| |
Het Vaderland, met geheel nieuw geteekende en gekleurde Kaarten van iedere Provincie, de Generaliteitslanden en de geheele Republiek, en zeer gewigtige Vaderlandsche Afbeeldingen. Te Amsterdam by J. Allart, 1791. In gr. 8vo. 690 bladz.
Twee soorten van Reizigers en Beschryvers van Landen zyn 'er, welke zeer sterk met elkander in handelwyze verschillen. De eerste soort bestaat in dezulken, welken alles durven onderneemen, alles willen lyden, indien hunne nieuwsgierigheid maar voldaan, en der Waereld hunne echte Waarneemingen medegedeeld kunnen worden. De andere soort maaken dezulken uit, welken in hunne kamer, aan den warmen haard gezeten, met de pyp in den mond, den wyn op tafel, en met het oog in de boeken, de geheele Waereld doorreizen: de byzondere Waarneemingen, van de wezenlyke Reizigers, met elkanderen vergelyken; en somtyds die togten ook wel eens zouden willen doen, indien 'er geen gevaar by was, en huis en tafel hen overäl volgde, of vooruit trok. De eerste soort, onder welken de cooks, de lesseps, de vaillants, enz. behooren, zyn eigenlyk de waare Reizigers, die, by elke ongelegenheid die hen ontmoet, ook telkens hunne Leezers doen gevoelen in welk gevaar zy geweest zyn; by welk gevoel onze hairen niet zelden te berge ryzen. De tweede soort, onder welke de Abt de la porte, en ook de Schryver van dit Werk, behoort, stellen hunne Leezers maar zelden bloot aan die sidderingen, die de eerste hen op den hals jaagen. Geene van de bergen aftuimelende Wagens, - geene gevaarlyke togten over Sneeuw en Ys: - geene Roovers op den weg, en geene Waarden in de Herbergen, zullen soortgelyke Reizigers ontrusten, noch hunne beurzen ledig maaken. Zy zullen door slegte wegen, koude, of andere ongemakken der wezenlyke Reizigers, overvallen noch opgehouden worden: en dus kunnen zy al- | |
| |
tyd een zelfde geestgesteldheid in hunne Werken vertoonen.
Wanneer men op het nut ziet, dan zyn beide soorten van Reizigers zekerlyk in staat om hetzelve te bewerken. De laatste, met de nieuwste Reizigers, of derzelver Schriften, raadlevende, kunnen de berichten van veelen, op eene naauwkeurige, geregelde en beknopte, wyze, samen voegen, en ordenlyk voordraagen. Maar de eerste zyn altoos de bronnen, uit welken de laatste moeten putten; en dus staan de laatsten gelyk met zommige Schilders en Dichters, die de natuur alleen uit de schilderyen en boeken kennen, welken zy dagelyksch copieeren. Daar nu de natuur, of de gedaante der zaaken, op deeze Waereld, telkens verandering ondergaat, en wel vooräl in de byzondere Steden en Plaatzen van een Land, dat aan zo veele schikkingen onderheevig is: zo blykt duidelyk dat men niet te naauwkeurig kan zyn, om de laatste en beste berichten, tot de beschryving van het Vaderland, te bezigen. Laat ons zien, in hoe verre de Schryver deezes Werks hier aan voldaan heeft.
Indien het aanwyzen van Steden en Plaatzen, als op een Postwagen zittende, de geheele gesteldheid des Vaderlands kan leeren kennen, zo ten opzichte van het merkwaardige in de Steden, als op het platte Land, als met betrekking tot de Regeeringsvorm, Burger- en Kerk- Staat, Zeden, Gewoonten, Handel, Voortbrengzels, Fabryken en meer aangelegenheden van elke Stad en Provintie; (het zyn woorden uit het Voorbericht,) dan zal de Leezer zich voldaan moeten houden, met het Plan door den Schryver verkozen. Dit Plan wordt, bl. 2, in deszelfs geheelen omvang kortelyk dus voorgedraagen. De Schryver zegt daar, tegen zynen Zoon: ‘Wel nu, myn Zoon! breng hier de Landkaart, ik zal, in onze verbeelding, met u een reisjen doen, en 'er u wat by vertellen.’ - Dit reisjen echter komt op eenige avonden t'huis blyven uit, en de Schryver vertelt in dezelve zo beknopt, dat men 'er 655 bladz. mede heeft kunnen vullen. Wy noemen dit beknopt, en niemand zal zich over die uitdrukking, in vergelyking met het getal der bladz., verwonderen, wanneer men weet, dat de zeven Vereenigde Provintiën in dat vertelzel beschreven worden: en hetzelve bovendien met vry wat oude versleeten rympjes, eenige lappen uit bredero, en verscheidene sprookjes, vervuld is. Men zie, by voorb. bl. 141, dit staaltje:
| |
| |
Moy Lambert, Heindrikszoon,
Haar trots heeft 't hoofd geboôn.
