mentina, over het huislyk geluk voor Gehuwden - Karel aan George (afscheid en laatste raad van een stervenden aan zynen jongen vriend) - Voor Lydenden - Over het Schoolwezen - De Godsdienst - En voor de Geestelyken. - De Dichtstukken hebben ten opschrist: Morgenlied van eenen armen - Aan de liefde - Elegie (aan een' vriend over het afsterven zyner gade - en Patkul aan Sophia Einsidel.
Alle deze Stukken hebben haare verdiensten, doch zy zyn evenwel van onderscheidene waarde. Onder die, welken ons het meest bevallen hebben, behooren die, welken ter opschrifte hebben: Over de opvoeding der Vrouwen: en Ferdinand aan Clementina, over het huislyk geluk voor Gehuwden; van welke twee Stukjes wy vooral de lezing aan onze Nederlandsche Vrouwen aanbevelen. Zy bevatten beiden zeer gewigtige lessen over de opvoeding, en in het laatstgemelde Stukje vinden wy, ten betooge van de noodzaakelykheid en den vermogenden invloed van deze plichtsbetrachting, eene zeer waarachtige aanmerking, die wy hier, tot een klein proefje van de schryfwyze van den Autheur, zullen mededeelen: ‘Ja, beste clementina! de opvoeding, onder 's hemels zegen, doet alles af. Wanschepzels in de natuur zyn zeer zeldzaam: dan nog zeldzaamer, geloove ik, in de zedelyke Waereld. Een filips, een alva, een granvelle, een cromwell, een rutcherot rugerot) waren onbetwistbaar schrikgedrochten - waren monsters. Dan, wie toch heeft immer bewezen, dat dezelfde afschuwelyke schepzelen, indien zy eenen addison tot vriend, eenen gellert of campe tot Leermeester en Bestierer hunner jeugd, gehad hadden, niet ten minsten dragelyke leden der Maatschappye zouden geworden zyn? Ik zeker houde my hiervan nog niet genoegzaam overtuigd; en geloove gerustelyk te kunnen beweeren, dat ook hier de menschenkunde het tegendeel leert. Een kind, myns oordeels, is meestal niets anders, dan juist dat geen, waar toe de hand van een bedreeven menschenvriend, het zy van een Vader, of van eenen waardigen Leermeester, hetzelve vormen wil.’
Tot eene proeve van des Schryvers Dichtvermogen strekke het volgend
Morgenlied van eenen armen.
Wekt gy my tot nieuwe plagen,
Dag, dien myn verlangen riep!
Daar, van leed en angst ontslagen,
Gade en kroost genoeglyk sliep?
Tref slegts my vernieuwde zorgen!
Doch verschoon myn dierbres hart!
Wek haar spade, ô droeve morgen!
Ach!...haar laatste blik was smart!...