Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSamenspraken der Dooden, naar het Grieksch van Lucianus. In het Nederduitsch overgezet, en met Aanmerkingen uitgegeeven, door B.V.F. Eerste Stukje. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1791. In gr. 8vo.De Heer, die zich onder de Letteren B.V.F., om redenen, verbergt, ‘schoon hy de eer zal hebben, dien in 't vervolg aan 't Publicq mede te deelen, indien hy daar toe, door de goedkeuring zyner Nederlanderen, zal worden in staat gesteld; die, vindt dit Stukje debiet, wordt het met genoegen ontvangen, niet slegts het vervolg der Samenspraaken van lucianus (van welk hy een Tiental mededeelt,) en andere Latynsche en Grieksche Werken zal vertaalen; maar ook een Nederduitsch Woordenboek uit te geeven, in den smaak, waarin het Grieksche van van lennip is opgesteldGa naar voetnoot(*).’ In deeze Vertaaling stelt de Heer B.V.F. zich, gelyk hy te kennen geeft, een drieërlei oogmerk voor. - Hy wil den Nederlander, der Grieksche Taale onkundig, te hulp komen met hem eene Vertaaling te schenken. - Ten anderen, den Vaderlander zyne eigene taal grondig en van naby leeren kennen, en hem teffens opleiden ter beoefening van de Grieksche Taal, uit hoofde van de menigvuldige overeenkomst tusschen die beide Taalen. - En eindelyk den Christen leeren, hoe zelf die Schriften, welke het geschiktst schynen te zyn om den Godsdienst en goede Zeden uit de harten te verbannen, door een verstandig gebruik daar aan moeten bevorderlyk zyn. Wat de Vertaaling betreft, ‘hy heeft zich verpligt gevonden hier en daar, waar de zin het medebrengt, een weinig meer af te wyken, dan men op de Schoolen toelaat, evenwel zo, gelyk hy betuigt, dat het Grieksche denkbeeld altyd in de overzetting klaarlyk doorstraalt.’ - In de daad eene Vertaaling, waarin dit ontbrak, zou, op zeer vreemden grond, den naam | |
[pagina 251]
| |
van Vertaaling mogen draagen; en eer Omschryving mogen heeten. Hy berispt, in 't voorbygaan den Latynschen Vertaaler niet zelden: op de zyne zou desgelyks niet weinig te zeggen vallen. Zyn Taalkundig doel, waaromtrent hy herinnert zich de kortheid en eenvoudigheid steeds voorgesteld te hebben, op dat zelfs de geringste verstanden die met vrugt mogen gebruiken, zoekt hy te bereiken door Aanmerkingen, de Taal raakende, by elke Samenspraak te voegen. Waarlyk veele zyn voor de geringste verstanden geschikt. Als een Taaldwinger wil hy intusschen niet inkomen. ‘Niemand,’ zegt hy, ‘agte zich gedwongen het door my gestelde toe te stemmen, indien hy anders grond heeft om van my te verschillen.’ Dit zal niet zelden gebeuren; bovenal wat de woordafleidingen betreft. Wat dunkt den Leezer van zyne eerste Aanmerking. ‘Ik schryf Samenspraak, niet (gelyk doorgaans) Zamenspraak. - De reden, die ik daar voor heb, kan ik niet aflaaten den Leezer mede te deelen, en aan het oordeel van kundigen te onderwerpen - ze is deeze. Ik begryp dat het woordje samen van Griekschen oorsprong zy - en is het wel te verre getrokken als ik zeggen durf, dat het 't Grieksche woordje ἁμα is? - Dat woordje betekend by de Grieken 't zelfde dat by ons samen te kennen geeft, het is niet vreemd dat de spiritus asper verandert wordt in σ, en dan heeft men σαμα, vervolgens samen - en die met my weet dat 'er oneindig veele Grieksche woorden, door zulk eene kleene verandering, naar den aart onzer taal, Nederduitsche zyn geworden, zal deeze aanmerking zeker niet ontkennen of verwerpen.’ Even bondig is zyne Aanmerking over het woord Sterren, ‘zo,’ zegt hy, ‘moet men eigenlyk schryven, niet Starren, de letter l en r bestaan elkander zo na, dat men dezelve meermaals verwisseld vind - deeze Aanmerking heeft haare nuttigheid in het onderzoeken van den oorsprong der woorden; zy leert ons dat Ster afgeleid worde van stellen, dat het overeenkomt met het Latynsche Stella, en dat beide Ster en Stella afkomen van ςέλλειν (waar voor men ook ςέρ᾽ρ῾ειν zeide) en betekenen iets dat gesteld, geplaatst of vercierd, wordt - past dit niet volkomen op de Sterren? die luisterryke lichten aan den hemel geplaatst? Kent men, “vraagt hy,” over het algemeen het onderscheid wel dat 'er is tusschen Vleesch en Vleisch? | |