In 't graf gelegt het lyf.
En dit Stukje heet echter door den Schryver nog verkort te zyn, en wordt door een ander Grafschrift van gerard brand op kortenaar, zonder eenige noodzaaklykheid, gevolgd.
De in verbeelding ontworpen Reize neemt, waarschynlyk te Velzen, of in de Beverwyk, een aanvang; want Vader en Zoon zakken (op de Kaart namelyk) het Y af naar Amsterdam; en vaaren voorby den Dam van het Spaarne en dien der Zane. Ook zyn 'er omtrend 20 bl. alleen met de beschryving van de Beverwyk gevuld, terwyl de beschryving van Amsterdam, Naarden, Muiden, Weesp, met de Dorpen in Amstelland en het Gooiland, te zamen niet meer dan 70 bl. beslaan: ten blyke dat het vertellen, op de plaatse waar men de voorwerpen ziet, het best wil vlotten; zynde de beschryving van de Beverwyk in dit boek wezenlyk de beste die 'er in is, en die 'er denkelyk ooit van gemaakt is. In 't voorby gaan, moeten wy aanmerken, dat men het maaken van zogenaamde Leydsche Kaas, naby de Beverwyk, zeer goed kan keuren; doch dat men die met het Leydsche Wapen merkt, is zeker niet te pryzen: als wordende daardoor iets voor een Leydsch product uitgevent, dat het wezenlyk niet is.
Als men de beschryving van de Beverwyk uitzonderd, is de schetzing der meeste plaatzen zeer gebrekkelyk, en kan dus nimmer dat nut te wege brengen, dat men in zulk een Werk wenscht te vinden. Nu eens weidt de Schryver te veel in kleinigheden en Historietjes van den ouden tyd uit, die genoeg bekend, of niet belangryk genoeg, zyn. Dus zegt hy, by voorb. bl. 6, dat in 1488 een arbeidsman, - voor 5 a 6 duiten, een geheelen dag uit
| |
| |
werken ging. Bl. 33. dat men, by de Waag op de Botermarkt te Amsteraam, het Klokkespel van den Munttooren kan hooren. Op andere plaatzen is hy te kunstig, en onderstelt meer wetenschap in zyne Leezers, dan hy zelv wezenlyk kan hebben. Dus eischt hy, bl. 4. de platte Grondtekening van Amsterdam, en ziet daarin hoe veel Schepen van onderscheiden maakzel, van alle oorden der aarde, sommigen over Pampus geligt, voor de Stad zyn komen liggen. Dit is wezenlyk noch scherpzichtiger dan lynceus zyn! Dan weêr vertoont hy een Kykkast, in welken men regts en links gewezen wordt, om de Voorwerpen te zien; zo als, by voorb. te Amsterdam bl. 34. ‘Wat is 'er niet al te bekomen op den Nieuwendyk, omtrent den Dam, en in de Kalverstraat, en aan de oude zyde in de Warmoesstraat, in en omtrent de Nes en Hoogstraat! 't Rakin, Damrak en den Haarlemmerdyk kan men daar by voegen.’ Zo ook te Leyden, enkel by het doorwandelen der Stad van de Witte of Haagsche Poort af, tot aan de Marepoort toe, bl. 225. ‘Wy zouden de Haarlemmerstraat inziende, ook de Walsche of Fransche Kerk ontdekken; ook de Morsch- of Galgpoort, de Beestenmarkt, het eenige geregelde Plein deezer groote Stad, driekant; de uitmuntende Rynsburgsche Poort, by welke men het welgelegen Pesthuis ontmoet, de Lakenhal, de Marekerk, en eindelyk de Langegragt en Marepoort zien.’ - Op
andere plaatzen komen beuzelingen voor, welke geheel geen belang hebben voor iemand die zyn Vaderland uit dit Boek wil leeren kennen. Men zie, onder anderen bl. 36, daar verscheiden Boeken opgenoemd worden, die de Zoon, zo wel in 't Hollandsch als in 't Latyn, kan leezen: en die geheel geen verband met de hoofdzaak hebben.
