Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Moderne Helicon. Een Droom. Voorgeleezen in, en opgedraagen aan, de Maatschappy der Verdiensten, onder de Zinspreuk Felix Meritis, door Arend Fokke Simonsz., Medelid derzelver Maatschappye, en van verscheide Dicht- en Letteroefenende Genootschappen. Te Amsterdam by A. Fokke Simonsz., 1792. In gr. 8vo. 76 bladz.Dit Stukje (volgens het Voorbericht) enkel ontworpen, om, door een Komisch Contrast van het verhevene met het gemeenzaame, voor een poos te vermaaken en den lach op to wekken, strekt tevens ter Proeve van de opvolging der voorbeelden, welke de Autheur in zyne Verhandeling, over den lagch en het lagchwekkende, aan de hand heeft gegeeven. By het herleezen der Courant in den slaap geraakt zynde, droomt hy honderdmaal zoo geestig dan gunstig van den Modernen Helicon; welke hy mag beschouwen, na de volgende zonderlinge Advertentie, in zyne verbeelding gezien, en met drie sterretjes aan den kant getekend, gelezen te hebben: *** Phebus apollon de delas, ‘Marchand d'instrumens Poëtiques au grand Magazin de Poësie & de Versisication sur | |
[pagina 171]
| |
l'Helicon, maakt aan alle Heeren en Dames, begunstigers en beöefenaars der thans zo zeer in den smaak zynde Rymkunde, bekend, dat hy onlangs, zo wel uit Duitschland als Frankryk, bekomen heeft, een aanmerkelyk assortiment der allernieuwste Instrumens Poëtiques, Bouts Rimez, Dictionnaires Poëtiques, enz. dienstig voor allerlei soort van Gedichten, welke in deszelfs Magazin Poëtique, daaglyks voor ieder te zien, en tot de naaste pryzen, zo wel te huur als te koop, te bekomen zyn; de Brieven franco. NB. Den Liefhebberen wordt bericht, dat het Schip der Verbeelding geduurig vice versa vaart.’ Den Parnas gelukkig gevonden, en het Magazyn van Monsieur phebus, ook aan de, met gouden letters geschreven, woorden, Hochteutsche Reimladen, spoedig herkend hebbende, wordt hem, door eene hedendaagsche Odenzangster, een oud Man aangeweezen, welke, met de hand onder 't hoofd, in eenige Winkelboeken zit te schryven. Verstaan hebbende dat dit phebus is, schiet hem ylings de verheven aanspraak in, waar mede welëer de Priester chryses, by homerus, dezen God bejegend hadde: en niet zonder eenige gemaakte deftigheid zyn stem verheffende, spreekt hy die grieksche verzen uit, welke in de Ilias, Lib. I. vs. 24-26, gevonden worden: Gy, zilvren Boogenaar! die Chryses staêg beschermdet, Gy, die in Tenedos en Cilla kragtig heerscht! ô Smintheus! ‘Wel ja, Man, (zegt phebus, na dat de traanen hem op die aanspraak in de oogen geschooten, en hy dezelve met een onwilligen glimlagch gemengd heeft,) ik zie 'er thans wel “kragtig heerschende uit.” Verder met de Autheur een pypje gestopt, wat gekeuveld, een dubieuse post, van verhuurde goederen, tot een sterk politiecq dichtstuk, geboekt hebbende; waarvan de Dichter gearresteerd, en de geheele boel in beslag genomen is; doet hy een kort verhaal van zyne rampen, en de oorzaak waarom hy dit Magazyn heeft opgericht. Leid zyn nieuwsgierigen gast vervolgens rond, welke van den geheelen Winkel, en zyne ontmoetingen en gesprekken in dezelve, eene naauwkeurige beschryving mededeelt. Dus ontmoet hy, by voorbeeld, (behalven de reeds gemelde Odenzangster, die phebus alleen maar verhuurt aan Dichters die Prysverzen, of andere verheven gedichten, maaken,) eene beschroomde Zangnymph, die niet ter feestzaale in durft treeden, benevens de Negen Zanggodinnen, van welke eenige zich bezig houden met Rymwoorden te verleezen, en dezelve op kaartjes zo wat by elkander te schryven, die by elkander passen, als Hemel, gewemel; Vader, nader; Moeder, behoeder; Liefde, griefde; enz. om dezelve aan stelletjes af te leveren, wordende 'er dan een pakje streepjes en verwonderingstekens by op de koop toegegeeven. Zoo | |
[pagina 172]
| |
