Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Onstervelyke Reiziger, in twee Boeken van Ignaz Karsicki, Ryrsgraaf, Prins-Bisschop van Ermeland, Ridder van den Witten Adelaar. Uit het Poolsch. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, 1791, 244 bl.'t Is eene zeer oude Waarneeming, dat de Geschiedenis ons een Inwoonder van alle Landen, en een Tydgenoot van alle Eeuwen, maakt. De Schryver van het Stukje, onder den vreemden Tytel, De Onstervelyke Reiziger, heeft deeze stelling in zyn Persoon zoeken te bewaarheden van den tyd zyner Geboorte af, tot den tyd waar het overige van zyn Geschrift ontbreekt. Hy geeft tot deeze verciering voor, af te stammen van uit het Land der Lugnagianer, waar elk weet, dat onsterslyke Menschen gevonden worden, welker Geslacht Strutelbrugs genoemd wordt, van welke de beroemde gulliwerGa naar voetnoot(*), een getuige der onbedriegelyke waarheid, aldus schryft. ‘Vaak gebeurt het, dat een Kind met een rond rood teken op het voorhoofd gebooren wordt, welk teken een onsterflyk Mensch aanduidt. In den beginne is het zelve bykans onmerkbaar, maar wordt, van tyd tot tyd, grooter. Van het twaalfde tot het vyf-en-twintigste Jaar heeft hetzelve een groene verwe - daar naa wordt het bleeker - in het vyf-en-veertigste Jaar pik zwart, en verandert naa dien tyd niet meer. Menschen van dit soort leeven tot hun dertigste Jaar in gelykheid met alle anderen; doch van dit tydperk huns leevens af, ontwaaren zy eene ongewoonlyke benaauwdheid, die altoos toeneemt, en bereiken zy hun tachtigste Jaar, dan ondervinden zy alle de gebreken van deezen ouderdom; de zekere overtuiging van altoos zullen leeven vermeerdert hunne te onvredenheid, brengt hun tot wanhoop, en maakt dat zy zich zelven en anderen verveelen.’ | |
[pagina 248]
| |
Niet volkomen, maar grootendeels, beantwoordde onze Schryver aan deeze tekening; dan by zyn eerste veroudering met die kwellingen gepaard, overviel hem een slaap, en uit denzelven ontwaakende, vondt hy een boom, die een baizem uitleverde, welks gebruik hem, van een tachtigjaarigen Grysaart, in een frissen Jongeling van vyftien Jaaren, herschiep, vry van het gemelde Hoofdteken. Van deezen Balzem maakte hy een grooten voorraad te krygen, in de hoop om, door deszelfs gebruik weder oud wordende, op dezelfde wyze te verjongen. In deeze hoop vondt hy zich niet bedroogen, gelyk de veelvuldige verjongingen, meestal, tusschen de zeventig en tachtig Jaaren uitwyzen; doch welke niet altoos even gelukkig beschreeven worden, en zomtyds zeer stuits inkomen. Naa zyn eerste Verjonging, ten tyde van alexander den grooten voorgevallen, komt hy in Griekenland, waar hy met de Vorsten verkeert, met de Wysgeeren omgaat. - By eene nadere Verjonging leeft hy met hamilcar en dient onder hannieal. - Keert naa een Verjonging na Griekenland weder, en leeft 'er, het Hofleeven moede, als Burger. Heeft te Ephesen de zonderlingste ontmoetingen. En voorts verkeering met de grootste Wysgeeren. - Te Rome ging hy met de voornaamste Mannen om; kenschetst de Keizers en Dichters en Wysgeeren. - Wordt na eenige Verjongingen Koopman te Marseille, reist na Gallie, na Oost-Indie, woont in China. Naa dit land verlaaten te hebben, is een groote gaaping in het Handschrift; dan hy komt, naa nog eene Verjonging in Poolen. Trekt weder na Rome, en komt op nieuw in Poolen. Legt een bezoek te Constantinople af, en oud wordende en weder verjongende, bevindt hy zich weder te Rome, toen otto de groote, Keizer uit de Linie der Saxen afstammende, na Italie trok; met deezen kwam hy in Duitschland, waar hy zyne laatst gemelde Verjonging onderging in 't jaar negenhonderd en tachtig, en onder boleslaus leefde. ‘Naa den dood van boleslaus chrobry, dus luidt de laatste Afdeeling van het tweede Boek,’ werd de Throon beklommen, door zynen Zoon mieszko of miecislaus, die een zo roemryken en voortreflyken Vader niet waard was. De Koningin van ryxa regeerde en bestuurde alles, en wilde my ook tot haaren wil buigen. Daar ik aan het Hof van zo groote en roemryke Mannen gewend was te verkeeren, verliet ik dit Hof, en, naa dat ik by Sendomir my over den Weichsel hadt laaten zet- | |
[pagina 249]
| |
ten, begaf ik my na Krakau, toen........... - Het overige ontbreekt.’ Dit is het voornaam beloop van de Tochten deezes Reizigers, op welken hem, in verscheide Characters, Ampten, Beroeping en Leevenswyzen, veel vreemds bejegent; en hy zyn oordeel velt over voorkomende Zaaken en Persoonen, waarin hy de Geschiedschryvers, by gelegenheid, gispt, of de getrouwheid hunner opgaven pryst. Schoon zyne bedenkingen over 't algemeen gegrond zyn, ontmoet men niet weinig zeer los te neder gesteld, en alles met veel vreemdigheids doorweeven. Het vreemdste van allen is, dat hy uit Rome, ten tyde van domitianus, vertrokken zynde, zich eerst stil hieldt te Bononia, daar de Waereld van zyne ongewoone gesteldheid een blyvend aandenken of veel meer een Raadzel willende nalaaten, maakte hy op zich zelven, onder den naam van Aelia, het volgende Grafschrift: D.M. aelia laelia crispis Nec vir - nec mulier - nec Androgina Nec puella - nec juvenis, nec anus, Nec casta, nec meretrix, nec pudica, Sed omnia. Sublata Neque fame, neque ferro, neque veneno, Sed omnibus, Nec coelo - nec aquis, nec terris Sed ubique jacet lucius agatho priscius, Nec maritus, nec amator, nec necessarius, Neque moriens, neque gaudens, neque flens, Hanc Nec molem - nec Pyramidem, nec sepulchrum, Sed Omnia scit & nescit, cui sui posuerit.
‘Wat ik gedagt en voorzegt heb, is vervuld, dat naamlyk de Nakomelingschap nooit de waare inhoud of oplossing van deeze Inscriptie zou vinden.’ - In de daad een Grafschrift op een Onsterflyke is een strydigheid zo groot als het geheele Grafschrift duister en onontknoopbaar raadzelagtig. Het Poolsch, waar uit dit Werkje vertaald is, 't geen wy niet verstaan, moet veel verwandschap met het Hoog- | |
[pagina 250]
| |
duitsch hebben, of de Vertaaler een Duitscher weezen: want het Nederduitsche Kleed, het zelve aangetrokken, is vol Hoogduitsche vlekken. |
|