Byzonder is het, dat de Schryver, op veele plaatzen, zelf gevoeld heeft, dat hy zich te ver, in zyne vertelzels, van het waare oogpunt verwyderde; zonder dat hy zulks daarom heeft nagelaaten. Hy zegt zelv' bl. 55, aan zynen Zoon, en dus ook aan zyne Leezers: ‘Wat hebt gy aan zo veele optellingen?’ Bl. 90 wordt gemeld: ‘dat ze in verbeelding een reisje tot nut en vermaak doen, niet om zich met Regeering of Regeeringzaaken te bemoeijen.’ (Het Voorbericht, als mede de aart van zulk een Werk, toont toch anders!) En bl. 79 houd hy zich een geruimen tyd op, met costerus verhaal over het recht van Woerden, Muiden, Naarden en Weesp, om
| |
| |
Gedeputeerden in de Vergaderingen van Holland te zenden. Is dit recht dan geene zaak van Regeering? Dan, de Schryver is, in veele opzichten, maar zelden zich zelven gelyk: nu vertelt hy veel, dan weinig, naar maate hem zulks in het hoofd komt. De Regeering van Dordrecht wordt door hem omstandig, die van Geertruidenberg in 't geheel niet, beschreven. En wanneer men iets byzonders denkt te verneemen, dan is de Wagen reeds voor de deur, en dan is het: voort daar mede!
Wy zeiden, dat zulk een Beschryver, of Kamer-reiziger, altoos de beste en nieuwste berichten moest raadpleegen, ten einde zyne Leezers den Waaren staat der zaaken te kunnen voorstellen. Dan wy vinden die vereischten, in dit boek, geheel niet opgevolgd. Om maar van Amsterdam te spreeken, van welke Stad de Schryver zo veel in de platte grond konde ontdekken, en over welke wy voornamenlyk kunnen oordeelen; zo blykt ten vollen, dat de Autheur, op verre na, de laatste berichten van die Stad niet gevolgd, noch die Stad zelve in eenige jaaren opzettelyk beschouwd heeft; dat anders zulk een groot werk niet is, wanneer men het Y wil afzakken, en voorby den Dam van het Spaarne, en dien der Zane, vaaren. Hieröm zegt hy, bl. 19. ‘'Er is een Kerk der Bisschoplyke Engelschen, op de Oudezyds Achterburgwal, omtrent de Barndesteeg.’ - Intusschen zo is deeze Kerk reeds verscheidene jaaren in het Staalhof, op den Groenen Burgwal. Bl. 26. ‘in de korte Koningsdwarsstraat is eene Kerk van Armenische Christenen.’ - Dit is mede een misslag, want de Armenische, of zogenaamde Persiaansche, Kerk was, en is nog, op Dwarsboomsloot. Het Willige Rasphuis, bl. 32. beschreven, is, sedert eenige jaaren, in een Kweekschool voor de Zeevaart hervormd; en het Spinhuis, of oud St. Ursulenklooster, bl. 31 te vinden, wordt, sedert het Nieuwe Werkhuis voltooid is, niet meer tot tuchtiging gebruikt; maar strekt, zints Ao. 1787, ten verblyfplaatse voor een gedeelte van het Guarnisoen deezer Stede. Alle schikkingen van welken de Schryver niets schynt te weeten,
doch dien hy, om het oogmerk van zyn boek te bereiken, noodzaakelyk weeten moest. - Daar zulke misslagen reeds ten opzichte van Amsterdam plaats hebben, durven wy de vryheid niet neemen om hem in de andere Steden, en nog minder in de andere Provintiën, te volgen.
Uit het gegeeven bericht heeft men reeds kunnen opmerken, dat dit Boek in gesprekken tusschen een Vader en zy- | |
| |
nen Zoon verdeeld is. Vraagen en Antwoorden hebben daar by, op de gewoone wyze, plaats: doch 'er komen dikmaals meer snaaksche invallen, dan vraagen, in voor. Dus verwondert zich de Zoon, dat de Jooden Kerk te Rotterdam juist naast het Oost-Indische Huis staat, bl. 133, en 7 bl. verder onderstelt hy niet minder satyriek, dat een Dolhuis daar zeker niet te missen is. Soortgelyke trekken vervrolyken een Werk; doch neemen 'er de misslagen niet van weg.
Niets vindt men in dit Boek zo naauwkeurig beschreven, als de Toorens der byzondere Steden en Dorpen: zekerlyk, op dat men, des nachts verdwaald geraakt zynde, des morgens altoos aan dezelve kan zien waar men is. Dus is de Tooren van Alphen kenbaar aan een spitsjen op haar langwerpig kruisdak. Die van Weesp eindigt in een Appel, en Workum heeft een zwaaren stompen Tooren. Dit Werk verdient dus, om een en andere reden, eerder eene naauwkeurige beschryving der Vaderlandsche Toorens, dan eene naauwkeurige beschryving van het Vaderland te heeten.
Behalven de Kaarten der byzondere Provintiën, zyn ook de afbeeldzels, van de Eergraven van de ruiter, de groot en boerhave; der Standbeelden van erasmus en koster; der Begraafplaatze van capelle; en die van eenige Dragten, in ons Vaderland in gebruik, in dit Werk te vinden. |
|