vindt hy in een groote glazen kas, eenige magtig versleten, gevleugelde beelden; benevens eene menigte spaanen doosjes: van welke de eerste Seraphs, en de laatste met Wurmen voorzien, zyn, nadien 'er, volgens onderrichting van zyn geleigeest, dagelyksch vraag en ontbod is van een Seraph met zyn toebehooren, dat is, met een Wurm. Verder ontmoet hy het Traanen kasje, wier beschryving, vooral die van één traan, en wel van één heeten traan, zo als zommige Dichters die thans gebruiken, zeer geestig is. ‘Gy moest ons laatst, (zegt phebus) toen wy die groote leverantie hadden, my, en al de Zusters, eens hebben zien wurmen; elk met een test met vuur voor ons, en elk zoo'n klein kinder glaasjen daar over warmende, en dat nog het lastigst 'er van is, als men denkt dat het effen heet genoeg is, dan springen die weergasche vlesjens stuk, en al de moeite is verlooren; want sommigen willen maar enkel één warmen traan hebben, en dat gaat nog al gemakkelyk, maar één heeten traan, daar hebben we altyd een saturdags spel mede; ik kan u wel verklaaren, dat de Zusters somtyds, den geheelen winter door, met zulke dikke poffers van winterhanden zitten, van dat broeijen over die vuurtesten als 't wat druk loopt, en dan versineeren zy op hun handen meer aan beerenvet, als wy somtyds op de geheele leverantie winnen: en wy moeten 'er allen te gelyk aan, want anders zouden de traanen al te verslagen zyn, eer de Dichters ze konden gebruiken.’ - Niet minder geestig verklaart phebus, eenige bladzyden verder, eene andere Machine uit zyn Winkel, die thans ook veel gebruikt wordt. ‘Zie (zegt hy tot zyn bezoeker) dit fraai preparaatjen eens, dat is nu een veritabel angstig, kloppend en jaagend, hart; ziet gy wel hoe 't jaagt? - Ja, zeide ik, maar kan dat vlesjen ook breeken? - Neen toch niet, neem 't gerust aan! Ik moest ook zulke beevende en kloppende harten in menigte hebben, maar gy kunt wel denken dat ik die in geen een cadaver vinden konde, wat deed ik dan, ik ging heen en ik holde sommige harten uit, en besloeg ze van binnen met blik; daar hing ik een klein onrustjen, aan een staalen veêr, in, even als 'er onder een klok hangen, en hoor 't nu eens tikken en jaagen, is dat niet aartig! - wel zeker is 't aartig, zeide ik hem, met een glimlagch. - Hy vervolgde, ja, maar weet gy wat my geweldig spyt; wat ik doe of niet doe, ik kan maar nog geen bonzend hart maaken, en daar komt toch geen dag aan den Hemel, of 'er wordt hier druk na gevraagd; ja wat 'er nog 't ergste van is, de Piëriden verkoopen die by douzeinen; maar, hoe zy die maaken, ja, dat weet ik niet! Ik heb ze zelf, door de tweede en derde hand, by haar moeten laaten haalen; want ik zoude 'er anders een zeer goeden klant, die al vry wat Seraphs en Wurmen in een jaar slyt, om verlooren hebben. - Ik heb ze ook werkelyk gekreegen; | |
[pagina 173]
| |
maar meent gy dat ik, domkop! kon vinden hoe de boel in mekaar zat, ja morgen! Het bonsde ondertusschen zo geweldig, dat ik blyd was, dat de dingen weer uit myn huis gingen; want, ik zou 'er 's nachts niet van hebben kunnen slaapen. - En tot den hedigen dag toe, moet ik u betuigen, dat ik nog niet weet hoe ze ze in malkander knoeijen.’ Na dat phebus nog eene menigte zyner goederen, als Miltonsche en Duitsche Satans, lillende ingewanden, azuure gewelven, purperroode kimmen, gloeijend puin, verscheidene soorten van schraagen, bloedige Moordschavotten, enz. [alle dingen van welken bokkalini, in zyn open Winkel op Parnas, nimmer droomde, mogelyk om dat ze toen nog zo niet gebruikt, of liever misbruikt, wierden,] aan den Schryver vertoond heeft; wyst hy hem ten laatsten nog een byzonder Instrument, zynde een Fransch Univers, of Heeläl, bestaande in een zeer groot raam, met Zonnen, Maanen, Starren en Aardklooten beschilderd; schynende 'er allerhande mogelyke figuuren op verbeeld te zyn. ‘Dit, (zegt phebus,) kan oneindig grooter gemaakt worden, want al die spullen, die daar liggen, hooren 'er by; maar dan kan het hier niet staan. Dan noemen wy het, 't groot Heeläl; maar zo als 't hier is, kan 't nog kleiner, en als een ordinair Kraamschut, gemaakt worden, en dan is 't een Heelälletjen, dat men wel in zyn binnenkeuken voor de tocht, of voor een Schutjen, kan gebruiken:’ wyzende verder, hoe men door een pen er uit te haalen, als op het woord van commande, dit vers kan bekragtigen:
Daar stort het groot Heeläl ter neder!
