Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel van Italie, door J.W. van Archenholtz, Oud Kapitein in dienst van zyne Majesteit, den Koning van Pruissen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Rotterdam by D. Vis, 1791. In gr. 8vo. 270 bladz.Zo gunstig, de zedert weinige jaaren beroemde archenholtz, over de Engelsche Natie gedacht en geschreven heeft, zo ongunstig is zyne beschryving van de Italiaanen, in het Tasereel dat hy van hun Land heeft opgehangen. De redenen, die hy daar van geeft, zyn Jagemann en anderen zo onvoldoende voorgekomen, dat zy hem, na alle zyne verdeedigingen, nog voor partydig te boek stellen. In het korte Voorbericht, voor deeze Vertaaling geplaatst, zegt hy ten deezen opzichte: ‘Men kan | |
[pagina 242]
| |
zich niet weêrhouden, deeze schoone Landstreeken streng te beöordeelen, wanneer men bedenkt wat ze geweest zyn, en wat ze konden zyn. Eene algemeene lusteloosheid heeft 'er de plaats vervangen van eene nyvere werkzaamheid; de wulpsheid heerscht 'er in plaatze van die wakkerheid, welke zoo veele heldhaftige bedryven voortbragt. Men ziet 'er eene gewillige slaverny, in stede van die opgetogen zucht voor de Vryheid, welke eeuwen lang de harten ontvlamde der bewooneren van dit Land, door de natuur en het lot even zeer begunstigd. De voet betreed 'er op ieder stap eenen Classischen grond, welke gestadig den Reiziger herinnert, dat hy zich bevind in het Vaderland van eenen virgilius, van eenen horatius, van eenen cicero, en van de scipio's; dat caesar, de grootste der Stervelingen, 'er het leven ontving; dat, naar een Barbaarsch tydvak van duizend jaaren, de schoone kunsten 'er uit hunnen asch herbooren wierden, en dat men, in de Jaarboeken van het Nieuwe Italie, de altoos vermaarde naamen leest van eenen raphaël, van eenen buonarotti, van eenen ariosta, en van eenen columbus.’ - Aanmerkelyk is het, dat des Schryvers Tafereel van Engeland, voor eenige jaaren, en dat van Italien mede, Ao. 1791, in het Engelsch vertaald zynde, by laatstgemelde Natie geene goedkeuring heeft kunnen verwerven; willende de beste haarer oordeelkundigen, dat de Engelsche Natie al te zeer in het eerste gepreezen, en de Italiaansche te veel in het laatste veracht waren. Berispende men in archenholtz boven dien, dat hy, in zyn Tafereel van Italien, geheel geene Schilderyen van Gewesten en Landschappen mededeelt, van welken de Natuur in Italien toch zo veele bekoorlyke en verrukkende weet aan te wyzen. Hoe het zy, zonder smollet of sharp te raadpleegen; zonder volkman tot getuige te neemen, die meest la lande en andere berichten volgde, doch zelf niet reisde; zonder baretti te laaten oordeelen, welke, als geboren Italiaan, met zyne Natie vooringenomen konde zyn, schoon hy die in andere gevallen hekelde; zo gelooven wy met den Heer ***, in zyne Voorrede voor de Nederduitsche Vertaaling van volkmann's Reisboek door Italien, als mede met Dr. jansen, wiens brieven wy onlangs beöordeeldenGa naar voetnoot(*); dat in Italien nog heden zeer veel te leeren is: | |
[pagina 243]
| |
waar toe een geheele lyst van Geleerden in dat Land, en aanmerkelyke Instituten van geleerdheid, ten getuige zouden kunnen strekken. Mogelyk heeft de Heer archenholtz minder schuld aan deeze in 't oog lopende partydigheid, dan het Contrast dat hy in de Zeden- en Denkwyze deezer twee zo zeer verschillende Natien heeft aangetroffen. Een Duitscher, zyn Land verlaatende, moet noodzaaklyk, in Italien, zo veel in Burgerlyke en Godsdienstige Vryheid verliezen, als hy, in Engeland, ten opzichte van beiden, kan winnen: en uit dit oogpunt beschouwd, kan men hem op zyn woord gelooven, dat hy de zaaken niet anders heeft beschreeven, dan hy die beschouwde; namelyk, in Engeland te gunstig, en in Italien te ongunstig, nadien de toestand der Duitsche Natie regt tusschen beiden ligt. Twaalf Hoofdstukken bevatten alles, wat de Schryver in dit Tafereel van Italien zegt. Na eenige algemeene aanmerkingen, over dat Land en deszelfs bewooners, medegedeeld te hebben, bepaalt hy zich in 't byzonder tot Venetien, Padua, Milaan, Parma, Plasentia, Ferrare, Bologne, Ancona, Loretto, Florence, Pisa, Sienna, Livorno, Genua, Lucca, Oud en Nieuw Rome en Napels. Zyne berichten van Rome beloopen alleen 171 bladz., zo dat die van de overige plaatzen zeer kort zyn; doch de onderhoudende styl munt in allen uit; wordende alles door verscheidene verhaalen en byzonderheden verlevendigd. Wy zullen 'er eenige bewyzen van aanvoeren. ‘Te Padua (zegt de Schryver, bladz. 