den Leezer uitlokt, en hem het leezen der Zedelessen niet verveelend maakt, waar door ze te gereeder ingang kunnen vinden. - Voor 't overige is de gansche inhoud deezer Briefwisselinge van dien aart, dat, schoon dezelve, gelyk we boven aanduidden, byzonder betrekkelyk zy, tot Studenten en jonge Predikanten, ze nogthans, tevens, een uitgebreider nut hebbe; zo dat ook Menschen van allerleien stand 'er met vrugt gebruik van kunnen maaken. Tot een voorbeeld hlervan diene de volgende hartlyke waarschouwing, tegen het aanhouden en involgen van verleidend kwaad gezelschap, dat zo menig een ten val gebragt heeft! - Gevaar hier van liep de Student dörner, en dit noopte den jongen Predikant friedeberg, zynen Academie-Vriend, wiens welzyn hy ernstig ter harte bleef neemen, deswegens te schryven. Dörner naamlyk had hem, in een voorigen Brief, gemeld, hoe het gezelschap van twee zyner Medestudenten, Jager en brunnemann, hem by uitstek geviel; des hy zig wonderlyk met hun vermaakte. Ondertusschen was het slegt zedelyk character dier genoemde Persoonen aan friedeberg overbekend; en niet minder was hem bewust dat zyn Vriend dörner zeer ligt te verleiden ware. In het bezef hiervan kon friedeberg zig niet wederhouden van hem hun gevaarlyk character te schetzen, en hem te raaden, om daar tegen op zyne hoede te zyn: welken raad hy, na hem de Persoonen, daar hy zo veel mede op had, te hebben leeren kennen, in deezer voege voordraagt:
‘Bedenk nu eens, lieve broeder! welk gezelschap dit is! om niet te spreeken, van de minagting, die gij u daardoor noodwendig bij alle brave Professoren en Studenten op den hals moet halen. En wat zal 'er dan ook eindelijk eens zelfs van u worden? Gij kent den invloed, dien het voorbeeld op iemand heeft, maar kent gij dien niet, zoo zult gij het, tot uw eigen nadeel, maar al te vroeg ondervinden. Het is niet mogelijk, als gij dagelijks niets dan kwaad ziet en hoort, dat uw hart bestendig rein kan blijven, dat gij 'er niet langzamerhand aan zoudt gewennen, en ongemerkt van de voorwerpen, die rondom u zijn, geen soort van vergift zoudt overhouden. Dat u van daag in 't oog loopt, en u afschuuwelijk voorkomt, zal morgen voor u reeds minder onnatuurlijk en veragtenswaardig zijn. Als gij het meermalen ziet, zult gij 'er zelfs om lagchen, en 'er ten laatsten zelfs de hand mede aan leenen. O mijn lieve Vriend! ons hart bedriegt zich in zulke dingen maar al te gaarne. Als het maar eens tot ligtzinnigheid is overgehaald, dan heeft de ondeugd reeds velds genoeg gewonnen; dan worstelt het tegen zich zelven; noemt zyne voorige grondregels gestreng; ziet vervolgens de wetten van eerbaarheid en Godsdienst voor ketenen aan, die een vrij man moet afwerpen. Eindelijk wordt men in eenen poel van las-