Dit zeggende, rukt hy 'er de pen uit; het Heeläl valt, met een ysselyken slag naar beneden; en de Droomer wordt door den schrik wakker, dat geenzins te verwonderen is, als men bedenkt dat zyn Droom toch eens een einde moest neemen. In het korte Voorbericht, verklaart de Schryver, dat 'er geene de minste toespeeling, op een of ander Dichtwerk, hoe genaamd, in zynen Droom bedoeld zy: dat 'er ook geen bygebragt Vers, by zyn weeten, ergens in eenig Dichtstuk gevonden wordt. Hy staat zelv' toe, dat de uitdrukking, van den Seraph tot den Wurm, verheven kan zyn, wanneer zy juist geplaatst en niet ad nauseam usque, of tot walgens toe, overal als by gescheurd wierde; in welk geval het schoone zynen prikkel verliest. De agteraan geplaatste ophelderingen rechtvaardigen zyne critiques, op verscheidene voorbeelden. By al het geestige, dat in deezen Droom op de meeste plaatzen doorblinkt, zal men evenwel kunnen opmerken, dat de Schryver wat ouderwetsch, of liever een weinig partydig, ten opzichte van de hedendaagsche Dichters, droomt; en eene wat te | |
[pagina 174]
| |
verregaande zucht voor de ouden laat blyken. Wy denken niet enkel aan zyn grieksche aanspraak aan phebus, om dat wy uit bokkaliniGa naar voetnoot(*) weeten: ‘dat het grieksche graan thans weinig gezaaid wordt, nadien het in dees tyd niet zeer getrokken is, om dat het brood, daar af gemaakt, welëer dagelyksche spyze voor een talryk volk, de teêre maagjens der hedendaagsche zwakke verstanden, te hard valt te verduwen. Dies alleen sommige lieden, tot hun huisbehoef, wat in den tuin zaaijen, meer om geen Leeken, dan om Geleerden, te schynen; slechts om 't zaad te bewaaren, niet om het te verhandelen.’ - Maar wy doelen op verscheidene plaatzen in deezen Droom voorkomende, onder welken ook de volgende gevonden wordt. ‘Wy traden in een Stal, (die naby de Hengstebron stondt,) en daar vond ik waarlyk het oude paard (Pegasus) op zyn knieën voor een krib liggen, waarin eenige oude boeken, waarvan de banden afgescheurd waren, lagen. - Hé, Knol! zeide apollo, tegen hem, hem met de hand over de maanen strykende, waarop hy aanstonds, egter met veel moeite, oprees; 't was een oud mager béest, 't hadt evenwel een paar vleugels, dat al zeer wonderlyk voor een paard stondt. - Wat geeft gy hem daar voor voêr, Myn Heer! vroeg ik aan apollo. Ja, dat zoudt gy niet raaden, ik zal 't u zeggen: Hy is altyd met de werken van de oude Grieksche en Latynsche Dichters in zyn jeugd gevoed geweest, maar sedert hunnen tyd, heb ik hem met de Werken, die dagelyks uitkwamen, moeten voeren. Maar Man! in 't kort is hy zo magtig afgevallen, om dat ik hem onmogelyk zo veel daags kon geeven, als hy 'er wel van op kon; want de nieuwe Werken zyn zo beestig duur, en 't is of 'er geen kragt of voedsel voor 't Dier in is; 't is stook op en haal meer; wat heb ik nu gedaan, ik heb op Boekverkoopingen, die 'er thans al heel veel zyn, afgesneden oude Poëeten laaten opkoopen; want die worden toch half weg gegeeven, by voorbeeld, huygens, westerbaan, eenige nadrukken van vondel's Treurspelen, de nadrukken van cats en diergelyke Boeken; de kragt is 'er toch het zelfde in, als in de onafgesneden groot papieren; maar ik trek 'er de banden af, en nu zie ik dat hy van dag tot dag weêr aanneemt, want 'er zit tienmaal meer voedsel in dat oude goed, dan in het nieuwe.’ Dit alles is zeker enkel in den droom gezegt: maar dikmaals droomt men 's nachts daar men over dag van spreekt. In plaats van Boeken zouden wy pegasus een geheel ander voêrtje gegeeven hebben, en mogelyk wel met Boonen 'er onder; schoon wy weeten dat die voorheen op Parnas verboden waren, op dat de Dichters die niet op hunne geweeren laaden, en 'er elkander mede beschieten zouden. Daar de | |
[pagina 175]
| |
Parnas zoo zeer veranderd is, zal dit verbod toch nu ook wel ingetrokken, of reeds buiten kragt, zyn: ten minsten, wy hebben reeds verscheiden blaauwe boonen van Parnas zien vliegen, schoon zy 'er daarom nog wel contrabande Waar konden zyn. Hoe magtig verschillen de Dichters, in hun oordeel, met elkander, of, om, eenigzints veranderd, met phebus te spreeken, hoe veel Water is 'er niet in korten tyd ten dale geloopen! Dat zelfde Paard, die oude, stramme en geheel vermagerde pegasus, was, in den tyd van p. langendyk nog zo kras, dat Beryder, en Aanschouwer, telkens voor zyne nukken moest vreezen. Immers, mevius dorst, na dat hy drie stoop nat uit den Hengstebron gedronken had,
(denk niet dat wy liegen)
Op Pegazus ten Hemel vliegen.
Hy steeg te paard vol moeds, en vloog
Door 't punt van Iris regenboog.
Daar kreeg die hengst verbruide nukken,
En vloog den Dierenriem aan stukken.
Het Hemelteken van den Ram,
En Taurus, sloeg hy blind en lam.
De Tweeling broeders hoort hy zuchten.
De traage Kreeft kon 't niet ontvluchten.
De Leeuw kreeg zulken zwaaren slag
Dat hy terstond in Jaffa lag.
De Maagd ontvlucht het by de buuren,
En nam de Schaal meê om te schuuren.
De Schutter sprak den Steenbok aan
En Scorpioen die naast hem staan:
Die Lichtmis zal de schaê vergoeden,
En ryklyk voor die stoutheid bloeden.
Dat 's zeker sprak de Waterman,
Beschouw eens myn gebroken kan,
Die 'k om geen Dukaton wil missen;
Een kan, dien 't teken van de Vissen
Dat in de Zee is weggejaagd
My dikmaals heeft te leen gevraagd.
Men laat het aanstonds den Planeeten
Saturn, Jupyn en Venus weeten,
Merkuur, Mars, Luna en Apol,
Dat Pegazus is op de hol;
Op dat zy hem zyn loop beletten,
En aanstonds in het schuthok zettenGa naar voetnoot(*).
| |
[pagina 176]
| |
Wy zouden byna gelooven dat hy al dien tyd in dat hok gestaan had, en daar zo stram en mager in was geworden; indien wy, voor eenige jaaren, 'er niet nog verscheidene Dichters op gezien hadden, wier harddraavery geene mindere verwoesting dreigde aan te richten. Dan, hoe het zy, al oordeelde men zelfs, dat de phebus en pegasus, in deezen droom voorkomende, naauwkeurige afbeeldzels van don quichot en ronzinant, en de daar in beschrevene Helicon niets anders dan Copy van een of ander Amsterdamsch Kerkhof ware, mogelyk wel van het Karthuizer, door r. hennebo boven anderen verheerlykt; dan zou zulks nog niets ten nadeele van den Schryver bewyzen, nadien hy enkel door het contrasteerende der Beelden, en de daar aan toegekende eigenschappen en handelingen, den lagch op wilde wekken: en zekerlyk altoos met ieder zal willen instemmen, dat droomen meestäl bedrog is, van welke men dus niet meer behoeft te gelooven dan men zelv' wil. |
|