te zyn, van het zelve verslag aan onze Lezers te geven, daar niet alleen de Schryver onze Landgenoot is; maar ook de inhoud van het zelve, op ons Gemeenebest, de naauwste betrekking heeft. Wy zullen eerst van het Inleidend Vertoog, en dan van de Leerredenen zelve, spreken. Het vertoog begint met eene algemeene beschouwing, der wel overal in kracht verminderde, ‘maar echter,’ gelyk de Schryver zegt, ‘buiten Frankryk, door gansch Europa, nog staatswyze heerschende onverdraagzaamheid; en van het noodwendige eener meer algemeene verlichting, omtrent elks persoonlyke en nooit wettig schendbaare regten, tot een volledige en gantsch onbelemmerde vryheid van godsdienst.’ Vervolgens spreekt hy van de pogingen, die hier toe, ook in de Nederlanden, aangewend zyn; maar klaagt tevens over het gering gevolg dezer pogingen, en geeft vier redenen op, die, naar zyne gedachten, een' meer gelukkigen uitslag van dezelven verhinderen. Na dat hy voorts melding gemaakt hadt van de aanleiding en beweegredenen, tot het opstellen en uitgeven van de twee volgende Leerredenen; en van den aart, en de gesteldheid der Algemeene Christelyke Protestantsche Kerk, die zich te Duinkerken gevestigd heeft, eenig berigt hadt medegedeeld; sluit hy dit Vertoog met eene bepaaling van den onderscheidenen zin, waarin hy de burgerlyke en kerkelyke verdraagzaamheid neemt, en met de wederlegging eener stelling van rousseau, die, in zynen brief aan den Aartsbisschop de beaumont, wel de godsdienstige verdraagzaamheid verdedigde, dewyl hy meende, dat een deugdzaam man, in welken godsdienst hy ook ter goeder trouwe leefde, behouden kon worden; maar echter de burgerlyke verdraagzaamheid afkeurde, en beweerde, dat het billyk ware, dat de Overheid aan eene vreemde godsdienstoefening den ingang in haar land belettede.
Voor beide de Leerredenen, heeft de Redenaar ten tekste gekozen, Rom. XV: 5, 6. ‘Doch de God der Lydzaamheid en der Vertroosting geeve u, dat gy eensgezind zyt onder malkanderen, naar christus jesus; op dat gy eendragtiglyk, met éénen monde, moogt verheerlyken den God en Vader onzes Heeren jesus christus!’ - Beiden dienen zy, ‘om het alszins betaamelyke, en met den eisch des Euangeliums, en de geheiligde Rechten van elks geweeten meest overëenstemmende, eener vrye en algemeene, en op geen verbindend gezag van menschelyke geloofsleuze; maar voor