyn, hoe verre ook verdoold op de wegen die na geluk leiden, welken, in den grond huns harten, niet liever zouden wenschen, een slagtoffer der ondeugd dan de verdrukker der Deugd te zyn: het rust op dit myn gevoelen, dat ik deeze Letteren uitgeef: want het onderwerp heeft my verpligt de Deugd hier onbeloond, en de ondeugd ongestraft te laaten; evenwel, zo als men in het beoefenen der Deugd eene stille vertroosting vindt, zo is het ook zeker, dat een snood gedrag onvermydelyk razerny en wanhoop moet voordbrengen: hoe wel heeft j.j. rousseau gezegd: “Alle de voordeelen der Ondeugd treffen de oogen van anderen; maar de Zondaar alléén weet hoe véél hem zyne snoodheên kosten!” dit is zo duidlyk, en beweezen, dat men 'er niets heeft by te voegen; de ondervinding laat niemand daar van onzeker.
Myn voornaam oogmerk is echter niet zo zeer een beminnelyk Character te laaten werken, dan wel de Gevaaren van den Laster aan te toonen; ik vlei my niet deeze Ondeugd