55,) even als in eenige andere Steden van Lombardye, heeft een zonderling gebruik plaats. Wanneer een Burger buiten staat is zyne schulden te betaalen, en hy in zyne armoede niet boven de vyf Livres aan waarde bezit, als dan gaat hy den Rechter verslag geeven van den droevigen staat zyner Financien, en daar door bevryd hy zich van de vervolging zyner schuldëisscheren. Maar deeze verklaaring is verknogt aan eene kleine plechtigheid, die iets zo onaangenaams heeft, dat men zeldzaam zyn toevlucht tot dit gebruik neemt. De schuldenaar is verplicht, zich op zyn naakte agterste neder te zetten op een Steen, ten dien einde voor het Stadhuis geplaatst, en een uur lang, in deeze vernederde gestalte, zich voor het gemeen ten toon te stellen, onder de bescherming van eene wacht van Sbirres, of Gerechtsdienaaren. Daar hy nu, die deeze vernedering ondergaat, even- | |
[pagina 244]
| |
eens geschandvlekt gerekend wordt, als zy, die in Duitschland gegeesseld en gebrandmerkt worden, zo volgt, dat deeze klugt, die in eene zo arme Stad, als Padua, dagelyks scheen te moeten voorvallen, en geen schande te moeten agterlaaten, nochtans zeer zelden vertoond wordt.’ - Wy herinneren ons, dat ook een soortgelyk gebruik, in eenige Steden onzes Vaderlands heeft plaats gehad; en, indien de Schryver immer door Leyden gereisd ware, zou men hem daar nog den Steen, drie a vier trapjes boven den grond verheven, en met een yzeren Leuning omringd zynde, naast den doorgang van het Stadhuis hebben kunnen aanwyzen: schoon de zeldzaamheid van dat gebruik, in deeze Eeuw, den Ingezetenen zelve meestal den oorsprong heeft doen vergeeten, waarom die Steen daar gesteld is geworden, of 'er heden gevonden wordt. Daar men zedert eenigen tyd, ook in ons Vaderland, en vooral in Zeeland, de geschiedenissen der Redenrykers, of Rhetorykers wenscht opgehelderd te zien; zal het niet ongepast gevonden worden, dat wy hier de beschryving mededeelen, welke de Heer archenholtz van de tegenwoordige Italiaansche Redenrykers, of Improvisateurs, geeft; ten einde deeze met de verhaalen, wegens onze verdweenen Redenrykers, te kunnen vergelyken. ‘'t Is gemeenlyk op de plaats van Termini te Rome, dat de Redenrykers zamen komen, om hunne gaven te zoonen. Ik spreek hier enkel van hun, die van Stad tot Stad gaan; want daar zyn anderen, die alleen redenryken in gezelschappen, en zonder daar voor eenig loon te trekken. Deeze redenryken gemeenlyk zingende, en laaten zich verzellen door een Viool: zeer veele Virtuosen hebben dat speeltuig noodig, ter aanvuuring van hunnen Dichterlyken Geest. De schooijende Redenrykers zyn gedwongen hunne kostwinning te oeffenen, het zy al zingende of al spreekende, zo als men het goedvind, naar een gegeeven tekst. De rykheid der Dichterlyke taal van de Italiaanen, de talryke vryheden, welke zy zig veröorloven, dit alles gevoegd by het musicaal gehoor, 't welk hen natuurlyk eigen is, vermindert zeer het moeilyke van dit ambagt. Daar de Redenrykers gemeenlyk onkundige lieden zyn, zou men meenen hen ten uiterste verlegen te moeten maaken, met een onderwerp op te geeven, 't welk ten minsten eenige belezenheid vordert; dan zy hebben | |
[pagina 245]
| |