[pagina 252]
| |
Vleisch is toebereid, eetbaar Vleesch - maar Vleesch hebben leevende schepzels.’ - Vondel heeft dit onderscheid niet gekend, en wy leeren het thans, anders zou hy in zyn Byschrift op Sprokkelmaand niet geschreeven hebben: Want veertig dagen Visch, valt lastig voor het Vleisch. Des Vertaalers en Aanmerking-Schryvers derde oogmerk, zoekt hy op eene wyze te bereiken, die wy zeer twyfelen of doel zal treffen. De Samenspraak N. VII. tusschen menippus en mercurius, over schoone Mannen en Vrouwen handelende, doet den Schryver deeze Aanmerking maaken. ‘In deeze Samenspraak hebben wy eene schets die onwraakbaar staaft het geen wy leezen in den CIII Psalm het vyftiende en volgende vers, de dagen des Menschen zyn als het gras, gelyk een bloem des velds bloeit hy, als de wind daar over gegaan is, bloeit hy niet meer, en zyne plaats kent hem niet meer; men vergelyke den 90 en 39 Psalm. Ja, de schoonheid is een bloem die sterft, wen tyd of leed haar blaadjes krullen. Gaat, menschen! die van de schoonheid uw God maakt! gaat na de Kerkhoven! - Ziet daar de schoonheden, die elk voor zes of zeven jaren nog bewonderde! Tragt daar indruk te krygen van 't geen u te wachten staat! Wie leeft 'er die den dood niet ondergaan zal? - Christen! uwe schoonheid is dat gy blank zyt in heiligheid, rood door het bloed van Christus! - Deeze schoonheid is welgevallig in de oogen van den Eeuwigen - wordt bewonderd door de Engels - en laat u eene gedagtenis boven Helena, en boven al wat schoon kon hieten aan deeze kant van het graf! Grooten der aarde! nog maar weinige jaren, en gy zyt niet meer. - En zal om u de aarde van zo veel bloed stroomen? leest hier in dit gesprek het geen men van u zal zeggen: Zyn om dien Koning, om die Vorstin, zo veele gesneuveld? Is 'er om hun zo groote verwoesting aangerecht? - God drukke het u nog in tyds op het hart.’ Mercurius voor menippus het Veergeld aan charon niet willende betaalen, N. IX. doet den Schryver deeze Toepassing maaken, ‘Christen! het geen mercurius weigerde voor mfnippus te doen, heeft christus gedaan voor u die geloofd - houd het dan daar voor, dat op grond dier genoegdoening van christus in uwe | |
[pagina 253]
| |
plaats, de hemel by uw sterven voor u om niet geopend is!’ Hoe dusdanige Aanmerkingen op een Schryver, van wien de Heer B.V.F. verklaart, ‘in de daad, geen der prulschriften van waanwyze Weetnieten in Duitschland en Engeland, tegen den Godsdienst van Jesus uitgegeeven wordende, is zo zeer in staat den Christen, verkeert hy niet omzigtig, uit zyne vastheid te stooten als dat werk van Lucianus, 't geen wy thans onzen Landgenooten aanbieden,’ kunnen strekken om den Christen in zyne vastheid te doen staande blyven, bekennen wy geheel niet te zien: veeleer kunnen spotters 'er stoffe tot nieuwe spotternyen uit ontleenen. - Alle Spotters met het Christendom, hoe zeer wy dat slegt slag van menschen wraaken, zyn tog, gelyk onze Schryver in zyne Voorreden wil, ‘geen getrouwe overschryvers van die eerste, behalven dat zy hier en daar iets bylappen, dat te gek is, dan dat het op rekening der Oude kan gezet worden.’ |
|