altoos de onbeschaamdheid het stuk te onderneemen, en hunne wartaal en onkunde te vermommen onder het klatergoud der rymklanken. Zy haalen uit de Romeinsche geschiedenis byna alle hunne onderwerpen, om dat zy die tamelyk wel kennen. Alle de groote gebeurtenissen, als de togt van hannibal in Italie, de dood van caesar, enz. zyn Stukken die zy voor de vuist beredenryken, zo era men hen de keus van 't onderwerp laat; zo dat een Vreemdeling, die voor 't eerst eene dergelyke vertooning bywoont, zich over hen verwondert, en zelfs verrukt staat, als maar hunne wyze van opzeggen tamelyk goed zy. Ik heb eene vertooning van dat soort bygewoond van een Venetiaan, het welk in staat was den sterksten indruk te maaken. Verbeel u een plein in Rome, omringd van vervallen overblyfsels, welke u op de treffendste wyze voor den geest brengen, de gedachtenis dier helden, die eertyds binnen die Stad woonden. Verbeel u vervolgens een geval of onderwerp: Het afscheid van Regulus van zyn Huisgezin en Vaderland; eene vloeijende en welspreekende wyze van opzeggen, ter plaatze zelve daar deeze heldhaftige daad, twee duizend Jaaren geleden, voorviel. De Redenryker, die één der bekwaamste en kundigste was, wist zich volmaakt wel van alle omstandigheden te bedienen: hy hield de oogen droevig gevestigd op de puinen, die hem omringden; doch altoos met een kloekmoedig gelaat: vervolgens nam hy afscheid van zyne bloedverwanten en vrienden, van 't Romeinsche Volk, van de Tempels, van de Altaaren, van de Goden, van 't Vaderland, en, eindelyk de oogen naar het Capitool wendende, nam hy insgelyks afscheid van hetzelve. Dit gansche tooneel, het welk volmaakt wel werd uitgevoerd, om dat onze man metastasio van buiten kende, was zeer geschikt om aandoening te verwekken, en den geest te behaagen. Daar deeze Venetiaan my toescheen opgetogen te zyn met de oude Romeinen, gaf ik hem, op zekeren dag, de volgende vraag ten onderwerp op: Verdient het oude of het nieuwe Rome den voorrang? 't Was vry natuurlyk te verwagten, dat hy zich voor 't nieuwe zou verklaaren; en waaröm? Om dat nieuw Rome 't geluk hadt st. petrus te bezitten, en van Christenen bewoond te worden; terwyl de oude Romeinen, niet tegenstaande hunne schoone daaden, hun- | |
[pagina 246]
| |
en heerlykheid en grootheid, niet meer dan Heidenen geweest waren. Ik heb dikwyls deeze soort van tooneelen in alle hoeken van Italie bygewoond, en ik heb over 't geheel gevonden, dat deeze Redenrykers even onkundig als kleenverstandig waren. Welk een onderscheid tusschen die lieden en die wysgeerige Redenaars, die men in Engeland aantreft, en die, zonder de minste voorbereiding, aldaar in de Clubs of Koffyhuizen, over allerlei onderwerpen redenkavelen. Tot zulk eene heerlyke gaaf wordt een denkende kop vereischt, wiens brein verrykt is met het fraaije der letteren, en wiens tong begaafd is met eene natuurlyke welspreekenheid.’ Meermaalen geeft de Schryver licht aan de Geschiedenisse door het mededeelen van zommige byzonderheden en berichten. Dus wordt de vergiftiging van ganganelli, omstandig, door hem, in het tiende Hoofdstuk, beschreeven; wordende de bereiding van het vergif, met het welk die vergiftiging zoude geschied zyn, in het twaalfde Hoofdstuk, bladz. 339, dus door hem medegedeeld. ‘'t Is enkel te Napels dat men het geheim bezit om het Aqua Tofana, dat beruchte vergif, te bereiden; en tot geluk voor de menschheid zyn 'er zelfs maar weinige lieden te Napels, die dat geheim kennen. Men heeft 'er de gestrengste Plakaten tegen uitgegeeven, niet alleen om het uitventen, maar zelfs het bereiden, daarvan te beletten. Indien het kwaad daar door niet geheel vernietigd is, valt het niet moeilyk 'er gebruik van te maaken. Dit verderflyk vergif is gelukkig in Duitschland nog niet bekend. Het is ten uiterste gevaarlyk, dewyl men 'er niet tegen op zyn hoede kan zyn, noch hetzelve voorkomen, of de uitwerkingen tegengaan. Ik heb gelegenheid gehad om 'er de inmengzels van te leeren kennen, maar zulks is slechts het geringste gedeelte van dit zonderling Arcanum. Die inmengzels zyn het Opium en de Spaansche Vliegen. 't Is iets byzonders dat hetzelve zo helder en klaar is als zuiver water; en men kan 'er zich niet voor wagten, dewyl 'er geen smaak aan is. Dit helsche gif valt op de edele deelen aan, baart geen kolyk noch smerten; maar het maakt zoo magteloos en veroorzaakt eene teering daar de kunst niets tegen vermag, en welke u onvermydelyk wegsleept. Een bewys, dat 'er oneindig veel kunst en behendigheid toe | |
[pagina 247]
| |
vereischt wordt om het zamen te stellen of te bereiden, is, dat de Chineezen, met die beide inmengzels, welker uitwerking zoo verschriklyk is, een vogt maaken, zoo geschikt om het zesde zintuig te versterken.’ |
|